Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 140
(1995)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–
[pagina 116]
| |
Oscar van den Boogaard
| |
[pagina 117]
| |
zijn gevloek, ze denkt dat ze veilig is, wat een hoogmoed, haar kinderen zijn niet te stoppen en niet te vertrouwen, ze springen van het bed, verspreiden zich in het huis, openen alle vensters, vol vreugde halen ze de dag binnen, de langverwachte dag die wel kietelt, streelt, vlechten legt, optilt, vertelt, belooft, eindeloos belooft...
(maar wat mist ze hem als hij haar 's avonds verlaat, de deur achter zich dichtsmijt, het pad afloopt, afstapt van de wereld, als zijn vingertoppen als laatste van de horizon glijden, ze mist hem en ze is bang voor alles en bang voor niets tot tenslotte haar moegedartelde verlangens, herinneringen en gedachten hun slaperige oogjes sluiten en inslapen.)
Julia volgde met gesloten ogen de bewegingen van Maurice. Hij trok voor de spiegel in de badkamer zijn pyjama uit en draaide in één beweging het radiootje op de verwarming aan. Hij bekeek zichzelf in de geruststellende waan dat niemand zag wat hij deed. Hij bekeek zichzelf uitgebreid en schaamteloos. Na de douche, de scheerpartij, het insmeren van lichaam en gezicht met conserverende crèmes en het aankleden zou hij tevoorschijnkomen en vragen of hij er wel goed uitzag, of er geen roos op zijn schouders lag, of zijn bakkebaarden niet te lang waren. Nee, liefje, je ziet er voortreffelijk uit en de combinatie van de broek en het jasje vind ik net als alle vorige keren ook deze morgen weer uiterst smaakvol gekozen. Julia geeft hem alle support die hij nodig heeft, knipt zijn nagels, trekt zijn scheiding.
Maurice rende in zijn blootje de slaapkamer binnen en overschreeuwde de gedachten die Julia hem had toegedacht. ‘De koning is dood!’ riep hij opgewonden en plofte neer op de rand van het bed. Er zat nog scheerzeep op zijn linkerwang en in zijn hals. Met grote ogen keek hij haar aan. In welke sprookjeswereld was ze zojuist ontwaakt? Die ogen bleven maar kijken, verwachtten iets van haar, een reactie. Hoe reageer je als je hoort: de koning is dood? Het is zo'n zin uit een historische roman of een oubollig toneelstuk.Ga naar margenoot+ ‘Hij is gisteravond om half tien in de koninklijke residentie in Mostril overleden,’ sprak Maurice plechtig. Waar was ik gisteravond om half tien? dacht Julia. ‘Zijn stoffelijk overschot wordt overgevlogen met een militair toestel.’ ‘Wat is er gebeurd?’ ‘Een hartstilstand.’ Een koninklijke hartstilstand. | |
[pagina 118]
| |
‘De koningin vond haar man op het terras van de koninklijke residentie. Hij was al overleden. Ze riep onmiddellijk een hart- en longspecialist maar ook deze kon niets meer doen.’ Verdere wijzen werden niet meer geraadpleegd. Dood is dood. Julia ging recht in haar bed zitten en sloeg een stuk van de donsdeken over zijn schouder. ‘Na het bekendgeraken van het overlijden werden ogenblikkelijk strenge veiligheidsmaatregelen getroffen rond de Spaanse residentie.’ Stel je voor dat de maagdelijk gestorven koning der Belgen vlak na zijn ultieme heilige daad, namelijk in totale onschuld sterven, lafhartig zou worden aangerand? Eerst moest hij heilig het graf in, of met een zware steen erover in een crypte worden bijgezet. ‘Er is een Belgische medische staf onderweg om het lichaam van de koning te balsemen.’ Het leek wel een echt heiligenverhaal. Julia keek door de ramen naar buiten. Het was een bijzondere, een grote dag.
