pluche was geworden. De houten lambrizering gloeide in het lamplicht. Achterin de zaak bevond zich een bar, zo ver van de voordeur verwijderd, dat voor iemand die daar een tijdje had zitten pimpelen de uitgang een onhaalbare kaart moest lijken. Er zaten op dat moment een paar mannen zachtjes te praten, verder was er niemand. Ik ging aan een tafeltje zitten en bestelde, toen de ober mij eindelijk had bereikt, een glas wijn. Het was een in het zwart geklede man van middelbare leeftijd met een snor, die net niet de moed had om knevel te worden. Hij had de soepele tred van iemand die gewend is flinke afstanden te voet af te leggen.
Even later kwam het oude echtpaar binnen en ging aan een tafeltje bij het raam zitten. Er was toch niemand op straat, dus hun bloemen liepen geen gevaar. Hij zat ineengezakt op zijn stoel naar buiten te staren, met zijn pas nieuwe regenjas aan en zijn pet op zijn hoofd, zij, een mager, verschrompeld mensje, friemelde nerveus aan het kleedje op tafel. De eigenaar van de zaak kwam vragen of ze nog iets wilden drinken, koffie of zo. Hij had natuurlijk al gemerkt, dat alcohol voor hen een terra incognita was. Nee, ze hoefden niets meer. Ze maakte van de gelegenheid gebruik om hem nogmaals te bedanken voor de goede verzorging, het was een heerlijke avond geweest. Zij stond op en drukte hem langdurig de hand. Zij mocht dan gekrompen en verschrompeld zijn, haar glimlach was dat niet en op haar verlepte wangen straalde hij zoals hij op jonge wangen nooit zal kunnen stralen.
De eigenaar verwijderde zich. De twee oude mensen keken zwijgend naar de regen, die zich in het licht van de lantaarns verdrong zoals jongens op een tribune, wanneer de camera op hen wordt gericht. Even later kwam de vrouw van de eigenaar vragen of ze nog iets wilden gebruiken. Nee, nee, echt niet.
‘Wat een weer, hè’, zei de vrouw, van plan om hen gezelschap te houden tot ze werden opgehaald.
‘'t Is wat’, zei de oude vrouw. ‘Gelukkig zijn ze met de auto.’
‘Het waait ook zo’, zei de vrouw van de eigenaar.
‘'t Is wat’, zei de oude man voor zich uit.
De vrouwen praatten nog wat na over de avond. De jongere vrouw vroeg of de kinderen zondag ook nog kwamen. Of alleen degenen die in de buurt woonden?
‘Nee, hoor, ze komen allemaal weer’, zei de oude vrouw trots. ‘Veendam komt ook. Ja, vader wordt tachtig.’
Met een blik die tachtig jaar voorbij had zien gaan en nu nog maar één ding wilde zien staarde vader naar buiten.
Theo de Jong