Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 137 (1992)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 137
Afbeelding van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 137Toon afbeelding van titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 137

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 137

(1992)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 725]
[p. 725]

Rita Ghesquiere
Grensverkeer en Grensvervaging

Veronica Hazelhoff, Naar Nebraska. Querido, Amsterdam. Bart Moeyaert, Kus me. Altiora, Averbode.
Geert van Istendael, Verhalen van het Heggeland. De Arbeiderspers, Amsterdam. Joke van Leeuwen, Wijd Weg. Querido, Amsterdam.
Willem van Toorn, Rooie en andere verhalen over mijzelf en mijn klas. Querido, Amsterdam.

Vele decennia lang was het grensverkeer tusen de grote Literatuur en de jeugdliteratuur eerder schaars. Maar wie de jeugdliteratuur aandachtig bestudeert ontdekt tot zijn verrassing kinderboeken van auteurs als Tolstoj, T.S. Eliot, en I.B. Singer. In Vlaanderen schreven o.m. Streuvels, Timmermans en Walschap voor de jeugd. Literatuurgeschiedenissen en biografieën zwijgen hierover wijselijk. De literaire wereld beschouwt dit facet van het oeuvre als een vingeroefening of een onbelangrijk tussendoortje. Auteurs die schrijven voor volwassenen én voor kinderen blijven rari nantes. Wie voor kinderen schrijft betreedt een vreemd land dat door een hoge muur van de ‘echte Literatuur’ lijkt afgegrendeld. Hier valt weinig literaire roem te oogsten.

De stroomversnelling waarin de jeugdliteratuur in de jaren zeventig terechtkwam, kon niet onmiddellijk het tij doen keren, omdat het op de eerste plaats om een pedagogische vernieuwing ging. De jeugdliteratuur wilde zich bevrijden van haar naïef-vriendelijk imago en van de daarmee samenhangende vaak kleurloze betuttelende stijl. Ze zocht opnieuw aansluiting bij de werkelijkheid. De aandacht ging dan ook vooral uit naar maatschappelijke problemen, gewijzigde rolpatronen en gezagsverhoudingen. Pas in de loop van de jaren tachtig, toen de jeugdliteratuur een plaats veroverd had in het medialandschap en de belangstelling kreeg die ze verdiende kwam er ook ruimte voor verdere verdieping en reflectie. Een nieuwe generatie auteurs en critici plaatste de literariteit op het voorplan. Dit vertaalde zich in nieuwe prijzen - naast de klassieke griffels - en in de diverse juryrapporten. Een stukje van de scheidingsmuur werd neergehaald.

Is de tijd dat volwassenenauteurs de neus ophalen voor het jeugdboek dan definitief voorbij? De vreemde reactie van de Ako-jury die in 1991 na de selectie van Anne Vegters Verse Bekken besloot voortaan jeugdboeken uit te sluiten van nominatie waarschuwt ons niet al te goedgelovig te zijn. Het meest opvallende positieve teken is wellicht het toenemende grensverkeer in beide richtingen.

Dat jeugdauteurs als de pen eenmaal geslepen is, zich ook aan een boek voor volwassenen wagen kan gemakkelijk als argument gebruikt worden om de inferieure status van de jeugdliteratuur te bevestigen. Als ze evenwel de proef met glans doorstaan bouwen ze mee aan een Literatuur waarin scheidingslijnen op basis van leeftijds- en lezersgroepen vervagen. Guus Kuijer en Gaston van Camp kunnen hier als voorbeeld gelden. Kuijer bekend om zijn fantasieverhalen en meer nog om de weerbarstige Madeliefboeken kiest voor zijn volwassen lezers de historische roman uit. Zelf be-

[pagina 726]
[p. 726]

schouwt hij dit genre als een intellectuele uitdaging. Met Izebel van Tyrus (1988) en De redder van Afrika (1989) scoort hij bij de critici goed. Gaston van Camp schreef historische romans voor de jeugd en probleemboeken maar stapt met reisverhalen de volwassenenliteratuur binnen.