Beneden aan het ontbijt begon Julia te huilen. ‘Ik wist niet dat je zo van de koning hieldGa naar margenoot+,’ zei Maurice verbaasd. ‘Ik zag hem wel eens in zijn auto door de Koningsstraat rijden als jij naar je werk was en ik thuis met Vladimir zat. Ik herinner me nog de keer dat ik de koningin in haar handtas zag kijken. Ze keek in haar handtas en ik dacht wat zoekt ze: een bonbonnetje, een tissue, een telefoonnummer van haar kapper, een lot van presto waar ze 500 franken mee heeft verdiend?’ ‘Maar de koningin leeft nog, Julia!’ zei Maurice. Julia snotterde en verafschuwde zichzelf om haar eigen truttigheid.
Om half elf werd er opgebeld. Het was Veerle. Of ze al wisten dat de koning gestorven was. Vind je dat we Vladimir moeten waarschuwen? Die ligt nog in zijn bed. De zon is daar net op. En verder: wat kan hij eraan doen? Hij leest het wel in zijn krant. Veerle vroeg of ze moest langskomen. Je bedoelt bij ons? vroeg Julia. En dan gaan praten over het leven van de koning, het leven zonder koning, het leven met een andere koning, het leven überhaupt? ‘Het hoeft niet,’ zei Veerle korzelig, ‘de ouders van Philippe willen graag dat we komen.’
De dochter splitst deze bijzondere zondag tussen ouders en schoonouders. Als een mama verdeelt ze haar aandacht over haar eigen mama's en papa's. Ze zit rechtop in haar mater familias stoel, | |
[pagina 119]
| |
haar billen ijverig naar achteren, de verzilverde lepel tussen haar vingers geklemd (de lepel waarmee ze ook op de vingers van de anderen kan tikken), ze kijkt haar ouders en schoonouders één voor één aan, vier monden die wachten om gevuld te worden. Veerle heeft alles onder controle, zelfs Philippe heeft ze gemobiliseerd om achter haar in de keuken nog meer pap te maken want de vier ouders hongeren, ze moeten flink en goed eten om te groeien, om gezond te blijven, om zo lang mogelijk in leven te blijven, zodat ze zoveel mogelijk zondagen van haar leven tussen hen kan splitsen, ze kijkt al heimelijk uit naar nog meer hongerige gasten aan haar dis, kinderen zullen er komen, zodat ze nog meer kan splitsen, eindeloos wil ze splitsen, tot haar aandacht in atomen uiteenvalt, maar dan nog gaat Veerle de Dappere door, zelfs de atomen aandacht splitsen, radioactief zal Veerle worden, de ouders en kinderen zullen blootgesteld worden aan haar radioactieve aandacht, misvormingen zullen er optreden en psychische letsels, en dit is een hapje van onze koning en dit is een hapje van onze koningin, het zullen wel bijna hun laatste hapjes zijn. En opeens slaat de moeder-dochter met haar vuist op tafel: twee minuten stilte voor de koning, vijf minuten stilte voor de koning, twee lange uren stilte voor de koning, haar koning, onze koning, onze trieste koning wiens stoffelijke resten een minuut voor middernacht door acht militairen van de paleiswacht op Melsbroek uit een vliegtuig van de luchtmacht zullen worden gedragen, zijn lichaam zal weer temidden van ons, wij moeders en vaders en kinderen van België, zijn teruggekeerd. Even verderop staat onze koningin, moeder der moeders, zichtbaar getekend en met een donkere bril op, omringd door koninklijke familie. Buiten pogen duizenden nieuwsgierigen een glimp op te vangen van de eenvoudige maar emotionele plechtigheid. Philippe is achter haar in de keuken boven zijn pan pap in slaap gedommeld. Er wordt reeds gemompeld over een troonopvolger. En weer valt de vuist van Veerle de Dappere neer. Wij zijn structuurloos, wij moeten ons wijden aan de stilte, aan het verdriet van de grote man die ons verlaten heeft. Nooit hebben we een beeld van hem kunnen vormen maar nu vormen wij zijn stoffelijke resten tot leven, de koning was een groot man, tenminste iets in dit leven was groot, onze koningGa naar margenoot+, de grote verslagenheid die zijn plotse overlijden veroorzaakt bewijst dat de koning een groot man was. Dit moeten wij vijftien maal herhalen, en voor de zekerheid nog twee keer vijftien maal, bij iedere herhaling wordt de koning groter en uiteindelijk zijn wij allen van één ding overtuigd, de koning was een zéér groot man. Hierdoor wordt tevens ons verdriet groter want deze grote man is ons ontvallen. De twee lange uren stilte worden opgerekt tot vier uren stilte, voor de zekerheid, zodat we | |
[pagina 120]
| |
niet te kort stil zijn geweest. Deze stilte aan deze tafel is een oprechte hulde aan de vorst die zich meer dan vier decennia lang bekwaam, behoedzaam en integer van zijn zware taak heeft gekweten. Maurice droomt weg, de paplepel van de dochter-moeder brengt hem plotseling weer tot leven, gedenken moet hij, hulde brengen, zijn handen boven tafel houdenGa naar margenoot+.
