Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 140
(1995)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–
[pagina 481]
| |
J.M.H. Berckmans
| |
[pagina 482]
| |
najaar, de bitsige bijtende noordwester die lippen splijten kan en zal.
Sjamaan, zeg ik, ik zeg sjamaan, wat moet ik doen, ik zie het niet meer zitten, ik kan niet meer vooruit, achter mij staan de opgestane horden te drummen, links is het water, rechts is het vuur. Ook het allerlaatste ooglid van de sjamaan valt nu helemaal dicht, het linker, het rechter is al uren geleden dichtgedonderd, zodat hij zelfs m'n lippen niet meer lezen kan, een rochelende zenuwtrek doorploegt nog z'n rechtermiddenvinger, de vinger van de roerloze hand in het midden van de armensteun, van de armsteun van de kar waarin hij zit en ik benoem de kruiwagen van de tovenaar, de hogepriester, die ik aanroep als de nood het hoogst is en de redding nabij. Sjamaan, zeg ik, ik zeg sjamaan, maar het mij nog toebedeelde fluisteren uit mijn fractie per fractie, tijdseenheid per tijdseenheid, triljardste per triljardste, biljoenste per biljoenste, biljardste per biljoenste, miljardste per miljoenste wegkankerende keel heeft op dit ogenblik zin noch reikwijdte, zelfs niet de allerminste, nu de sjamaan elders vertoeft, ver weg van mij, verder heen dan heen kan zijn. Vandaar dat ik nu zwijg en de muisgrijze, loodgrijze, asgrijze wolk observeer die, nu reeds, vlak voor het eindelijke, uiteindelijke doodgaan zich voltooit, voltooien kan, een voortijdige, té voortijdige avondschemer aankondigt, een schemer die te vroeg is op de afspraak. Straks om middernacht niet vergeten de sjamaan z'n intramusculaire fruitpapje te voeren, anders gaat hij binnen de kortste keren nog eens hartstikke foetsjie kapoetsjie, die sjamaan, oh gij sjamaan, wat hebt gij mij aangedaan.
2 Ondertussen is het 5 sept geworden. Nee. Niet septisch. Een eerder antiseptische, door werkloze bakers en ontheemde toverkollen van luizen en pissebedden gezuiverde maandagmorgen in het derde Reservaat. Alles is hoe het is.
De hele avond en tot een kot in de nacht in de miljoenen en miljoenen, binnenkort wellicht geheten nagelaten paperassen van de sjamaan zitten, liggen, staan, hangen zoeken naar z'n uiteindelijke, definitieve, enige credo, tot ik bijna in een aap veranderdeGa naar margenoot+. Z'n credo opgediept uit de duisternis van de voorbije eeuw, gelezen, herlezen, nog eens gelezen, tenslotte mordicus van buiten geleerd, tot ik het wel zingen kon, van Ruteboeuf tot Ockham en van Baudelaire tot Ezra Pound. | |
[pagina 483]
| |
Dit is uw heer,
dit is uw god,
dit is uw gespuis,
gespijkerd aan het kruis, vergaan tot knisperend grijs gruis,
heden om 15.00 u. verrokken te Golgotha, tot de aarde barstte
en spleet en zichzelf openreet,
wandel door de vallei, wandel door de vallei,
het geschreven woord is een leugen, het geschreven woord is gelogen,
het gesproken woord is onzin, nonsens is het woord dat wordt gesproken.
Nounou. Daar stond ik toch wel even bij stil, al daverde m'n hele lichaam tot daveren het woord niet meer was, ik gestaag maar steeds sneller de schaal van Richter begon te beklimmen. Tot bijna zes. Tenslotte, besodemieterd door het credo van de sjamaanGa naar margenoot+, de sjamaan van z'n kruiwagen naar z'n brits getransporteerd, aandachtig toegekeken hoe uiteindelijk alleen z'n rechter kleine teen nog enige stuip trok, enig stuipje, vervolgens m'n laatste woord met de sjamaan gesproken, sjamaan help mij dwars doorheen deze hele godmiljaarse klerezooi, deze puinhoop, deze troep, deze smart, deze toestand van onbehagen, onwelgevalligheid, alleen met u alleen te zijn, oh sjamaan. Help mij, sjamaan, help mij hier doorheen. Maar de sjamaan antwoordt niet en zal dat allicht ook niet meer doen, nu z'n botten zo oud en stram geworden zijn dat van sterven, spoedig, sprake is, z'n stembanden van overheidswege verknipt, z'n trommelvliezen met de toren van een inoxydabele kurketrekker doorboord. Bij z'n leven en z'n welzijn nochtans, helaas veroordeeld. Wat gedaan, wat te doen. Slapen is een opperbeste oplossing. Dromen. Van een zachte dood. Waken en denken, m'n leed uit m'n kankerstrot schreeuwen is (misschien) een betere oplossing. Niets is de beste oplossing, en misschien de eenvoudigste.