Andere jeugdauteurs blijven voor eigen publiek schrijven maar hun teksten krijgen meer en meer voeling met wat in de volwassenenliteratuur leeft. De adolescentenroman is a.h.w. op de scheidingslijn geboren. Veronica Hazelhoff schrijft begin van de jaren tachtig een trilogie rond het impulsieve meisje Martje (Nou moe! (1981); Hierzo (1982); en Auww, 1983). Twee van de drie boeken worden met een griffel bekroond. Vooral de levendige karaktertekening en de directe taal spreken het beoogde lezerspubliek aan. Vanaf 1985 richt ze zich tot oudere lezers met o.m. Fenna (1986) In Sara's huis (1989) en Mooie dagen (1990). Naar Nebraska (1991) sluit hierbij aan. Jens en Elkie, twee adolescenten beleven een eerder ongewone geschiedenis. Elkie is hopeloos verliefd op Lyle. Hij belooft met haar naar Nebraska te trekken en in ruil biedt zij hem onderdak in een verlaten kennel in het bos. Maar Lyle brengt ook zijn babydochter Evelien mee. Elkie zoekt en krijgt hulp van Jens die op zijn beurt in de ban komt van Lyle. Meer en meer raken de jongeren verstrikt in een net van leugens en verzinsels om de vreemde zaak voor hun ouders verborgen te houden. Aan de Nebraska-droom komt bruusk een einde wanneer de vrouw van Lyle plots opdaagt.

Eveliens moeder keek naar de twee in hun hoek en vroeg: ‘Waar gingen jullie naar toe?’

‘Nebraska,’ zei Elkie. ‘Wij gaan naar Nebraska en nemen Evelien mee.’

‘Nebraska?’

Elkie knikte.

‘Met de vorige ging hij naar New York,’ zei Eveliens moeder. ‘Die daarvoor dacht dat ze naar Californië zou gaan. En de volgende zal denken dat ze naar Alaska verhuist. Maar Lyle vindt iedere keer weer mensen die voor Evelien zorgen, dat moet ik hem nageven. Ik weet dat ze veilig is. Misschien is het niet goed van me, maar af en toe heb ik ook rust nodig, en hij brengt haar altijd terug. Alleen nu duurde het een beetje lang.’ (104)

De psychologische tekening van de personages vormt de sterke kant van dit boek. De eenzelvige, verlegen Jens laat zich op sleeptouw nemen door een voortvarende Elkie. Door de contacten met Evelien ontpopt hij zich als een vader in spe, een prima huisman. Ook het baantje in de supermarkt, waar hij Elkie vervangt maakt hem zelfstandiger. Jens ontdekt gaandeweg hoe hij zijn bezorgde ouders om de tuin kan leiden en welke verzinsels aanslaan. Hoewel hij veel kritischer is dan Elkie, toch kan hij de bizarre geschiedenis niet duiden. Ook voor hem is de ontknoping een totale verrassing. Het duurt een tijd eer hij de zaak verwerkt heeft. En Elkie vergaat het net zo.

Ze vertelde hem dat de kennel verkocht was. ‘Ik ben er nooit meer geweest. Dat hele bos kan ik niet meer zien.’

‘Ik ook niet,’ zei Jens.

En zo was het.

‘Sukkels waren we,’ zei Elkie, terwijl ze de kassa aansloeg.

