‘Kijk, onze tenten staan in brand.’
Wat een geluk
dat wij er niet in zitten' antwoordt Brutus.
Zonder verhaal, zonder ‘binnen’, zonder haakjes, zouden wij verdriet want werk hebben, nat worden en het allemaal niet prettig vinden. Het verhaal, de structuur, de fratsen die je met taal kunt uithalen zodat ze de aandacht op zich trekt in plaats van op de werkelijkheid, het lijstje rondom de foto bannen het tot ongemak stemmende ongewisse. Een vreemdsoortig exorcisme. Na een poos denken wij dat niets erg noch ernstig is. De inkaderbaarheidsfactor metend van de dingen vergeten wij dat daarbuiten chaos blijft woeden. Want er is geen structuur, althans niet in mijn leven, waarin ik enige ervaring in plaats van patronen opdeed alsof het een ziekte betrof waar je nooit meer van geneest.
Er is zelfs geen verhaal, of misschien is er wel een, maar heb ik er alleen geen zicht op omdat ik altijd maar moet bewegen. Van het fornuis naar de badkamer, (om een pleister) en van de badkamer naar de tuin (om selderij). Lui die veilig binnen blijven zitten in wat zij al weten en kennen zien wel samenhang, en weten mij meestal vrij gauw te vertellen waar mijn plaats is. Als je maar lang genoeg naar het behang vol arabesken staart, zie je vanzelf een heleboel die al in je hoofd zat.
E ging op een middag eens mee met mij naar de supermarkt. Ze zei: ‘Aha, dat doen de mama's dus als wij in de scholen zitten’ met het glunderplezier van iemand die achter de coulissen keek. Voor haar was het nieuw; de charme en de beperking van het huisvrouw zijn zinde haar wel.
Ik vertelde haar over een gevangene die het panorama dat zijn celraam biedt, beu is en bij zijn buurman gaat zitten en zegt:
‘Wat heb jij een mooie boom om naar te kijken.’
‘Vind je,’ zegt de ander en kijkt ook nog eens goed naar zijn boom, zucht: ‘Ik kijk er al eeuwen naar.’
‘U mag eens naar mijn landschap gaan kijken’ zegt de eerste weer. Maar de tweede bedankt: ‘Nee ik probeer al eeuwen van deze boom te houden. Ik ga niet weg voor ik daarin geslaagd ben.’ Hij weigert de troost van het toerisme.
Als er bezoek kwam, moest je vroeger je dagelijksheid oppoetsen tot zij een luxueus tintje kreeg. Het respect dat je de bezoeker betoonde was recht evenredig aan de elegance en de intensiteit van de glimlach waarmee je hem een rad voor ogen draaide. Spreken over de werkelijkheid gebeurt nog wel eens in dezelfde geest: ‘laat ons gauw alles wat schikken zodat het toch wat lijkt.’
Sonia hoeft er niet op te rekenen dat ik mij beter zal voordoen dan ik maar ben. Ik kan haar ook geen regieaanwijzingen geven, noch haar vertellen hoe zij zich dient te gedragen. Zij is niet beter af dan ik: wij kennen het scenario van de soap-serie waarin wij een rol spelen niet, en dit is geen repetitie, maar meteen echt, we weten niet op voorhand wanneer het onze beurt is om zoenen of klappen te krijgen. Er wordt gelachen, maar waar en wie is het?
De postbode brengt mij een brochure van een eerwaarde pater die mij deelachtig wil maken aan het hongeren en dorsten naar God. Ik breng melk aan de kook voor E en vraag me af wie of wat het is waar ik naar verlang, als ik even tijd heb om te verlangen. En of ik er wel goed aan doe dit verlangen te cultiveren. 's Konings honger vult immer de magen van zijn onderdanen niet. Het handspiegeltje op de badkamer vangt zonlicht op. Het zou niets liever willen dan zich helemaal naar de zon toe te keren, zich te koesteren in licht en warmte, zich in