3 Een slapeloze nacht is gekomen en een slapeloze nacht is gegaan naar wie weet nu nog waar, het is nog steeds (alweer) sep 5 en tot nacht verdoemde dag, het regent dat het giet en klettert en schettert en ik wiel de kliedernatte, poedelnaakte sjamaan, die tot nader order mijn bloedeigen, van mezelf onvervreemdbare sjamaan is, dwars doorheen deze kaarsrechte eindeloze prospect en houd af en toe halt, stop de monsterachtige kruiwagen voor hier of daar het uitstalraam van een allerlaatste roekeloze allochtoonGa naar margenoot+, zie vanuit | |
[pagina 484]
| |
m'n linker scheelgeslagen ooghoek een kadul gebonkte staande klok, vanuit m'n rechterscheleket een onidentificeerbaar weliswaar niet vliegend object. In het midden van m'n blikveld een ondoordringbare nachtblauwe vlek die bij het spitsen van bijna uitgestorven pupillen uit varia prullaria blijkt te bestaan. Niet nader te benoemen dan aldus. Kijk, spreek ik m'n weinige dagelijkse woorden met de sjamaan, klokken, dingen, varia prullariaGa naar margenoot+, betekenisloze entiteiten. Substantialia parafernalia, vroeger misschien nog essentialia. Een vettig, vunzig schuivertje slechts uit de knoestige, vermolmde en algeheel verpauperde anus van de sjamaan, ten teken van afkeuring, we wielen stapvoets en steeds langzamer, steeds langzamer verder door deze prospect tot we aan het gebouw komen. Maar zowel de snipverkouden sjamaan als ikzelf hebben een gloeiende hekel aan het gebouw, waarin zelfs in deze smetteloze tijd nog luizen huizen, en ik verhaast m'n stap, spoed me verderop met de sjamaan die, hoewel verbeend en verbot en verskeletteerd, plots wel een kiloton lijkt te wegen. Aangekomen, met de kruiwagen, op het kruispunt met de vier andere prospecten, maak ik rechtsomkeer, want wat moet ik anders doen. Ik vraag het u niet omdat ik het zelf ook niet weet. Niets weet ik nog. Sjamaan, zeg ik, ik zeg, sjamaan, we lopen het hele eind weer terug. Daarna maken we tot in den treure rechtsomkeer en rechtsomkeer en rechtsomkeer, tot het weer eens tijd wordt voor het infuus in je oog, je baxter van licht en liefde en leven en glorie hallelujahGa naar margenoot+. Een reutel op de schaal van Mercalli verzeeft het aangezicht van de sjamaan tot van die piepkleine gaatjes, ik weet maar al te best dat dit alles hem verschrikkelijk pijn doet, maar zelfs en ook de pijn van een oude eenzame sjamaan kan nu eenmaal door niemand meer, ook niet door mij, worden verholpen, sjonge nog aan toe, hoe diep is toch de pijn van de sjamaan z'n zijn. Ach wat, pijntje meer, pijntje minder. (Later op de dag, als deze alweer aan het donkeren slaat, dood ik willens nillens de tijd met het drinken van inkter dan inktzwarte koffie, het meppen naar een laatste, moedeloos, radeloos gestoken septembermug, spreek mijn dorre, zaadloze woorden met de sjamaan, voer hem z'n banaan en z'n geraspte appel en z'n Appelsientje en z'n Betterfood, sinds heden van overheidswege intraveneus, wat enige precisie en enig uitkijken vereist, maar goed, daar gaat het hier & nu niet om, hier & nu gaat het om mijn woorden met de sjamaan, en mijn woorden met de sjamaan zijn stom en sprakeloos, al brul ik wel eens oh mijn sjamaan, zeven regenbogen zag ik schitteren in veertien kinderogen, oh mijn | |
[pagina 485]
| |
sjamaan waar is de grens van dit verdriet, ziet gij ze nog of ziet gij ze niet, oh sjamaan, wat is er me aan de hand, oh sjamaan, waar zijn mijn telgen heengegaan, oh sjamaan, als gij het weet moet gij het mij zeggen, al is het in het diepste geheim, zeg het mij, vooraleer ik m'n kop neerleg, ergens op een kapblok, ergens op een schavot; ergens in het derde Reservaat.)
