Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Achttiende Eeuw. Jaargang 2001 (2001)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Achttiende Eeuw. Jaargang 2001
Afbeelding van De Achttiende Eeuw. Jaargang 2001Toon afbeelding van titelpagina van De Achttiende Eeuw. Jaargang 2001

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Achttiende Eeuw. Jaargang 2001

(2001)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 85]
[p. 85]

Harald Deceulaer
‘Mapping the Nation’
North East American Society for Eighteenth Century Studies, 26-29 oktober 2000: een selectief congresverslag

In de International Society for Eighteenth Century Studies nemen de Franse en de Amerikaanse afdeling traditioneel een bijzondere plaats in door hun groot aantal leden. De American Society for Eighteenth Century Studies is zelfs opgesplitst in een aantal onderafdelingen. Hierin is de North East American Society for Eighteenth Century Studies de belangrijkste. De jaarlijkse congressen van deze vereniging trekken omwille van hun hoge kwaliteit deelnemers uit héél Amerika, en zelfs van daarbuiten, die nieuwe onderzoeksprojecten of te verschijnen boeken voorstellen. Een belangrijk deel van de bijdragen die op deze congressen worden gepresenteerd komen traditioneel van literatuurhistoriciGa naar voetnoot1., maar in het congres van 2000 waren opvallend veel historici aanwezig (gezien mijn eigen specialisme zal in dit verslag de nadruk liggen op historische bijdragen).

Mogelijk had dit te maken met het centrale thema van het congres, dat modieus en interessant was: onder de titel Mapping the Nation werden bijdragen gegroepeerd over ruimte, grenzen, naties en identiteit. Cartografie bekleedde uiteraard een belangrijke plaats in de politieke, culturele en militaire geschiedenis van de achttiende eeuw, en doorgaans kwamen kaarten binnen nationale kaders tot stand. Aan het einde van de achttiende eeuw was een ‘nationale kaart’ een algemeen verspreid fenomeen.Ga naar voetnoot2. Bekend zijn bijvoorbeeld voor de Zuidelijke Nederlanden de kaart door Ferraris en voor Frankrijk

[pagina 86]
[p. 86]

die van de familie Cassini.Ga naar voetnoot3. Verwant aan deze problematiek is uiteraard ook de landschapsschilderkunst uit deze periode.Ga naar voetnoot4.

Op het congres werden een aantal plenaire lezingen afgewisseld met de bekende overvloed aan sessies over de meest uiteenlopende onderwerpen. Robert Markley presenteerde een lezing waarin hij de relatie tussen Azië en Europa centraal plaatste aan de hand van een aantal recente publicaties over wereldgeschiedenis.Ga naar voetnoot5. Hij argumenteerde (overigens zonder dit zelf te bewijzen) dat Azië economisch superieur bleef tot ca. 1800, en dat dit ook in de literatuur te merken is, waarvoor hij een analyse gaf van Defoes Further Adventures of Robinson Crusoe. De wereldgeschiedenis deed dus zijn intrede in analyses van achttiende-eeuwse literatuur.

Een andere plenaire lezing werd gegeven door Larry Wolff (Boston College), die vertrok van de achttiende-eeuwse relaties tussen Venetië en Dalmatië (dat door Venetië werd bezet van het einde van de vijftiende eeuw tot 1797) om bredere uitspraken te doen over de relaties tussen Oost- en West-Europa. Hij stelde dat de scherpe breuk tussen Oost- en West-Europa uit de twintigste eeuw, belichaamd door uitspraken van Wilson bij het sluiten van het verdrag van Versailles en door het beroemde citaat van Churchill over het IJzeren Gordijn, eigenlijk zijn oorsprong vindt in de intellectuele erfenis van de Verlichting. In de achttiende eeuw werd een constructie gemaakt van Oost-Europa, en van een ‘Slavische identiteit’ als ‘de ander’, die verregaande gevolgen zou hebben voor de perceptie van Oost-Europa in latere tijden.Ga naar voetnoot6. Wolff is vooral geïnteresseerd in de culturele geografie binnen de Europese ideeëngeschiedenis, en onderzoekt hoe Europeanen sinds de Renaissance hun intellectuele kaart van de wereld hebben gemaakt. Zijn lezing had duidelijk te maken met het probleem van de identiteit van Europa, wat is Europees?Ga naar voetnoot7.