*
Julia zat nog in haar pyjama aan de keukentafel. De chocolade-croissants, de koffiekoeken en mattetaartjes die Maurice zoals iedere zondagmorgen had gehaald bekoorden haar niet. De eerste slok koffie deed pijn in haar maag. Achter de ramen, links en rechts van de varkensstal, golfde het landschap gelaten onder een zachte wind. Dit koninkrijk zonder koning leek onaangedaan.Ga naar margenoot+ Op het groen stonden schapen, de bomen knikten licht, een groepje wielrijders trok in de verte voorbij. ‘In de etalage van de bakker stond een groot portret van de koning,’ zei Maurice om een gesprek op gang te brengen. ‘Waar halen ze dat in godsnaam zo snel vandaan?’ mompelde Julia verbaasd voor zich uit, maar ze wist dat een goede middenstander op alles is voorbereid, ook de doodsprent van de koningin lag al klaar op een stoffige zolder, in de buurt van de paashazen, de kerstmannen, de sneeuwpoppen, de vader- en moederdagversieringen, in de buurt van het nooit gebruikte blauwe en roze wiegje voor de geboorte van een kroonprinsje of kroonprinsesje. Wat had de bakker die graag op een hemelse dag waarop alle klokken van het ganse land luidden in zijn etalage gezet gevuld met mierzoete doopsuikers, bonbons, of andere lekkernijen en wat hadden de mensen graag hun zakken gevuld met alles wat uit dat wiegje tevoorschijn werd gehaald door de nooit misgrijpende middenstandshand, zelfs stinkende luiers, stinkend van koninklijke poep hadden ze nog zorgvuldig laten afwegen en inpakken in een vrolijke zak met een plakkertje erop van de naam van de banketbakker en thuis verlekkerd naar hun zondagmorgenmonden gebracht en gelukzalig hadden ze hun zondagmorgenvingers afgelikt om niet hun zondagmorgenjurken en hemden vuil te maken want die dienden tevens voor de zondagmiddag en een stukje van de zondagavond, een stukje maar want zondagavond stapten ze al vroeg in hun bed, die zondag waarop ze slechts gezeten en gegeten hadden, eventueel een paar stappen hadden gezet en famille, was best vermoeiend en de maandag stond alweer te trappelen, de nieuwe week zou onvermoeibaar voortjakkeren, steigerend, hinnikend, hijgend, pas zaterdagavond zou hij weer aankomen in zijn stal, gaan liggen, de mensheid kon zich van zijn hals laten afglijden en zakte wezenloos onderuit in het stro en | |
[pagina 121]
| |
staarde elkaar van boven haar paarse wallen aan, gerustgesteld want morgen waren er weer koeken, éclairs, brioches, frangipanes, croissants, rijstvlaaitjes, mattetaartjes, Gooikse hamertjes, boules de Berlin, miserables, javanais, glacés, zeevruchten, zandtaartjes, negerzoenen, paola's, kardinaalhoedjes, religieuses, tartines russes, bavaroises, flans, meringues,....