4 Oepternieft en alsmaar oepternieft wordt het in deze kamer heel erg krap en ziet het er steeds meer naar uit dat ik vanwege de sjamaan z'n injecties en z'n infuzen en z'n baxters heel even uithuizig zal moeten zijn, heel even weg uit dit hok, het hok dat hier is, het hok van nu. Sjamaan, spreek ik, ik spreek sjamaan, ik ben weg, nu trek ik m'n jas aan, nu loop ik door het altijd wijd openstaande deurgat, nu loop ik de trap af, nu open ik de voordeur van dit huis dat gruis is, nu ga ik even weg, maar dra keer ik weerom reuzegom, sjamaan. Reutelend ligt hij stuip te trekken op m'n sofa en vertoont geen enkele noemenswaardige reactie op mijn woorden met de sjamaan. (Misschien is hij al dood, maar dat denk ik niet.) Goed, de mij toegewezen sjamaan is oud en versleten maar dat wil nog niet zeggen dat de sjamaan dit en dat en zus en zo in verband met z'n injectie enzomeer, nou ja, hij is m'n enige en dus m'n beste sjamaan en mijn lot en mijn deel is het voor hem te zorgen als een kloek voor haar kuikens en een zwijn voor z'n biggen. Zoals hij zorgt voor mij en mij beraadt met de zenuwtrekken in z'n vingertoppen of z'n tenen. Goed. Okee. Ik bind de sjamaan vast aan m'n laatste, allerlaatste restje nylontouw, zodat hij niet op het onverwachts zomaar door m'n venster kan gaan vliegen. De tingeltangel in z'n rechterpink duidt op enig protest, als het al gewoon geen teken van redeloze radeloze honger is, kan ik mij daar evenwel nu op dit ogenblik nog aan storen, ach nee, tingeltangel, tsjingeltsjangel, alles heb ik uit de smoel van deze eeuwenoude sjamaan al gehoord en storen is aan mij niet meer beschoren. De trap af en de deur uit naar Moestafa Mohammed Ali in verband met de fruitpap voor de godvergeten hondsgescheten sjamaan.Ga naar margenoot+ Naar de apotheek voor injectienaalden, straat over alweer, deur door, trap op, binnen, nu ligt de sjamaan de lelijkste stuipen te trekken, te verrekken, als had hij de vallende ziekte van deze vreemde, vreemde tijd, al wordt vallen hem steeds moeilijker want hij ligt vastgebonden achterover op m'n balatum, toch nog steeds de vloerbekleding van de schamelsten onder ons schamelen. | |
[pagina 486]
| |
Sjamaan, zeg ik, ik zeg sjamaan, ik ben weer thuis, hier ben ik weer, maak je maar geen zorgen, ik ben weer hier, ik ben weer nu, en ik heb je fruitpapje mee en je krijgt het zometeen want ik weet ik weet maar al te best dat het de hoogste tijd is, kwart van mijn bil weliswaar staat mijn uurwerk stil, maar ik zie het aan je smoel en aan je wanhopige, hardnekkige stuip. Overal etter op m'n balatumGa naar margenoot+ en je kronkelt als Benny de slangemens, Benny de slangemens gelijk, zo kronkel je nu, arme sjamaan, ik wil mijn woorden met je spreken maar je kan ze niet verstaan, en daarom zwijg ik maar. En tenslotte zeg ik oh sjamaan, ook ik heb diep verdriet, oh sjamaan, gij zijt de enige niet. Op de lippen van de sjamaan verschijnt een witte fluim met gele stippen, tijd dat ik hem injecteer en uiteindelijk naar z'n veldbed transporteer, zodat hij slapen kan en dromen, over de tijd dat hij een giraf was. In Afrika.