De sessie over uitwisselingen over nationale grenzen heen raakte ook aan het probleem van de betekenis van naties, regio's en grenzen. Bruce Mazlish (Massachusetts Institute of Technology) gaf een theoretische uiteenzetting

[pagina 87]
[p. 87]

over de oorsprong van de concepten ‘natie’ en ‘civilisation’.Ga naar voetnoot8. David Armitage (Columbia University) bleef naties bekijken vanuit een theoretische invalshoek en bekeek enkele ideeën in internationaal recht, denken, theologie en theorie in de late achttiende eeuw.Ga naar voetnoot9. De problematiek van uitwisselingen over nationale grenzen werd meer ‘van beneden uit’ bekeken in twee andere lezingen. Julie Landweber besprak de relaties tussen nationale identiteit en een meer kosmopolitische houding bij Venetianen en Fransen in Constantinopel aan de hand van een aantal vroeg-achttiende-eeuwse strafzaken. Zij argumenteerde dat nationale identiteit in deze specifieke context een sociaal gelaagd fenomeen was: lagere sociale groepen onder de Fransen en Venetianen zouden zich Franser en Venetiaanser voelen dan hogere sociale groepen, die kosmopolitischer ingesteld zouden zijn. Harald Deceulaer besprak grensoverschrijdende uitwisselingen tussen textielondernemers in de grensregionen van de Zuidelijke Nederlanden en Noord-Frankrijk. Hij argumenteerde dat de nabijheid van een andere politieke entiteit, en de retorische en reële dreiging om een bedrijf te verplaatsen naar de andere kant van de grens, zowel Franse als Zuid-Nederlandse overheden aanzette om zich soepel op te stellen ten opzichte van ondernemers. Verder hadden de coalities, wederzijdse toe-eigeningen en instrumentele relaties tussen overheden en ondernemers tot gevolg dat de twee regio's de tendens vertoonden om in een meer ‘nationale’ dynamiek te belanden tegen het einde van de achttiende eeuw.

In het congres was ook veel plaats voor andere onderwerpen. Vele auteurs hadden zich niet echt gestoord aan het thema van het congres, en brachten hun eigen verhaal. Aangezien er sinds geruime tijd bij Amerikaanse historici een sterke onderzoekstraditie bestaat om zich te richten op het achttiende-eeuwse FrankrijkGa naar voetnoot10., speelde de Franse politieke en cultuurgeschiedenis een hoofdrol op het congres.

Dat gender een veelbesproken thema was, zal weinigen verbazen. Jennifer Jones (Rutgers University) gaf een lezing waarin ze een bijzonder interessant project aankondigde, waaraan ze de komende jaren zal werken. Ze is van plan om het probleem van de gender-identiteit van de Verlichting te bekijken aan de hand van een breed opgezette studie over Thérèse de Lavaseur, de minnares van Rousseau. Jones vertrekt van de vaststelling dat de negatieve uitlatingen over Thérèse in Rousseaus Confessions ertoe hebben geleid dat historici weinig of geen aandacht aan haar hebben besteed. Toch was Thérèse een veelbesproken figuur door allerlei leden van de Parijse intellectuele en maatschappelijke elite van het midden van de achttiende eeuw. De figuur van

[pagina 88]
[p. 88]

