Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 140
(1995)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–
[pagina 305]
| |
Lydia Rood
| |
[pagina 306]
| |
schoten ben. (Ik stopte pas met groeien toen ik achttien was en een beurs kreeg. Het eerste wat ik daarmee deed was mezelf kleedgeld toebedelen.) Ik had goede redenen om er hetzelfde te willen uitzien als de anderen. Ik wàs al zo raar, een kind van rare ouders. Zij gaven hun geld uit aan boeken en beeldende kunst, in plaats van aan een televisie en fatsoenlijke kinderkleren. Dat afwijkende kon je soms ook letterlijk aan me zien, want mijn vader leerde een mode-ontwerpster kennen die haar eigen creaties uitvoerde. Bij haar was hij een tijdje vaste klant. Zodat ik opeens de prachtigste dingen in mijn kast aantrof, die ten eerste buiten elke mode vielen, en ten tweede wel heel erg uit de toon vielen bij mijn gewone laffe ribbroeken en T-shirtsGa naar margenoot+, die trouwens ook het goedkoopste waren. Mode was mijn eeuwige vijand. Ik kon nooit meedoen. Achteraf bekeken kwamen er trouwens de merkwaardigste modes voorbij. Ik herinner me een zomer dat iedereen in zuurstokgestreepte colbertjes liep. Er was een winter met iets dat midi-rok heette, een afgrijselijke uitvindingGa naar margenoot+ die, bij mijn vriendinnen tenminste, vooral tussen de ketting van hun fiets raakte. Maar duidelijk te arm of te raar zijn om eraan te kunnen meedoen, was erger dan smeer aan je rok en ik zou er een krantewijk voor hebben willen nemen om eraan mee te kunnen doen - als ik al oud genoeg was geweest. Mijn redding waren mijn tante Thea en Kees de Jongen. Mijn tante Thea kon naaien. En ze was aardig. De dingen die ze voor me maakte, ontwierp ze in overleg met mij. Overeenkomstig mijn smaak. En ik had toen al duidelijke ideeën over wat ik aan wilde: strakke broeken of maillots voor om mijn lange benen, en iets klokkends voor om mijn brede heupen. Mijn tante Thea naaide mij mooi. Maar ook aan haar capaciteiten waren grenzen, en toen ze trouwde, begon haar lust tot kleren naaien te tanen. (Zo gaat dat.) Gelukkig had ik toen al Kees de Jongen. Ik had hem van mijn vader geërfd, een van de weinige boeken die hij als kind had bezeten, want hij heette ook Kees. Ik was geen jongen, maar dat bleek heel weinig uit te maken. Natuurlijk hebben we het hier over het mooiste boek uit de wereldgeschiedenis, maar over de literaire capaciteiten van Theo Thijssen gaat het hier niet: ik gebruikte Kees als gids. Hij leerde me wat mode is. Hij leerde me me te kleden. Uit mijn hoofd: zijn moeder had een lappie zwart mantelgoed gekregen van de grootouders. Daar moest een buis van komen, en met een beetje goede wil ook nog een broek. Strak allebei, om stof te sparen, dat leek de grootouders verstandig. En ze kenden nog een kleermaker ook, een dronken lor waar Kees met | |
[pagina 307]
| |
de grootst mogelijke weerzin naartoe ging om zich de maat te laten nemen. Het zwarte buis van bokkebaai werd een nachtmerrie voor Kees. Hij zou er anders uitzien dan alle andere jongens, zelfs dan de boerenkinkels op de school die hij tot dan toe alleen met minachting bekeken had. Maar toen kwam de les waar ik alles aan te danken heb: hij maakte van zijn zwakte een voordeel. Hij begon zich voor te stellen hoe hij, in zijn strakke zwarte kleren, zich ook anders zou gaan gedragen. Hij oefende denkrimpels en diepe blikken. Iedereen zou in één oogopslag zien: hier loopt niet zomaar een jongen...! Iedereen zou begrijpen dat Kees dat pakkie uit eigen vrije wil droeg, omdat-ie zo'n beetje een artistieke geest was. Iedereen zou snappen dat Kees een heel bijzondere jongen was. Hij zou vanzelf die houding van stille prins weten te vinden, zodra hij voor 't eerst het nieuwe zwarte buis aan had.