5 Moeilijk, heel erg moeilijk is het nu, alweer beland aan het eind van een millennium, om nog begrijpelijke woorden te spreken met een op sterven na gestorven sjamaan, die enkel nog wat slijm ophoest en heel erg af en toe nog een heel erg krakkemikkig lidmaat beweegt, wellicht een laatste teken van leven, een ooglid heft ter goedkeuring van mijn weinige, nog slechts armetierige, nog slechts woorden ter goedkeuring, van wat hij heeft gedaan, van wat hij doet, van wat hij (allicht onwaarschijnlijkerwijs) nog zal ten uitvoer brengen, een woord van troost, schol suppoost van deze cel in dit derde Reservaat, een vinger om z'n walg nogmaals te uiten, het tipje van een kleine teen om z'n afschuw ten tonele te voeren, een algehele kronkel van z'n nu mismaakte lichaam voor z'n misprijzen voor de hedendaagse alledaagse mens zoals hij werkelijk is, naakter dan naakt in al z'n naaktheid, z'n miezerige muffe bestaan, z'n vergaan tot snot en pier, z'n nog dunnere gaan. Van waar hij, alweer eeuwen geleden, gekomen is. 6/9 is het tenslotte geworden en niets, minder dan niets, is veranderd, nog steeds wordt de hedendaagse toon gezet op de allerlaagste noot van de contrabas, nog steeds wringt etter zich een weg dwars doorheen weerbarstige korsten in kankerkelen, kankerborsten tot op het balatum (ad infinitum balatum), nog steeds de vloerbekleding van de schamelsten onder de schamelsten en de minsten onder de minderen. Sjamaan, zeg ik, ik zeg sjamaan, ge kunt nu eigenlijk feitelijk wel eens de pot op en de bomen inGa naar margenoot+, ge kunt voor mijn part uw laatste, allerlaatste stuip nog trekken, en pas daarbij een beetje op voor de vloerbekleding van dit huis, waar gij zodanig op te verteren ligt dat ik met u geen woorden meer kan spreken, geen smoel meer kan zien, geen druppel kava noch een kruimel ekmek vreten | |
[pagina 487]
| |
kan, geen drempel overschrijden, oh sjamaan toch, krepeer toch zonder vuiligheid, zonder smos, zonder kwijl. (Ik was olim wie ik was, ik ben die ben en zal zijn wie ik zal zijn, verteerde kompaan, vieze vuile vettige vunzige baviaan, gij op sterven na gestorven sjamaanGa naar margenoot+.)
6 (Ik gruwel als ik gruwel maar steeds moet ik spreken mijn woorden met de sjamaan en als ik moet zeggen sjamaan gij stinkt dan moet ik zeggen sjamaan gij stinkt als een rotte hond.) Soms heft de sjamaan zich zo erg bezeken en bescheten (dit vanwege z'n invaliditeit, die totaal is) dat hij nolens volens, ik bedoel nillens willens namens mezelf, de pauper, de hond het bad in moet. Eerste deur voorbij het schijthuis. Grote dikke vette vette klus. Welhaast maanzieke klus. Het transport van de kruiwagen of van de brits naar de witte marmeren kuip. Maar dat begrijpen jullie natuurlijk niet. Want jullie hebben nog nooit een doofstomme, lamme, welhaast stekeblinde sjamaan in bad moeten stoppen, omdat jullie helemaal geen sjamaan toebedeeld hebben gekregen, omdat jullie niet in een Reservaat zitten. Gelukzakken, misschien, want het leven in een Reservaat is best te harden, ik bedoel, we zitten er allemaal samen, wij allemaal. Het is dus niet dat ik mij beklaag. Ik wil slechts enkele woorden wisselen met de sjamaan. Sjamaan, gij stinkt, sjamaan, hemd uit, sjamaan broek uit, povere naakte sjamaan, nu zijt gij zo bloot als een hond, arme blote sjamaan. Dan transporteer ik de sjamaan, slependerwijs, van z'n verroeste kar naar het inmiddels volgelopen bad en ontkennen kan ik nauwelijks dat ik somtijds zin heb om de sjamaan compleet te verzuipen in het hete water, hem te vergassen met de boiler, grif geef ik toe dat de sjamaan op momenten als deze grondig mijn voeten uithangt, al weet hij het zelf niet, want altijd zijn mijn woorden met de sjamaan