Thérèse kan licht werpen op de man-vrouw relaties uit deze periode, en de mannelijke vriendschap en seksualiteit in de wereld van de schrijvers en filosofen in Parijs. Het beleven van seksuele avonturen met niet-elitaire vrouwen en het bezoeken van exclusief door mannen bezochte cafés was een belangrijk element in hun levenswandel. Jones hoopt dat het verhaal van Thérèse de interacties kan articuleren tussen de verschillende werelden waarin deze schrijvers zich in bewogen: de wereld van het huis, die gedeeld werd met een vrouw, de wereld van het café waar alleen mannen aanwezig waren, en de wereld van het meer beschaafde Salon, waar zowel mannen als vrouwen zich bewogen. Zij ziet haar studie mogelijk als een brug functioneren tussen twee hedendaagse benaderingen van de Verlichting. Allereerst die auteurs die aandacht hebben voor de ‘Dirt in the Enlightenment’, de armlastige schrijvers van pamfletten, compilaties of pornografie (de wereld van het café)Ga naar voetnoot11. en anderzijds de Verlichting als beschaafde stroming (in de wereld van het Salon).Ga naar voetnoot12. Door het centraal plaatsen van sociale en culturele praktijken en ‘lived experience’ in sociaal en geslachtelijk gebonden ruimten wil ze zowel de gender-identiteit van de Verlichting in kaart brengen als de stedelijke cultuur van Parijs belichten.Ga naar voetnoot13.

Diverse andere bijdragen probeerden ook de scheiding tussen de publieke en de private sfeer te doorbreken. Mita Choudhury (Vassar College) bestudeerde de politieke en theologische uitspraken van jansenistische nonnen, zoals die naar voren kwamen uit politierapporten uit de periode tussen 1730 en 1752.Ga naar voetnoot14. Zij stelde dat deze nonnen hun gender-identiteit van ‘eenvoudige vrouwen’ juist als argument mobiliseerden om ‘meer oprechte’ spirituele uitspraken te doen die dichter bij het ‘ware geloof’ zouden staan. Deze nonnen overstegen dus de voorgeschreven passiviteit van hun sekse, en waren wel degelijk actief in de publieke sfeer.Ga naar voetnoot15.

Lisa Graham (Haverford College) probeerde de zeer negatieve publieke perceptie van de rol van de minnaressen van Lodewijk XV te relateren aan meer algemene maatschappelijke veranderingen in gender en de perceptie van

[pagina 89]
[p. 89]

de vrouwelijke seksuele activiteit in de achttiende eeuw. Aangezien Franse vorsten een eeuwenlange traditie hadden van overspel met minnaressen, denkt ze dat de schandaalsfeer waarin het fenomeen belandde in de loop van de achttiende eeuw moet worden bekeken in het kader van meer algemene maatschappelijke transformatieprocesen. Hiervoor bestudeerde ze een dossier over de opsluiting van een rijke jonge vrouw in een klooster, op verzoek van haar moeder, naar aanleiding van een liefdesaffaire met een eenvoudige waterdrager. Er bleef een evidente spanning bestaan tussen de brede problematiek en de beperktere empirische onderbouwing, een probleem dat zich ook bij andere Amerikaanse historici leek te stellen. Opgemerkt kan worden dat de problematiek van de opsluiting van kinderen door ouders, die zich verzetten tegen een mesalliance voor de Zuidelijke Nederlanden bestudeerd is door Bert de Munck.Ga naar voetnoot16.

De Franse Revolutie kwam ook meermaals ter sprake. In een panelgesprek met Patrice Higonnet (Harvard University) werd zijn recente boek over de jacobijnen tegen het licht gehouden door een aantal critici.Ga naar voetnoot17. Het boek beoogt de jacobijnen te rehabiliteren, aan de hand van een nauwgezette reconstructie van hun leefwereld. De problematische aspecten van het jacobinisme worden toegegeven, maar tegelijk wordt benadrukt dat de Terreur niet de essentie van de jacobijnse beweging is. Higonnet bekijkt de stroming als een politieke, dynamische en sterk emotionele beweging, en wijst op de grote verschillen tussen de jacobijnen in Parijs en in de provincie. Vermakelijk vond ik de persoonlijke details die Higonnet hebben aangezet om het boek te schrijven. Enerzijds vertelde hij over de sterke aanwezigheid van de personen, de mythen en de romantiek van de Franse Revolutie tijdens zijn kinderjaren (onder andere in de vorm van uitknipbare plaatjes, vergelijkbaar met de Europese voetbal en Amerikaanse baseball plaatjes), anderzijds bleek hij bijzonder geïrriteerd te zijn geweest door de toe-eigening van de Franse Revolutie in het algemeen, en van de jacobijnen in het bijzonder door ‘la gauche caviar’ in de jaren tachtig van de vorige eeuw.