‘Laat me maar, ik kan de dingen even niet relativeren.’ ‘Maar het is zondagochtend!’ ‘Het spijt me.’
Omer klopte aan. Dat was héél lang geleden. Ge-con-do-leerd ontsnapte uit zijn mond. Neem alsjeblieft die stoel daarginds aan de andere kant van de tafel. En kijk me niet zo aan met die ogen die mij niet meer wilden zien. Wat brengt je na al die jaren hier? Ah, natuurlijk, wat dom van me, de koning is dood en je zus is onmiddellijk op haar brommer gestapt om bij haar nicht televisie te gaan kijken, want geen moment wil ze missen van dit spektakel dat haar als niets de laatste tijd zo heeft aangegrepen, en nu zit die oude Omer, die zonder vrouwelijk gezelschap niet functioneert, alleen thuis met zoveel verdriet, zelfs zijn hond die kwispelend tussen zijn benen zit en van niets weet kan dit niet wegnemen...
Omer was te laat gekomen! Alles wat werkelijk verdriet waard was lag al ver achter hen... die heerlijke momenten waren uitgedroogd, ze hadden namelijk liefde en aandacht nodig en omdat ze dat niet kregen leefden ze niet meer, en bestond Julia zonder hen, wat ze niet zou betreuren als ze die mooie momenten nooit zou hebben gekend, ze zou niet weten wat ze miste, maar nu leed ze onder dit uitblijven van alles wat groot en geweldig had kunnen zijn, begrijp je dat Omer? Ze zou hem nu het liefst in de armen willen vallen, voor haar part in naam van de koning, en getroost worden voor dit ondraaglijke verdriet, voor haar part in naam van de koning, ze zou zich willen leeghuilen, voor haar part in naam van de koning, ze zou hem dicht tegen zich aan willen voelen, voor haar part in naam van de koning, ze zou hem willen kussen, voor haar part in naam van die koning die alles in haar losmaakte wat eigenlijk voor altijd diep in haar verborgen had moeten blijven...Ga naar margenoot+
Omer kauwde op een frangipane. Maurice schonk een witte voor hem in. ‘Zijn grootvader overleed ook op een zaterdagavond, in 1934, het was een schok voor ons allemaal,’ zei Omer kinderlijk. Hij wilde haar vertederen, maar Julia liet zich niet vertederen, ze had zich namelijk lang genoeg laten vertederen, ook door jou | |
[pagina 122]
| |
Omer, dacht ze, ik hoop dat ik deze séances van vertedering zal vergeten en ik kan ze alleen vergeten als jij je niet laat zien. Ik heb je verdrongen uit dit landschap, de muren van jouw hoeve behoren in mijn verbeelding iemand anders toe die nog nooit van jou heeft gehoord en die zus van jou, die nog wel eens de brutaliteit heeft om de huurpenningen hier bij mij op te halen omdat ik die blijkbaar de laatste tijd vaak vergeet te brengen - en als ik er wel aan denk breng ik ze natuurlijk alleen 's middags als ik weet dat jij slaapt, zodat ik vol kan houden dat jij niet bestaat - is in mijn verbeelding enig kind of weduwe of misantroop. ‘Hij stortte bij het bergbeklimmen met een losschietend rotsblok naar beneden.’ En moet jij daarvoor nu soms getroost worden? Jou is in je leven niets overkomen, je bent geboren in het huis waar je nog steeds woont, je ouders hebben je tot hun laatste snik verzorgd en daarna heeft je zuster het van hen overgenomen, en naast je zuster was er nog een andere vrouw, een dwaas, een masochiste, die zich door je liet inpalmen en die je op je wenken bediende.