zalvende woorden, woorden van verzoening tussen mezelf en de sjamaan, soms, zelden, woorden van spijt om wat ik de sjamaan ooit, al is het lang geleden heb aangedaan. Pijn en ellende. (Smart door mij veroorzaakt in z'n hart, de korst rondom z'n borst tot breken en barsten gebracht, oh sjamaan, luister nog even, nu gij doof geworden zijt, naar mijn schamele woorden, naar de armoe ervan, ik smeek er u om, oh sjamaan, om vergiffenis voor wat ik u heb aangedaan, toen ik nog niet wist wat ik nu allemaal weet, toen ik nog plat in plaats van keutels scheet, pasta, stoofvlees, prei in roomsaus, kroks in de hulpkas.) Swat. Ge moet het zelf weten. | |
[pagina 488]
| |
Ik steek de sjamaan in bad. Bezweer hem oh sjamaan blijf zitten waar ge zit want voorlopig zit ge daar goed, blijf daar nog maar wat zitten, vroeg of laat wordt ge er nog eens proper van, gezuiverd van elke aangeboren blaam, verschoond van het ongeduld van hen die nu nog uw vel willen stropen, u opknopen, en ge moet niet zo spreken en niet zo spouwen, oh sjamaan, ik weet het zo ook al wel, dat ik u misdoe en moèt misdoen, vaneigens weet ik dat zelf, dat ik u zwaar al heb misdaan, maar wat hebt gij misschien met mij gedaan, oh sjamaan, gij hebt mij opgezadeld met u, oh sjamaan, met u, en gij zijt niet niemand, oh sjamaan, gij hebt Dantes hel gezien en Leroy Jones' inferno, en alles en nog wat, kermis in het KampGa naar margenoot+, ik smeek u sjamaan, vergeef mij dat het badwater heet is, en schroeiend, en brandend, dat gij u bezeert daaraan, ik zal u komen blussen, mond op mond zal ik u komen kussen, als gij mij wilt vergeven, als gij nog heel, heel even met mij wilt leven.
7 In de verre, eenzame hoek van deze kamer zit ik zelf, naakter dan een poedel en naakter dan ik ooit ben geweest. In de andere hoek van deze kamer, naakter dan ik zelf ben, zit de sjamaan, die zo oud is als een eeuw. Sjamaan, zeg ik, ik zeg sjamaan, op hangdag zal ik bij u zijn. Niet dat de sjamaan daar een boodschap aan heeft, maar toch. Er zal iemand zijn die z'n kop ziet rollen, z'n halswervels ziet breken, de triljoenen volts door z'n karkas ziet daveren. Ik zal dat zijn, al ben ik nu naakt en eenzaam en vergeten door wie mij eertijds nooit vergeten zou. Maar goed.
8 Het is nu tijd geworden om te spreken, nu het eindelijk, uiteindelijk, tijd geworden is om te spreken en het zegel van het zwijgen te breken. Nu spreek ik plots, alsof het minder was nog dan niets, mijn miezerige woorden met de sjamaan, die nog niet gehangen is maar wel naakter dan ik zelf ben, ooit ben geweest, ooit zal zijn, en bovendien trekt hij nu heel erg stuip, stuiper zelfs dan stuip, bijna zo stuip als stuip was in de eerste, donkerste middeleeuw, net zo stuip trekt heden ten dage nog de oude eenzame sjamaan en ik zeg sjamaan, sjamaan, zeg ik, zit stil, maar hij blijft daveren waar hij zit in z'n kar die van voor onze tijdrekening dateert, van onder tot boven verroest, hoe zoudt ge zelf zijnGa naar margenoot+. (Maar goed, er zal tenminste iemand bij hem zijn op hangdag, als ik een pasje krijg om uit het Reservaat in de Grauwzone te komen, want gehalsrecht wordt heden ten dage alleen nog in de Grauwzone.) | |
[pagina 489]
| |
Goede sjamaan, gij zijt zo goed dat ik soms vermoed dat voor u het pausdom is weggelegd, al durf ik niet te denken dat gij zulk een functie zoudt ambiëren. Mocht dit wel zo zijn, ik zou het u zeer ten kwade duiden. Ten euvel zelfs. Maar daarover gaat het niet, niet nu, niet hier, in deze naakte kamer waar dan ook, nu gaat het hierom, daarom, dat ik, niet erg lang meer voor mijn halsrechting, mijn nog luttele woorden spreek met de sjamaan, oh sjamaan, geef mij voor ontbijt nog een banaan. (Zij het een geblakerde rotte.)