Tijdens een ronde tafel met David Bell (John Hopkins University)Ga naar voetnoot18., Sophie Rosenfeld (University of Virginia)Ga naar voetnoot19. en Paul Friedlander (University of

[pagina 90]
[p. 90]

Southern Maine) probeerden zij de Franse Revolutie te verkennen als een ‘epistemologische verschuiving’. In dit panelgesprek werden doorgedreven analyses voorgesteld van politieke cultuur en representatie, met cruciale betekenisverschuivingen rond concepten als taal, natie en macht. Deze benaderingen bleven vrij abstract en wollig. Algemeen blijken een aantal Franse theoretische perspectieven erg populair te zijn onder sommige Amerikaanse academici, wat niet altijd bijdraagt tot een grote helderheid van hun betoog. Gelukkig waren er ook meer ‘down to earth’-benaderingen. Anthony Crubaugh (State University of Illinois) maakte een vergelijking tussen het functioneren van de lokale rechtspraak op het platteland in Zuidwest-Frankrijk in de periode voor en na de Franse Revolutie. Hij kwam tot de conclusie dat de revolutionaire rechtspraak op het lokale terrein allesbehalve door guillotine of geweld werd gedomineerd, maar integendeel erg efficiënt, goedkoop en toegankelijk was. Hij pleit ook voor een herwaardering van ‘social experience’ in de benadering van de Franse Revolutie.Ga naar voetnoot20.

Aan de Verlichting en de tegen-Verlichting werd een bijzonder boeiend panelgesprek gewijd. Vertrekpunt was een kritische lezing van het werk van Isaiah Berlin, The Age of Enlightenment (New York, 1956) waarin het begrip ‘tegen-Verlichting’ is uitgewerkt. Berlin zag het vooral als een Duits fenomeen, maar gebruikte volgens James SchmidtGa naar voetnoot21. (Boston University) vooral vage criteria en een onduidelijke definitie. Ook benaderde Berlin het fenomeen ook op een sterk filosofische en eerder abstracte manier, en is er meer behoefte aan het historiseren van het fenomeen. De ‘tegen-Verlichting’ is van cruciaal belang geweest voor de beeldvorming over de Verlichting zelf. Schmidt beklemtoonde dat het cliché-beeld van de Verlichting als een uniforme stroming die het rationalisme boven alles plaatste (een beeld dat sommige hedendaagse post-modernisten overnemen) in de eerste plaats tot stand is gekomen in het vertoog van eigentijdse bittere tegenstanders van de Verlichting. De Europese reacties op de Franse revolutie zijn verder cruciaal geweest in het bevestigen van het clichématige beeld. Schmidt benadrukte dat de Verlichting veeleer een pluriforme ‘family of discourses’ was. Darrin McMahon was het hier mee eens, en stelde zijn onderzoek voor naar de tegenstanders van de Verlichting in Frankrijk. De tegenverlichting was volgens hem dus zeker niet een louter Duits fenomeen. Al vóór de Franse Revolutie bestond er een coherente rechtse ideologie van militante conservatieve katholieken, die zich de ‘anti-philosophes’ noemden. Een band met de contrareformatorische tra-

[pagina 91]
[p. 91]

ditie kan worden geschetst, maar toch ging het ook om een nieuw fenomeen.Ga naar voetnoot22. Het panel besloot met het formuleren van een aantal duidelijke stellingen. De Verlichting en de ‘tegen-Verlichting’ waren beide pluriforme stromingen, waarbij de specifieke historische, maatschappelijke en politieke context (Frankrijk, Duitsland of de Nederlanden) van cruciaal belang is voor de dialectiek tussen de stromingen. Deze moet dan ook sterker worden uitgewerkt, zodat ideeën en auteurs kunnen worden ingebed in een maatschappelijke context. Het cliché-beeld van de Verlichting is een beeld van de tegenstanders. In verband met deze tegenstanders moet een duidelijker onderscheid worden aangebracht tussen critici en vijanden. Critici droegen immers bij tot het proces van de Verlichting zélf, denken we maar aan de dialoog als veelgebruikte techniek in verlichte literatuur (Le neveu de Rameau van Diderot is ongetwijfeld één van de bekendste en meest briljante voorbeelden). De vijanden van de Verlichting waren helemaal niet geïnteresseerd in een dialoog.Ga naar voetnoot23.

