Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 140
(1995)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–
[pagina 442]
| |
Désanne van Brederode
| |
[pagina 443]
| |
Van mij hoeft dat ook niet zo nodig. Het lijkt me doodvermoeiend als zelfs U onafgebroken zou proberen origineel te zijn. Persoonlijk ben ik wel blij met zo'n constante factor als U. Ik vind het hier beneden al moeilijk genoeg om mijn koers te bepalen. Heb je net een beetje het gevoel dat je weet waar het om gaat in het leven, denk je dat het gewoon een kwestie is van in de één of andere lichtstroom blijven (om te zien en gezien te worden. - Gelijktijdig met onze gerichtheid op Licht, hebt U in ons die kwellende behoefte aan schijnwerpers ingestort, tenslotte.), dansen er plotseling tientallen dwaallampjes voor je uit die allemaal knipperen dat ze de waarheid zijn. Nee, dan U. U doet Uzelf niet uitvoerig uit de doeken in handige folders, glimmende magazines en lijvige naslagwerken. U houdt niet van diepte-interviews en U bent gelukkig niet zo iemand wiens stem je al hoort nog voor het bijbehorende smoelwerk in beeld is.Ga naar margenoot+ U heeft het slim aangepakt. Ten tijde van Abraham en Mozes en Jesaja wilde U nog wel eens iets over Uzelf kwijt, maar daarna vond U het geloof ik wel welletjes. ‘Laat mijn zoon het nog maar eens haarfijn uitleggen’ hebt U waarschijnlijk gedacht en terecht. Als ik U was geweest, zou ik er ook mee gestopt zijn, met het mezelf openbaren. Mensen willen nu eenmaal altijd wat te steggelen hebben. Dus moest U lijdzaam toezien hoe een paar simpele aforismen de dupe werden van onze voorliefde voor alles wat ‘multi-interpretabel’ genoemd kan worden. Uw Zoon heeft nog zijn best gedaan om de schriftgeleerden een spiegel voor te houden, maar veel heeft het niet mogen baten. Het boek dat ze over Zijn verzetsdaden hebben geschreven, is misschien juist een bestseller geworden dankzij diezelfde multi-interpretabiliteit die ook Hij niet heeft weten weg te dragen. Had het woord toch lekker bij Uzelf gehouden, God! Was toch niet zo naiëf in Uw gulheid geweest! U moet me niet gaan vertellen dat U er destijds in het volste vertrouwen van uit bent gegaan dat de mensen taal hooguit zouden gebruiken om U ermee te loven? Dat ze in hun vrije tijd gezellig bij elkaar zouden kruipen om, in de beschutting van een bloeiende vijgeboom en met een harpje tussen hun benen, psalmen te gaan bedenken? Dat ze, getrouwd en wel, hun best zouden blijven doen om prikkelende vergelijkingen aan het Hooglied toe te voegen? Ik vraag het voor Uw eigen bestwil, lieve God. Dacht U dat ik het niet rottig voor U vond dat er tegenwoordig niet meer wordt gebeden, - tenminste, niet in Nederland? Als ik iets rottig vind, dan is het dat wel. In de monarchie gelooft ook geen kip meer, maar jawel hoor: ze staan op dertig april in het Vondelpark nog steeds schaamteloos ‘Oranje Boven!’ te zingen, die mensen die zo klein van geest zijn dat ze nu al jaren lachen om standaardgrappen over het kapsel van Beatrix of het accent van Prins Bernhard, zonder na afloop van zo'n ingesla- | |
[pagina 444]
| |
pen onemanshow het entreegeld terug te vragen. Ik vind het trouwens niet alleen rottig voor U. Laat ik dat er eerlijk bij zeggen. Ik vind het net zo goed niet leuk voor mezelf. U zadelt mij op met een behoorlijk dilemma. Wist U dat wel? Natuurlijk weet U dat. Misschien stelt U me zelfs wel expres op de proef. Maar ik vind het soms niet makkelijk om in bepaalde omstandigheden om dat minuutje stilte te vragen. Zit je met een veelbelovende ‘date’ in een restaurant, krijg je een kunstzinnig gegarneerde Tjap Tjoy-schotel onder je neus geschoven, schept de ober alvast wat rijst op je bord en veeg je met een stijf servet een beetje bierschuim van je lippen, verlekkerd... en dan? Gewoon maar ‘Nou, eet smakelijk zou ik zeggen’ zeggen omdat iedereen dat doet? Mij lukt dat niet. Ik wil niet per se provoceren of een statement maken door even mijn handen te vouwen; dat is niet zo mijn manier. Maar ik wil ook niet lamlendig meedeinen op de grote golven van het atheïsme dat inmiddels zo'n geïntegreerd onderdeel van de traditie is geworden, dat het net zo klakkeloos wordt beleden als destijds het christelijke geloof. Bovendien heb ik sowieso meestal even behoefte aan stilte voor ik ga eten en U bent daar een handige aanleiding toe. Is dat zo gek? Bijkbaar wel. Als ik inderdaad durf te vragen ‘of ik