‘Sukkels waren we, maar aardige sukkels,’ zei Jens en hij pakte zijn pak suiker.(109)

Wat deze adolescentenroman met de betere volwassenenliteratuur gemeen heeft is een hoge dosis ambiguïteit. De contouren zijn nooit haarscherp maar eerder omfloerst. De personages zijn niet goed of slecht, ze zijn niet marginaal, eerder alledaags. Ze leven niet van grootse idealen. Wanneer ze in contact komen met de schaduwzijde van de samenleving, herkennen ze het kwaad niet. Het is ook niet direct bedreigend, eerder aantrekkelijk zoals Lyle zelf. Hazelhoff slaagt erin op een realistische wijze de sluipende weg van het kwaad uit te tekenen. De leugenachtigheid van Lyle en het misbruik van vertrouwen dat erop volgt tast Elkie en Jens aan die op hun beurt verstrikt raken in een netwerk

[pagina 727]
[p. 727]

van leugens. Dat het verhaal nooit tragisch wordt komt door het vleugje humor dat Hazelhoff doorheen de gebeurtenissen weeft. De tieners verliezen een aantal illusies. Het geheim van Lyle en een aantal misverstanden worden nooit helemaal ontsluierd. Naar Nebraska is spannend en met vaart geschreven; twee troeven die het boek voor een jeugdig lezerspubliek aantrekkelijk maken.

Voor Kus me (1991) van Bart Moeyaert ligt dit enigszins moeilijker en het negatieve oordeel van de kinder- en jeugdjury bevestigt dit. Kus me, een novelle in dertien scènes, beschrijft en analyseert minutieus de gevoelens en de gedachten van een stel tieners. De sfeer speelt daarbij een belangrijke rol. Een zwoele zomerdag. Twee meisjes klimmen een helling op, Lena log en zwaar, haar tegenspeelster, de valse blonde zonder veel moeite. Een nutteloze tocht want het geheim dat de blonde zou onthullen blijkt verdwenen. Op de terugweg mengen Marit en Bernd zich in het geheimenspel. Bernd achterhaalt het geheim van de blonde Carrie: plaatjes van blote mannen en een vrouw met borsten als roze uiers. In de avondschemering deelt Lena haar geheim met Bernd. Ze vertelt over een vreemde ontmoeting met een jongen aan het meer. En dan, eerder onverwacht, komt het échte geheim van de valse blonde aan het licht. De puzzelstukjes vallen in elkaar. Vier tieners, vier geheimen. Heel even voelen ze zich met elkaar verbonden.

‘Wat we zeggen, sluiten we op,’ herhaalde ze.

‘Kus me.’

Lena zoende Carrie's wang. Het leek alsof ze nu allebei mooier waren. De tijd was voorgoed teruggedraaid. De wereld deed weer gewoon.

Lena liep de helling af en begon aan de weg naar huis. De langste weg via de kikkerkreek. Ze bedacht wat ze aan haar moeder ging vertellen. Als ze hier en daar iets wegliet, hield ze nog genoeg geheimen over. (79)

Moeyaert tekent zijn personages binnen het korte bestek van dit verhaal haarscherp. Ook hier geen enkele idealisering. Ongenadig bekijken deze tieners zichzelf, hun leeftijdgenoten, hun ouders.

Haar oksels plakten en haar handen waren klef en geelgroen, maar voor dit geheim, het geheim van de valse blonde, moest ze lijden of ze wilde of niet. Lijden met haar hele, lompe lijf.

De Valse Blonde zelf was slank en lenig en leed nergens onder. Die zweette of hijgde nooit van inspanning, die stond nu al mooi te zijn boven aan de helling (6).

Het verhaal neemt een onverwachte wending wanneer Carrie haar masker laat vallen en even door de anderen geaccepteerd wordt. Maar de lezer vermoedt de broosheid van die harmonie. De auteur besteedt veel zorg aan de woordkeuze en de opbouw van het verhaal. Terugkerende passages roepen als in spiegelbeeld elkaar op en bepaalde elementen (de reddingsboei, de kikkers) verraden een omfloerste symboliek. Voor de jonge lezers is dit stukje proza een duidelijke stap in de richting van de volwassenenliteratuur. De karakters nodigen niet uit tot identificatie. De tekst dwingt de lezer veeleer als een voyeur de personages heimelijk te bespieden terwijl ze hun dubieuze spelletjes spelen. Het boek eist een afstandelijke volwassen leeshouding die oog heeft niet zozeer voor wat er gebeurt - er gebeurt heel weinig - maar voor de manier waarop de auteur een momentopname maakt van de zwoele sfeer die de zomeravond en de tienervriendschap kleurt.