In een ander panel stond Norbert Elias centraal. Oorspronkelijk was het de bedoeling om Daniel Gordon (University of Massachusetts)Ga naar voetnoot24. te laten debatteren met Roger Chartier, maar omdat deze laatste hier niet veel zin in bleek te hebben werd Chartiers rol overgenomen door Greg Brown (Las Vegas University). Gordon is van plan een intellectuele geschiedenis van de twintigste eeuw te schrijven aan de hand van de persoon van Elias, waarin de beeldvorming over het Ancien Régime een belangrijke rol speelt. Hij presenteerde een vrij scherpe aanval op Elias, die focuste op enkele gegevens uit zijn intellectuele biografie die pas boven water zijn gekomen. Gordon stelde dat Elias in zijn tienerjaren lid is geweest van een zionistische jeugdgroepering, die een zeer autoritaire retoriek hanteerde. Hij zou bovendien vertrekken vanuit een sterk dichotomisch beeld van Frankrijk en Duitsland, waarin anti-Franse beelden uit het interbellum een rol zouden hebben gespeeld. Tot slot zou hij in zijn opvattingen over lichamelijke spontaniteit in Middeleeuws Europa beïnvloed zijn geweest door de Duitse lichaamscultus uit de jaren twintig en dertig van de twintigste eeuw (het werk van Leni Riefenstahl zou hier ook een rol hebben gespeeld). Deze poging om Elias te discrediteren door hem in een naar het fascisme neigende hoek te duwen vonden velen (waaronder ikzelf) niet even overtuigend. Belangrijker vanuit een historisch oogpunt is de kritiek die kan

[pagina 92]
[p. 92]

worden geformuleerd op het gebruik van bronnen door Elias. Zo blijkt hij vaak te citeren uit etiquetteboeken die in dialoogvorm zijn opgesteld, maar gaf hij slechts de uitspraken van één partij weer (die de strenge hofetiquette verdedigde). In deze kritiek bouwde Gordon voort op het werk van anderen.Ga naar voetnoot25.

Op het congres was ook aandacht voor het theater als maatschappelijk, cultureel en ideologisch fenomeen.Ga naar voetnoot26. Het theater werd in de loop van de achttiende eeuw ook een belangrijk Frans exportproduct, wat een grote invloed uitoefende op taal, kleding en manieren. Daarenboven lijkt het ook een rol te spelen in het tot stand komen van diverse nationale identiteiten. Lauren Clay gaf een briljante lezing over theater in het achttiende-eeuwse Saint Domingue (Haïti), waar dit een essentiële rol vervulde voor de blanke kolonisten als sociabiliteitsnetwerk en als bevestiging van hun Franse identiteit. De complexe verhoudingen en hiërarchieën tussen vrijen en slaven, zwarten en blanken, rijke blanken en arme blanken en vrije zwarten en onvrije zwarten werden bevestigd door de toegang, de plaatsschikking en het repertoire van het theater. Zo werd het theater in de hoofdstad in 1766 toegankelijk gemaakt voor vrije mulatten, maar kregen zij slechts marginale plaatsen toebedeeld. De hiërarchie van het ras werd beklemtoond door een fictie van een volledig Franse cultuur. Vanaf 1782 kwamen echter zwarte actrices op het podium, gevolgd door toneelstukken waarin ras een thema werd. Toch bleven deze acteurs, ondanks hun successen op het podium marginale figuren in de Haïtiaanse maatschappij. Deze lezing is een hoofdstuk uit een veelbelovend proefschrift in wording onder leiding van Lynn Hunt over het Franse theater in achttiende eeuw.Ga naar voetnoot27.