misschien..., nou ja... begin maar vast, hoor’, weet ik meestal meteen waar het tafelgesprek de eerstvolgende uren over zal gaan. Plotseling blijkt elke hoger opgeleide, interessante kennis in het bezit te zijn van een meer dan normale theologische belangstelling en word ik gedwongen om U tot huilens toe te verdedigen. U weet het, ik kan over veel dingen aardig mijn zegje doen, maar verdomme, NIET OVER GOD. Wat kan het mij nou schelen of U wel of niet bestaat? Als ik in U geloof en daar gelukkig van word, maakt het toch niets uit of U bent te bewijzen? U bent wie U bent en soms omhels ik U in gedachten, bijvoorbeeld als ik iets moois zie wat niemand anders ziet. Zoals laatst, toen ik in Auschwitz was en dat Lieveheersbeestje op het grindpad zag zitten. Dat ontroert me dan, zo'n beestje dat nietsvermoedend zijn schildje aan het zonlicht warmt, zonder zich druk te hoeven maken over het feit dat concentratiekampen nog steeds geen verleden tijd zijn. Dan wil ik graag dat iemand dat weet. - En als ik samen met mijn allerallerliefste in de kamer zit en hij leest de sportbijlage en ik knip mijn teennagels en ik kijk naar hem als hij de pagina omslaat en hij kijkt naar mij als ik mijn eelt masseer, en niemand ziet hoe we dan naar elkaar kijken, ook wij niet... Dan wil ik graag dat iemand ons ziet.Ga naar margenoot+ Dat iemand weet dat het goed is. Dus geloof ik maar dat U die iemand bent. Vaak ben ik zo gelukkig dat ik het niet in mijn eentje kan dragen, God. Dan hoop ik zo dat er iets van dat geluk valt uit te stralen. Dat ik iemand besmet met mijn onzinnige, lichte dankbaarheid. Wie is ontvankelijker dan U? Voor zover ik weet | |
[pagina 445]
| |
niemand. U bent de enige die mijn ontroering wil kennen, mijn kinderachtige blijdschap wil zien, mijn dankbaarheid wil voelen. Zie dat maar eens te verklaren aan moderne mensen. Dat is nog een hele klus. Daarvoor zijn woorden nodig en ik heb die woorden niet.
Nu denkt U vast: ‘Ja, maar sommige mensen hebben die woorden wél.’ U denkt natuurlijk aan die mijnheer van de Evangelische Omroep die in zijn eigen talkshow ongelovigen net zo klemlult als ongelovigen mij klemlullen in het echte leven.Ga naar margenoot+ Het spijt me dat ik het zeg, maar ik vind die mijnheer geen reclame voor Uw schepping, laat staan voor U. Sterker nog, ik vind dat hij het met zijn verkrampte constipatie-gezicht voor de minder breedsprakige gelovigen verpest. Dankzij zulk soort heilsventers draagt het handjevol zwijgende gelovigen nu al bij voorbaat een stempel van truttigheid, starheid en bekeringsdrift. Zie daar maar eens doorheen te breken! Mensen denken vaak zo zwart/wit, dat ze niet begrijpen dat je bijvoorbeeld én van seks en van U houdt. Of ze maken er meteen iets van dat zo ongeveer klinkt als ‘O, dus je hebt seks met God?’ ofzo. Heel vreemd. Ik bedoel, ik houd ook van chocolade milkshakes en van in bad gaan en toch ga ik nooit in bad met. - Dat lijkt me duidelijk. Maar hoe dan, God, hoe dan?! U wilt toch ook niet dat ik de feiten alleen maar ten behoeve van Uw PR ga verdraaien, zodat U ook onder de jeugd van vandaag weer wat beter verkoopt? Echt, ik zet zo een hitje in elkaar waarin ik wat makkelijk beklijvende zinnetjes scandeer met veel ‘fuck’ en ‘God’ en ‘Heaven’. Ik laat er een vunzig dipje bij maken en klaar is Kees. Wordt daarmee helder dat U er bent voor mensen die zich eenzaam of verdrietig voelen? Zeg ik daarmee iets over de kleine wonderen die U nog elke dag doet, voor wie ze willen zien? Welnee. Van dat soort hitjes gaat niemand geloven, zeker niet als nergens wordt vermeld waar U verkrijgbaar bent. Okay, ik weet toevallig waar ik U kan vinden. Ik heb er ook geen moeite mee om dat te verklappen. Zo egoïstisch ben ik niet. U bent daar waar geen woord wordt gezegd, gehoord, geschreven of gelezen. Dat weet U zelf als de beste. Het is niet dankzij een zelfdestructief trekje in Uw karakter dat U ons het woord gegeven hebt, ook al heb ik U daar wel eens van verdacht. U hebt het woord de hemel uitgetrapt om God te kunnen blijvenGa naar margenoot+, en niet meer en niet minder dan God alleen. U dacht: ‘Ik wil geen etikettenplakkertjes en uitleggers en theologen als vrienden. Ik wil mensen die het woord verachten. Die zullen me vinden.’ Daarom, God, veracht ik het woord. Beschouw dit alles maar als ongezegd, tot aan het laatste woord. Of liever nog: tot aan het op één na laatste woord. Het laatste woord geef ik aan U. |
|