Lijkt het vanzelfsprekend dat de adolescentenliteratuur aat aanleunen tegen de volwassenenliteratuur, voor kinderboeken verdwijnt deze vanzelfsprekendheid. Toch worden ook hier grenzen verlegd. Auteurs als Imme Dros, Els Pelgrom en Toon Tellegen slagen erin om fantasieverhalen te creëren die lezers van elke leeftijd fascineren. Ook Joke van Leeuwen schept een eigen wereld waarin volwassenen en kinderen als ge-

[pagina 728]
[p. 728]

lijken kunnen ronddwalen. Er is zoveel onbepaaldheid in haar werk dat je als lezer wel gedwongen wordt om je eigen verhaal te construeren. Wijd weg (1991) gaat over een kind dat theelepeltjes verkoopt langs de huizen en zo terechtkomt in een bejaardentehuis, waar een oude vrouw een zilveren theelepeltje opvist en aan de hand van allerlei hebbedingetjes de geschiedenis van Veertje vertelt. In haar onsamenhangend verhaal krijgen de prullaria elk een rol. Aan het einde van het verhaal sterft de vrouw, die Vera blijkt te heten. Het kind en ook de lezer blijven sprakeloos achter.

Joke van Leeuwen haalt onze klaar afgelijnde inzichtelijke wereld uit elkaar. Wat we overhouden zijn flarden verleden. Feit en fictie zijn in het verhaal van het (demente?) vrouwtje niet langer uit elkaar te halen. Het motto kondigt deze gedachte reeds aan:

Zie zelf maar of je me gelooft, ik vertel het je toch.
Gelooft een berg dat honderd jaar veel is?
Een berg denkt niet.
Een berg bestaat alleen maar
Dat weet ik ook wel.

Zoals steeds speelt van Leeuwen ook met beeldmateriaal. De rommeltjes worden quasi fotografisch weergegeven. Een van de besproken plaatjes is Manets ‘Déjeuner sur l'herbe’. Natuurlijk zijn dit soort grapjes alleen maar aan volwassen lezers besteed. Toch lazen mijn jeugdige informanten het boekje in één adem uit. Eén van hen noemde het een ‘waanzinnig’ verhaal. Hoe vervreemdend de tekst ook kan overkomen, het boekje roept op een heel eigen manier het onzegbare op dat elke mens als een persoonlijk geheim meedraagt. Suggestieve, vaak ook poëtische passages dragen daartoe bij.

Meer weet ik niet van dit verhaal. Want hier zweeg de vrouw die ik betovergrootmoeder noemde. Ze was met haar kleine hoofd diep in het kussen gezakt, alsof dat haar wilde verzwelgen.

‘En toen?’, vroeg ik, maar ze antwoordde niet. Ik hoorde hoe ze langzaam ademde, haar mond een beetje open.

Het leek wel of ze steeds langhamer ademde.

Ik wist niet zeker of dit doodgaan was. Ik had nog nooit iemand zien sterven in het echt. Wel in films, daar stortten ze van hun paard of zegen kreunend ter aarde.

Ze ademde steeds langzamer. Misschien zou ze op den duur nog maar eenmaal per honderd jaar in- en uitademen.

‘En toen?’ vroeg ik, maar ze heeft niets meer gezegd. (59)

Tot nog toe hadden we het over jeugdauteurs die stappen zetten in de richting van de volwassenenliteratuur. Komt er ook verkeer uit de andere richting? Zijn er volwassenenauteurs die zich aan een kinderboek wagen? In het recente verleden togen o.m. Boudewijn Büch, Rudy Kousbroek en Hugo Raes aan het werk maar ze oogsten met hun pennevruchten eerder succes. Beter verging het Willy Spillebeen en Marion Bloem. Recent verscheen een jeugdboek van Willem van Toorn en van Geert van Istendael.