Op een dag kreeg ik nieuwe sokken, gewoon van Brons en buiten de rituele koopdagen gekocht. Drie paar: een roze, een geel en een blauw. Lekkere dikke sokken van badstof. En opeens, terwijl ik voor mijn kast stond met die felgekleurde bolletjes naast elkaar in mijn handen, schoot het me te binnen: ik zou ze door elkaar heen kunnen dragen. Geel T-shirt, blauwe broek: een blauwe en een gele sok. Blauw T-shirt, rode broek: een roze en een blauwe sok. Iedereen zou begrijpen dat ik niet zomaar fout gekleed ging. Hier was over nagedacht, dit was een kwestie van vrije keuze. Het zou duidelijk zijn dat ik niet zomaar een meisje was. Op de dag dat ik voor het eerst verschillende sokken droeg, begon ik te leven.Ga naar margenoot+ Op die dag maakte ik me los van wat er van me verwacht werd. Ik probeerde niet langer me aan te passen. Het kon me niet meer schelen wat ze van me dachten. Net als Kees de Jongen had ik belangrijker dingen aan mijn hoofd. En net als bij Kees de Jongen klopte daar natuurlijk geen bal van. Want ik was nog steeds heel erg bezig met de vraag wat de anderen van mijn verschijning dachten. Maar het was niet meer aan me te zien. Ik begon heel erg op te vallen. Op school had ik een beetje naaien geleerd, en hoewel ik geen begenadigde leerling was, kocht ik een oude naaimachine en begon zelf te experimenteren. Ik nam twee oude pluchen gordijnen, een geel en een groen, waste er de rookaanslag uit, en knipte de stof in banen. Ik maakte er een middeleeuws gewaad van dat er wezen mocht. Fietsen kon ik er niet mee, en dat was de enige reden dat ik het gewaad niet zo vaak aantrok, want het was nog een hele wandeling naar school, zeker als je moest schrijden. De eerste dag dat ik erin verscheen, vroeg elke passerende medeleerling me of ik de gordijnen aangetrokken | |
[pagina 308]
| |
had. Dan antwoordde ik vrolijk van ja. Dat snoerde ze nog eens danig de mond! Met een vriendin vond ik iets anders uit. Ik had uit de dagen van Tante Thea een soort tuniek overgehouden, die intussen te kort geworden was. Met een zwarte ribbroek die ik volgens het voorschrift van de grootouders van Kees de Jongen strak innam, stond het heel apart. Maar mijn vriendin en ik gingen nog een stapje verder, en knipten de voeten van een maillot af. Die combinatie droegen we met hoge schoenen, toen sluipers genoemd, en dikke, omgeslagen sokken. Niemand zag er zo uit als wij! En omdat we er samen in liepen, zag iedereen dat dit geen armoede, maar artisticiteit was... (Het rare is, dat precies wat wij toen droegen tot verbijstering van de hele school, veel later opeens mode werd. De afgeknipte maillots heten nu leggings, en tuniek is een woord dat je alleen nog in historische boeken vindt, maar de dracht, die trouwens rechtstreeks op de middeleeuwen is terug te voeren, is dezelfde. Vandaar dat dat de enige mode is waar ik me met hartstocht toe bekeerd heb. Ik had hem zelf ontworpen.) Het hek was van de dam. Ik ging, net als de rest van de schoolbevolking, naar Jesus Christ Superstar en kwam terug met wat liedjes in mijn hoofd. Maar ook met de roofzuchtige gedachte aan de linnenkast thuis. Op het eerstvolgende schoolfeest verscheen ik met weer een andere vriendin in een laken. Keurig verknipt en vermaakt tot Jesus Christ Superstar-hemdGa naar margenoot+. Dat was een daverend succes. Andere meisjes volgden ons voorbeeld. Op het feest erna liepen er niet minder dan vijf meiden in lakens. Intussen zei al niemand er meer wat van. Dat was de eerste mode die ik zelf in gang zette. Had ik kunnen tekenen en naaien, dan was ik vast het modevak ingegaan. Nog steeds lig ik nachten wakker en bedenk wat ik aan wil. Heel precies weet ik wat me staat en wat niet. Ik ben speciaal getrouwd om een modevakvrouw aan het werk te kunnen zetten, en zij deed voor die gelegenheid precies wat ik wilde. Ik zou in mijn eentje drie naaisters permanent van de straat kunnen houden... als ik daar rijk genoeg voor was. Zoals het nu is moet ik me behelpen met verschillende sokken, verschillende schoenen (bij mijn huwelijk droeg ik een blauwe en een groene, want mijn vader had me wel geleerd dat dat mag, sinds Van Gogh), verschillende veters en verschillende pantybenen, want dat is allemaal relatief goedkoop. En je hoeft er nauwelijks voor te winkelen, want winkelen heb ik, met zulke ouders, nooit geleerd. Als ik er nu raar uitzie, is dat omdat ik het wil. En mijn broer keek laatst niet eens op toen ik met hem uit eten ging in een dikke maillot, rijglaarzen met verschillende veters, een binnenstebuiten strandpakje en een houthakkersbloesGa naar margenoot+. We gingen | |
[pagina 309]
| |
gewoon uit eten - er werd wel naar me gekeken, maar niemand hoorde wat ik zei.
Opvallen, heb ik gemerkt, is de beste manier om je te verbergen. Je wòrdt wat je draagt. Stel je voor dat het doorgegaan was, van dat zwarte buis voor Kees, en stel dat hij gedurfd had... Hij zou er in elk geval buigzaam en gymnastiek-achtig mee uitzien. En somber, en vanzelf keek je nadenkend als je zulk goed had. Een beetje buitenlands zag-ie d'r mee uit, net of-ie uit een ver land kwam. Hé, wat is dat kind eigenaardig gekleed, hij heeft zo-iets, zo-iets edels over zich... zo zou menigeen denken. En niemand zou zien dat Kees eigenlijk een heel gewone jongen was, wel een belangrijke jongen, een jongen die iedereen gekend denkt te hebben, maar toch een jongen waarvan het niet zo heel vreemd is dat hij geen beroemd man is geworden... De rol van stille prins is mij niet op het lijf geschreven, maar de rol van schreeuwlelijk wel. Zolang mijn kleren schreeuwen, vraagt niemand zich iets over mijn binnenste af. De misse plekjes in mijn hart en hoofd en buik ziet iedereen over het hoofd, omdat ze het zo druk hebben met mijn buitenkant.Ga naar margenoot+ Ik wil mijn binnenste wel naar buiten keren, maar alleen voor diegenen die uit zichzelf zien wat er niet deugt, en toch niet gillend wegrennen. |
|