opgevoed. Ik verdiepte me in alle katholieke lectuur en literatuur van de jaren tussen de twee wereldoorlogen. Het bleek lectuur en literatuur van een gesloten wereld, die iets van een getto had. (Het kon geen toeval zijn dat in 1961 het boek van kardinaal Ottaviani, aanvoerder der behoudsgezinden, de titel Il baluardo, het bolwerk, droeg.) Nu de verwachtingen uitgingen naar een kerk die deuren en ramen zou openzetten naar de wereld, een kerk wier bewoners zich met de wereld begaan wisten, leek het nuttig om te kijken naar de tijd toen de kerk zich als een gesloten lichaam presenteerde, in een hooghartig defensief van de wereld afgewend. Ik schreef: ‘Het is een niet te loochenen feit dat de doorbraak naar de opvatting van de “open” kerk gepaard gaat met vele interne en externe spanningen. Men kan, meen ik, als men zich tot de Nederlandse katholieken beperkt, niet beter aantonen waarom die doorbraak zulk een moeilijke en opzienbarende is dan door de teksten te laten zien, betrekking hebbend op de levensstijl uit de jaren 1925-1935.’
Ik verzamelde die teksten en liet ze voor zichzelf spreken. Ze hadden betrekking op alle aspecten van het leven, van huwelijk, huisgezin en opvoeding tot het priesterschap, de politiek, sport en spel, pers en literatuur. Ze stamden uit kranten, tijdschriften en boeken, maar ook uit preken, catecheselessen, brochures, vlugschriften. Daaruit ontstond welhaast noodzakelijk het beeld van een ongelofelijke santekraam, eens voor dierbaar gehouden, in een vertrouwde levensstijl, binnen het getto, met zijn eigen sociale controle. Zo kon het boek gaan lijken op een karikatuur van katholiek Nederland.
Maar dat was het niet. Het was een getrouwe afspiegeling van de binnenkerkelijke werkelijkheid in de genoemde periode. En er lag mijnerzijds geen rancune aan ten grondslag. De verzameling teksten droeg terzelfder tijd natuurlijk wel bij tot een afwijzing van, een definitief adieu aan de geestelijke atmosfeer en de levensstijl van ‘Het Rijke Roomsche Leven’ en tot een sterker engagement in de kerkelijke hervormingsbeweging. Er was mij heel wat dierbaar geweest in het oude milieu. Bij voorbeeld het sterke familiegevoel, de hechtheid van de verbanden, sommige retorische stijlfiguren, de intense inzet voor de missie. Maar de alles overheersende mentaliteit was er een geweest van hooghartige miskenning en afwijzing van de wereld, een van verburgerlijking, een van triomfalisme en een van klerikalisme. Het boek werd ongewild een polemische publikatie.
Het verscheen, zoals gezegd, in het late najaar van 1963. Het was nagenoeg in zijn geheel in afleveringen vooraf gepubliceerd in De Volkskrant. De oude term ‘Het Rijke Roomsche Leven’ werd opeens weer gemeengoed (en is nu, men kan dat zonder overdrijving zeggen, in Nederland spreekwoordelijk). De eigenlijke lancering van het boek vond, passend genoeg, plaats in Rome. De uitgever had er mij, die ter plaatse Concilieverslagen schreef, een vijftigtal toegezonden, en deze bood ik op een middag aan in de grote zaal van de Foyer Unitas aan de Piazza Navona, bij de Vrouwen van Bethanië, een Nederlandse religieuze stichting. Er waren nogal wat Concilievaders en theologen aanwezig. Ik bood de twee eerste exemplaren aan aan de oudste Nederlandse Conciliebisschop, Mgr. T. van Valenberg, en aan Prof. Dr. L. Rogier, de Nijmeegse historicus, die zich in Rome was komen oriënteren.
Pas na het einde van de tweede zittingsperiode nam ik kennis van de persreacties. Als mijn herinnering klopt, waren die in het algemeen niet afwijzend, ik bedoel dan in katholieke kring. De meest gehoorde kritiek was dat een katholieke gelovige de vuile was had buitengehangen; dat hij uit solidariteit met het milieu van zijn afkomst zijn relativerende vrijmoedigheid had moe-