Nadat Van Toorn jarenlang behoedzaam een oeuvre opbouwde en hiervoor ook waardering kreeg (Jan Campertsprijs 1981; Ako-nominatie 1989) publiceert hij in 1991 Rooie en andere verhalen over mijzelf en mijn klas. Dit boek komt niet helemaal als een verrassing. Het titelverhaal verscheen eerder in de verzamelbundel Doe maar open die in 1984 door Querido uitgegeven werd. In die bundel debuteerden twaalf auteurs die nooit eerder voor kinderen gepubliceerd hadden, zo o.m. Hella S. Haasse en Abel J. Herzberg. Rooie is autobiografisch gekleurd. In de verhalen kijkt een oudere verteller terug op zijn schooltijd en op de revolutionaire jaren zestig waar alles zo nodig anders moest. Het schooltje met directeur Mol is een kleinschalig experiment. In het reglement staat de democratie centraal want jouw vrijheid houdt op waar die van een ander begint (11).

[pagina 729]
[p. 729]

De ik-figuur is op de eerste plaats een waarnemer. Hij observeert zijn klasgenoten en komt slechts in de laatste verhalen m/v, een verschrikkelijke zomer en geluk, wanneer hij verliefd is op Linda, meer op de voorgrond. Dan krijgt ook het schrijven zelf aandacht:

Ik ontdek dat volgorde iets heel lastigs is, als je een verhaal wilt vertellen. Vooral als er veel dingen tegelijk gebeuren. Dan moet je kiezen, want je kan niet alles door elkaar vertellen, dan snapt niemand er meer iets van. In de korte tijd tussen de werkweek en de zomervakantie gebeurde er van alles tegelijk: met mij, met Linda, met Linda en mij, met mijn vader en Mol, met Herman - maar dat kan ik niet tegelijk vertellen en jij kunt het niet tegelijk lezen. Dus maak ik er maar een volgorde in, die er niet in zat. Rare bezigheid, schrijven (77).

Van Toorn blijft - net zoals in zijn volwassenenoeuvre - een observator. Met verbazing bekijkt hij mensen en dingen, en analyseert hij de gedachten en gevoelens van de ik-figuur, wat resulteert in een milde schets van een generatie jongeren. De dialogen zijn pittig en klinken vrij authentiek. Geen onnatuurlijk tienertaaltje, trouwens ook geen sjablonen van chagrijnige ouders of bokkerige leerkrachten.

‘Een nieuwe?’, vroeg Linda. ‘Is hij leuk?’ (...)

‘Leuk. Leuk,’ zei Mol. ‘Ja hoor eens, ik heb hem ook maar één keer gezien. Toen hij met zijn vader op de spreekavond kwam. Het leek me een aardige jongen. Wat een vreselijk woord trouwens, “leuk”. Waarom noemen jullie altijd alles “leuk”. Er bestaan zoveel méér woorden: interessant, aardig, boeiend. Leuk..’

‘God ja, het is maar een woord,’ zei Linda. ‘Ik heb het niet bedacht. Het bestaat. Dan is er toch niks tegen? En ik ben niet “jullie”.’

‘Neem me niet kwalijk,’ zei Mol. ‘Ik wilde alleen maar zeggen: wees een beetje vriendelijk tegen die jongen.’ (23-4).

Dit sfeervol, herkenbaar verhaal waarin vooral de kleine alledaagse gebeurtenissen en de gevoelens van de personages aandacht krijgen, sluit perfect aan bij de vernieuwde belangstelling voor autobiografische geschriften die zowel in de literatuur voor volwassenen als binnen de jeugdliteratuur opgang maakt (Erik de Kuyper, Wim Hofman, Tom Lanoye, Henri van Daele).