God, sjamaan, ik weet het zelf ook niet helemaal goed, gij die naakt ligt stuip te trekken op mijn eigen britsGa naar margenoot+, zelfs ik zelf weet het niet, ik ben zelf ook niet (niet meer dan een vervloekte verdoemde vermaledijde, nu de eindelijke, uiteindelijke verlossing alweer is uitgesteld tot een volgende generatie, de generatie van de zogeheten beatniks en de zogenoemde hippies, weet ik veel, niet ik, niet gij, niet wij maar zij worden verlost, die onnozelaars met bloemen in hun haar.
Goede sjamaan, vaak heb gij mij pijn gedaan, mijn vlees doorboord, mijn netvliezen verscheurd, tot ik nauwelijks nog licht van donker, wit van zwart kon onderscheiden, maar ik ben niet kwaad op u, nu gij lam en doofstom en stekeblind zijt, oh sjamaan, kan ik u doen wat ik wil, oh sjamaan, maar ik doe u niks, omdat ik goed ben, want ik ben een mens en gij zijt alleen maar een oude eenzame sjamaan. En een oude eenzame sjamaan is nog minder dan niks, een sjamaan gelijk gij is nog minder dan een pisgele schurftige straathond die, omdat hij weet dat het daar goed sterven is, komt sterven in een goot in een steeg van het derde Reservaat, waar ook wij zijn, maar wij sterven niet, wij leven, want ze krijgen ons niet kapot, de halsrechters en de beulen, en wij zullen blijven leven, goede sjamaan, en als gij dringend moet worden geblust wordt gij nog in extremis door mij gekust.
9 Goede sjamaan, sjamaan van mijn dromen, sjamaan van mijn hart, tot nog toe vond ik alles prima, hoe gij daar op uw brits of op mijn sofa laagt, al bibberend, al daverend, eerst de intramusculaire, daarna de intraveneuze toestanden, allemaal goed en wel, maar ik vind dat uw tijd van gaan nu wel gekomen is. (Ik snap u trouwens wel, gij wilt in deze kamer blijven, tot elke prijs, al was het maar vanwege mijn ongelooflijke appelspijs.) Maar ik vind dat gij moet gaan naar daar vanwaar gij eertijds gekomen zijt, gij weet dat nog, ik niet meer, maar naar daar in elk geval. Gij weet dat wel. | |
[pagina 490]
| |
Gij zijt mij toegewezen als sjamaan maar ik kan met u niet noemenswaardig klappen, gij verstaat mij niet, als ik jank van eenzaamheid verstaat gij mij niet, als ik huil van diepe, diepere dan diepe droefenis verstaat gij mij niet, misschien omdat gij oud en doofstom en stekeblind zijt, maar als ik met m'n kop tegen de muur loop te bonken van onnozeliteit, dan nog weet gij van niks en nergens van, en daarom denk ik dat gij voor mij geen goede sjamaan zijt, al waart gij tot nog toe de beste, maar gij zijt doof en stom en stekeblind en bovendien zo goed als lam, wat kunt gij, oh sjamaan, in godsnaam (de naam die ik vervloek maar niet kan vervangen in gangbare spraak) met mij aanvangen, met de kleinste van de kleine mensen en de poverste onder de poveren, pauper der paupers, luis der luizen, wat kunt gij, oh sjamaan, oh gij opperste wrakhout zelf van alle wrakhout zelf, in godsnaam met mij, balling der ballingenGa naar margenoot+, ongekroonde koning van het derde Reservaat, Prins der duisternis, hagedis van hagedissen, peuk van peuk, waarom wilt gij mij, waarom wilt gij mij dan nog vernietigen, oh gij goede sjamaan, ik vraag het u toch, waarom wilt gij mij dan niet antwoorden, okee, ik weet het al, gij zijt doof en gij zijt stom en gij zijt stekeblind, door een half geloken lid van een stuiperd kunt gij heel af en toe mijn lippen nog lezen, ik weet dit al en duid u niets ten kwade, niets ten euvel, behalve dat gij eventueel paus zoudt worden, want dat vind ik zo goed als helemaal niks en nog veel erger dan dat is het om in het holst van een inktzwarte ach nee laten we zeggen wanhoopsblauwe nacht te worden verraden door een kleine dikke vetzak geheten ach nee laat maar zitten, hij heeft z'n bekomst al gehad en vroeg of laat wordt hij toch nog eens van de hond gescheten, zoals wij allemaal, vroeg of laat, nog eens van de hond gescheten worden in een stinkende goot in een Reservaat. |
|