overbrengen van een order van het ene naar het andere regiment gewond, maar van dat ogenblik af verandert het aanschijn van de oorlog. De bewegingsoorlog stagneert tot een stellingenoorlog, en in 1915 gebruiken de Duitsers voor het eerst mosterdgas.
De oorlog heeft Céline definitief getekend. Dat hij overleefd heeft, valt hem zwaar: ‘Bijna al diegenen met wie ik ten strijde ben getrokken, zijn dood, de zeldzame overlevenden zijn onherkenbaar verminkt en nog een paar anderen zoals ik dolen maar wat rond, op zoek naar een rust en een vergetelheid die we toch niet zullen vinden.’ (p. 69)
De waanzin zit hem op de hielen, en hij wil de geluiden die zich onder zijn schedel voortbewegen overstemmen. De befaamde drie puntjes kan je dan ook zien als even zovele kogels die hem in Vlaanderen om de oren zijn gevlogen, aldus Vanhole.
In het verhaal ‘Voetwassing’ wordt de lezer meegevoerd naar Portugal, waar de kruisvaarder Arnulf van Aerschot indertijd zijn pluimen verdiend heeft. Na zeventien weken belegering werd Lissabon ingenomen, dit na de belofte dat slechts 160 Rijnlanders en Vlamingen en 140 Anglo-Normandiërs de stad zouden betreden om het goud van de Moren in beslag te nemen. Maar de poorten waren amper geopend, of de soldaten stormden binnen en gedroegen zich volgens een Engelse bron ‘in the most shocking fashion’.
In het kerkje van Santa Luzia ziet Vanhole op azuljos (kleine, vierkante tegels) heroïsche taferelen geschilderd die een mythische voorstelling van de gebeurtenissen geven: ‘Het hele tafereel doet in al zijn naïviteit aan een prent uit een historisch stripverhaal denken. Oom Wim vertelt.’ Maar: ‘Het ironische is wel dat inhoud en vorm elkaar zo flagrant tegenspreken. De overwinnaars mogen dan nog zo triomferen, de manier waarop ze afgebeeld staan vindt zijn oorsprong in de cultuur van de overwonnenen. Alsof de Moren alsnog hun tong uitsteken tegen de barbaarse kruisvaarders van toen.’ (p. 96)
In ‘Morsetekens’ vinden we Vanhole terug in Roemenië, dat hij bezoekt met een Hongaarse vriend. Het gaat hierbij om het Roemenië vóór de grote revolutie, en aan de grens wordt de bagage nog ouderwets grondig gecontroleerd. Een boek van Claus wordt ongemoeid gelaten (hij zal het niet graag horen), de vertaling van een roman van Kalmàn Mikszàth wordt wel verdacht gevonden en een officier die nochtans geen woord Nederlands begrijpt is wel tien minuten zoet met het ontcijferen van het antwoord. Vanhole gaat op zoek naar Hongaarse sporen en merkt dat niets onbeproefd gelaten werd om het Magyaarse verleden van Transsylvanië te verdoezelen.
In het enige Hongaarse theater woont hij een operette bij en verneemt dat er zware besparingen op til zijn in de culturele sector: veertig procent van de muzikanten moet oprotten, en aan de overblijvenden wordt gevraagd om dan maar wat luider te spelen. Het lijken wel Belgische toestanden.
Sofia dan. In ‘Een Turks bad’ belandt Vanhole (die blijkbaar een rijke suikertante heeft) in Bulgarije. Van Sofia had hij zich een haast mythische voorstelling gemaakt (u weet wel: het knooppunt van Oost en West, het centrum van een gebied dat achtereenvolgens aan Byzantium, het Ottomaanse Rijk, het Reichsmark Bloc en ten slotte de Sovjetunie toebehoorde, en meer van die gemeenplaatsen), en daar blijkt zowaar iets van te kloppen.
Leuk om te weten: in de negende eeuw bekeerde Boris de Eerste van Bulgarije zich tot het christendom, al wilde hij eerst van de paus himself weten of seksuele gemeenschap op zondag was toegestaan. Het antwoord viel in de smaak.
Anno 1989. Bulgaarse vrije jongens vragen de schrijver of hij geen cassettes