Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 136(1991)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 676] [p. 676] Annie Reniers Gedichten wat zal de dag voor ons uitdenken met zijn somber stralen of denkt hij ons uit en smeedt onze cellen gloeiend samen wat droomt het licht voor ons uit in gonzende tijd of droomt het ons uit dat we antwoorden en rechtuit stamelend beginnen te luisteren wat voert het geluid aan stamvogels vindingrijke letterweefsels in- en uitdeinende klapperwaaiende lente of voert het ons aan tot we aan de zonnewagen van de harteklop vleugels voelen en meevloeien met de blauwe kano van de taal wanneer hij voor ons uitvaart of [pagina 677] [p. 677] je staat in alle eeuwigheid je staat niet voor lang je gaat met andere mensen mee je gaat niet met anderen en het muziekje van afwezigheid dat gaat en staat met de tijd die ook niet staat noch gaat en het muziekje en het muziekje en het muziekje [pagina 678] [p. 678] leer me in je handen slapen leer me met je handen spelen leer me tussen je handen zijn zodat ik met elke vezel zou horen het verlorene mogelijke en het zou beleven tot in de hoogste graad van afgelegd verlangen juist zo zoals het altijd was in de kindergeest van de eeuw en laten we nog verder teruggaan waar niemand weet waar niemand ons bekend is in die tijd voor ons leven begon aan de rand van die horizon zien we wat stervenden zien de twijgen in de zon die grijpen en wenken en allen in ons leven horen er in elkaar [pagina 679] [p. 679] poëzie is tonen en teruggeven en terugnemen om te verbergen in verwondering en in dit laten een lach aan de rand van gekrulde waanzin die erin bestaat vrij te geven om te tonen hoe iets zich terugplooit in zichzelf [pagina 680] [p. 680] van de verzwegen naar de geketende voet klinkt de binnenkant van de steen een aanroepruimte van slapend metaal van binnen naar buiten het doodsaanzoek faalt graaft in ons een gastvrijheid zoals de engel aan de toppen van de blaren wipt zo telt ons vaarwel wanneer we groeten steenruimte keel weerklinkend bezegelt hoger zwijgen [pagina 681] [p. 681] zwem je tussen wilgevingers op de geuren van je stilte en de arbeid van de afbraak en de lagen van de humus helpen een verblijf te ontwaren in de huid van het water in de tijd toen het tijdloze begon geheugen gebouwd op vergeten is anders dan de hoek die uitgeeft op niets het tussen wordt afgevuurd als onzichtbare zindering denk aan dank buiten het weten van verval zegt lente aan zomerbroze ademing [pagina 682] [p. 682] vegeet het afscheid niet hoe doen dan de waterlelies die er schijnbaar altijd zijn geest vraagt onthechting en nergens zijn kijk de vogels die even komen en gaan onvoorspelbaar kies meeuw en leeuwerik aan een rand van land en onbekend en stuur hun vlucht geest is leven laten we dan rusten bij de zoom waar klank en niet-klank elkaar raken en luisteren naar het ruisen van vleugels in het woord Vorige Volgende