Philiep Bossier
Kroniek
Een versnipperde autobiografie van Natalia Ginzburg
Natalia Ginzburg, Mensen om mee te praten. Meulenhoff, Amsterdam, 1990, 173 p., 690 BF. (vertaald door Etta Maris)
Natalia Ginzburg (1916) wordt wel eens de ‘grand old lady’ van de Italiaanse literatuur genoemd. Haar oeuvre omvat een reeks korte romans en novellen, een klein aantal theaterteksten en een drietal essaybundels. De auteur is vooral belangrijk als een van de laatste directe getuigen van het intense intellectuele en politieke leven rond de antifascistische uitgeverij Einaudi in het Turijn van rond de tweede wereldoorlog. Zo stond ze in nauw contact met de jonge schrijver Cesare Pavese en andere culturele prominenten uit die tijd als Felice Balbo, Carlo Levi en haar latere echtgenoot en slachtoffer van het fascisme, de slavist Leone Ginzburg. Ze is ook bekend als vertaalster van Proust bij Einaudi.
De teksten van la Ginzburg zijn bekend voor hun uiterst heldere stijl. Haar verhalen, romans en essays zijn meestal geschreven rond het centrale thema van de herinnering, de reconstructie van emoties uit de tijd, waarbij haar eigen ervaringen de leidraad vormen. Daarbij gaat de auteur uiterst bedachtzaam om met de taal. Haar teksten zijn geen ingewikkelde constructies en bevatten ook geen moeilijke intriges. Via een heel fijn netwerk van observaties en gedachten komt ze tot bij de kern van de menselijke emotie. Het is voornamelijk in haar essays dat Ginzburg enkele merkwaardige staaltjes levert van grondige zelfanalyse waarbij ook haar omgeving wordt getypeerd.
Bij Meulenhoff verscheen een interessante selectie uit deze essays. Onder de titel Mensen om mee te praten worden zestien ‘schetsen en verhalen’ (zo luidt de ondertitel) vertaald uit de twee eerste essaybundels van de auteur: Le piccole virtù (De kleine deugden) uit 1962 en Mai devi domandarmi (Vraag me nooit), dat acht jaar later verscheen. De latere bundel Vita immaginaria (1974, Ingebeeld leven) kwam vooralsnog niet aan bod. Met deze recente vertaling wordt het oeuvre van Ginzburg ook voor Nederlandstalige lezers stilaan toegankelijk: eerder bij Meulenhoff verschenen enkele romans en novellen in vertaling, waaronder Valentino, Familielexicon en De stemmen van de avond. Ook haar eerste experiment met de briefroman Caro Michele was al in 1980 bij Agathon vertaald als Vlucht.
De essays van Ginzburg lonen beslist de moeite. Deze verzameling ‘schetsen en verhalen’ lijkt op het eerste gezicht bijzonder gevarieerd: van herinneringen uit de kindertijd, over standpunten omtrent literaire kritiek tot een analyse van het schrijversvak op zich. De auteur brengt verslag van haar lectuur (Márquez) en bespreekt ook enkele filmregisseurs die haar bijzonder intrigeren (Bergman en Fellini). Als lezer ga je al gauw een centrale tekst in de bundel zoeken, een basis om de gedachten uit de rest van het boek verder mee te structureren. Enkele belangrijke stellingnames over moraal, zingeving en geloof vormen, samen met een duidelijke psycho-