Geert van Istendael kiest voor zijn jeugdig publiek een fantasieverhaal, maar thematisch is Verhalen uit het Heggeland (1991) wel verwant met Het Belgisch labyrint (1989). Ook in het jeugdboek gaat het over de waanzinnige bouwwoede en over de goudkoorts die het Heggeland (Hageland) teistert. In het Witteramsdal slaat de waanzin na de dood van Hagesuis toe.

Overal waar Kalis loopt, ziet hij dat ramen worden verbreed, daken verhoogd, dat nieuwe kamers uit de huizen stulpen, dat in tuinen en boomgaarden kotten, tillen, kooien en optrekjes worden getimmerd, dat scheidingsmuren worden gemetseld tussen erf en straat, hoewel de twee al van elkaar gescheiden zijn door een sloot (25).

Ralis ontmaskert het geheim van de verwoede torenbouwers en komt zelf in gevaar. Hij vlucht weg maar neemt wel de verhalen uit zijn dorp mee. Op zijn tocht komt hij op het kasteel van Horst en Houwert, waar hij het meisje Helleke ontmoet. Met haar zet hij zijn tocht verder. Maar als ze op een tweesprong moeten kiezen gaan ze elk hun eigen weg. Zo dwalen ze door het Heggeland. Helleke krijgt hulp van de Hete Hutzel, Ralis van Reiziger. Na heel wat vreemde ontmoetingen vinden Ralis en Helleke elkaar terug. Samen trekken ze naar het dorp van Ralis om de verhalen terug te geven en er gelukkig te zijn. Van Istendael schept een complexe, chaotische verhalenwereld waarin de lezer als in een labyrint ronddwaalt. De structuur is niet steeds doorzichtig, sommige passages zijn breedvoerig en lijken weinig functioneel, anderzijds is het voor de meer gevormde lezer voorspelbaar dat Ralis en Helleke elkaar weer zullen ontmoeten

[pagina 730]
[p. 730]

of dat Reiziger de oom is die lang geleden het dorp verliet. Soms is de tekst duidelijk moraliserend. Zo zegt de kobbout wanneer Helleke het verloren goud terugvindt:

De kobbout dankt het rode kind. Het heeft gezien wat wij niet zien, niets zocht het kind in het oude woud, wij zochten goud, wij waren blind. Zoek nooit of nergens en je vindt je weet wel wie, je weet wel wat. Niets kan je deren op je pad! (120)

Het boek vertoont een scenische additieve opbouw, alsof het uit een directe vertelakt ontstaan is. Er worden trouwens ook bekende sagen en sprookjes in verwerkt. Juist het herkennen van bepaalde motieven uit de volkse literatuur en de impliciete kritiek op Belgische toestanden zorgen voor leesplezier. Daardoor lijkt het boek mij voor de jonge lezer te veeleisend. Het mist de helderheid van De zwarte stenen (Kuijer 1985), dat andere allegorische verhaal over bouwen.

Wie de verschillende boeken naast elkaar plaatst wordt getroffen door een zekere verwantschap. Hoe verscheiden de teksten ook zijn, ze hebben een vorm van complexiteit, van literariteit en van ambiguïteit gemeen. De gebruikte tekststrategieën dwingen de lezer om de vorm niet over het hoofd te zien. Het zijn ook stuk voor stuk boeken die door volwassen lezers te smaken zijn. Naar Nebraska is binnen de reeks nog het meest schatplichtig aan de jeugdliteratuur. Verhalen uit het Heggeland is wat onaf. Bovendien is de kans dat de auteur het bedoelde publiek niet bereikt hier het meest reëel. Kus me, Wijd Weg en Rooie zouden in een fonds voor volwassenen niet misstaan. Het zou gewoonweg zonde zijn als ze aan de aandacht van de volwassen lezer ontsnappen omdat ze (toevallig?) als jeugdboek verschenen zijn.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Naar Nebraska

  • over Kus me

  • over Verhalen van het Heggeland

  • over Wijd weg

  • over Rooie en andere verhalen over mijzelf en mijn klas


auteurs

  • Rita Ghesquiere