Omer haalde moeizaam een verfrummeld papier uit zijn jaszak en gooide het op tafel. ‘Meegenomen uit de kerk,’ mompelde hij. Julia las het vol geveinsde interesse. De spelregels voor de zondag. 1. Plan je zondag al tijdens de week en begin hem op zaterdagavond. 2. Draag andere kleren, haal een bloem of een tak uit de tuin, zet een kaars op tafel, gun elkaar een ‘zondags’ gevoel. 3. Weer alle drukdoenerij, doe alles twee keer trager: sta langzamer op, ontbijt trager, en praat rustiger met je man, je vrouw, je kind, je buur. 4. Kritiseer niet, maar zeg 's zondags zoveel mogelijk ‘ja’. 5. Maak tijd voor je familie, je vrienden, een zieke, de jeugdbeweging. 6. Telefoneer naar iemand die je heel de week hebt vergeten of om hem of haar zomaar plezier te doen. Daarbij is het tarief goedkoper. 7. Geniet van de natuur, van muziek, van een boek. Bezoek een museum, een abdij, een stad. 8. Neem deel aan het sociale leven van je buurt, je vereniging, je parochie. 9. Wees vriendelijk voor de mensen die vandaag voor jou moeten werken en je ten dienste staan. 10. Kom samen met je geloofsgemeenschap om eucharistie te vieren. Het is toch zondag!’
Julia greep een servet, veegde het speeksel van haar mondhoeken en ging naar boven. Bij iedere trede scandeerde ze nee, nee, nee.
's Avonds bleven de platte bollen in de speelschuur onaangeraakt. De vrienden zaten voor de televisie in het café. Maurice legde zijn handen op Julia's schouders terwijl hij achter haar stond. Chantal keek vanuit haar ooghoeken verlangend naar Pol. Hij nam haar op | |
[pagina 123]
| |
zijn beurt met een onbeschaamde blik in zich op, zijn vloeibaarheid met de hare vermengend. Intussen trok het leven van de koning op het televisiescherm voorbij. Een aangeslagen stem vertelde over de jaren van zijn prille geluk en de grote tegenslagen in zijn leven. ‘De koning moet heilig worden verklaard,’ riep Chantal uit. Waarom, dacht Julia, omdat hij zielig was? Een aureool als troostprijs voor een ontroostbaar man. ‘Alleen god is heilig ofwel zijn we het allemaal,’ bromde Pol. ‘Maar wat jij zegt is niet interessant,’ plaagde Chantal, ‘jij draait alles om wat ik zeg.’ ‘Die heiligverklaringen verduisteren onze blik op god,’ oreerde Hubert Verdoodt. ‘Alleen god is heilig, je kan hem bijna niet meer zien door het bos van heiligen en zaligen. Het kan toch niet dat achterin de kerk tijdens de mis kaarsjes worden gebrand en gebeden gepreveld voor allerlei curieuze heiligen?’ viel zijn vrouw hem bij. ‘God en de heiligen zijn geen concurrenten, de heiligen stralen door god, als diamanten. Zonder zonlicht zijn ze zwart, in de zon schitteren ze met alle kleuren van de regenboog. Hoe meer je naar heiligen kijkt hoe meer je god zelf in de ogen kijkt,’ sprak Margot Dobbelaer plechtig. ‘Het zijn voorbeelden voor ons, ze staan aan onze kant. Ter navolging, ter verering, en ter aanroeping.’ ‘Dat is juste,’ riep Chantal enthousiast. Je zou een voorbeeld kunnen nemen aan Sancta Anorexia, dacht Julia bij het zien van haar dikke armen. ‘Maar om heilig verklaard te worden moet hij wel wonderen hebben verricht,’ zei Pol. ‘Wonderen?’ ‘Onwaarschijnlijke genezingen bijvoorbeeld.’ Het werd stil. ‘Heeft onze koning eigenlijk wel wonderen verricht?’Ga naar margenoot+ piepte Margot na een tijdje. ‘Ik geloof het niet,’ zei Chantal verontrust. Julia stond zuchtend op en bestelde aan de bar bij Dwaze Willy nog een rodenbach. ‘Misschien moet hij de Nobelprijs krijgen,’ hoorde ze Maurice achter haar rug mompelen. ‘Welke?’ ‘Die voor de vrede natuurlijk.’ ‘Daarvoor is een wonder niet vereist.’ |
|