Franca Barricelli besprak een aantal zware rellen die uitbraken in 1785 in Venetië naar aanleiding de opvoering van een toneelstuk over een veertiende-eeuwse opstand tegen het Venetiaanse gezag op Kreta. De Griekse gemeenschap in Venetië voelde zich sterk beledigd door de xenofobe toon van het historische drama. In haar lezing werd aandacht gevraagd voor de rol van het theater in het versterken van nationale thema's en identiteiten. De vergelijking werd gemaakt met latere perioden. Als Belg kon ik moeilijk anders dan denken aan de revolutie in Brussel van 1830 naar aanleiding van de opvoering van een opera ... Wie schrijft eens een mooie cultureel-politieke benadering van deze episode uit de Belgische Revolutie?Ga naar voetnoot28.

[pagina 93]
[p. 93]

Globaal gaf het congres een interessante selectie van sommige recente projecten en boeken, die ook een aantal tendensen en debatten weergeven binnen de Amerikaanse geschiedschrijving van vandaag.

Het lijkt erop dat naast de klassieke thema's als de Verlichting of de Franse Revolutie een aantal recente aandachtsvelden in de achttiende-eeuwse geschiedenis beïnvloed werden door evoluties, trends en obsessies uit de vroege eenentwintigste eeuw, zoals gender, cultuur als communicatie en transnationale benaderingen of globalisering.Ga naar voetnoot29.

voetnoot1.
Dat dit een internationale tendens is bij de verenigingen voor de studie van de achttiende eeuw, werd al vastgesteld door W. Mijnhardt, ‘Vijfentwintig jaar Werkgroep Achttiende Eeuw’, De Achttiende Eeuw, 26 (1994) 211-225, m.n. 219.
voetnoot2.
Deze problematiek is recent nog algemeen voorgesteld door M. Biggs, ‘Putting the State on the Map: Cartography, Territory, and European State-Formation’, Comparative Studies in Society and History, 41 (1999) 374-405. Voor de Zuidelijke Nederlanden zijn oudere voorbeelden bekend, zie de mooie catalogus van stadsgezichten, kaarten en landschappen in de tentoonstelling Met passer en penseel. Brussel en het oud hertogdom Brabant in beeld (Brussel, 2000).
voetnoot3.
Zie over de pogingen van de Franse staat om het eigen grondgebied steeds nauwkeuriger in kaart te brengen D. Roche, La France des Lumières (Parijs, 1993) 11-37. Het bekendste project van de Cassini's was een atlas van Frankrijk in 180 bladzijden, waar ze an werkten tussen 1747 en 1789. Deze kaarten werden recent op CDRom gezet, zie voor meer informatie www.ign.fr en www.cdip.com. (205 Franse franc per CD).
voetnoot4.
Zie voor Frankrijk bijvoorbeeld J. de Cayeux, Le Paysage en France de 1750 à 1815 (Saint-Rémy-en-1'Eau, 1997).
voetnoot5.
Zie o.a.A. Gunder Frank, ReOrient: Global Economy in the Asian Age (Berkeley, 1998) en K. Pomeranz, The Great Divergence (Princeton, 2000).
voetnoot6.
Hij heeft deze problematiek ruimer uitgewerkt in L. Wolff, Inventing Eastern Europe. The Map of Civilization on the Mind of the Enlightenment (Stanford, 1996). Zijn nieuwe boek Venice and the Slavs: The Discovery of Dalmatia in the Age of Enlightenment (Stanford, 2001) verschijnt in maart 2001.
voetnoot7.
Zie hierover o.a.A. van der Woude, ‘Ons Europa’, in idem, Leven met geschiedenis. Theorie, praktijk en toepassing van historische kennis (Amsterdam, 2000) 411-424, die ook een scherpe scheiding aanbrengt tussen Oost- en West-Europa.
voetnoot8.
Hij is de editor van o.a. Conceptualizing Global History (Boulder, Co., 1993; met R. Buultjens) en van The Global Imperative: An Interpretive History of the Spread of Humankind (Boulder, Co., 1997; met R.P. Clark en R. Grew).
voetnoot9.
Zie D. Armitage, The Ideological Origins of the British Empire (Cambridge, 2000).
voetnoot10.
Zie voor een indruk C. Adams, J.R. Censer en L.J. Graham, ed., Visions and Revisions of Eighteenth Century France (University Park, Pa., 1997).
voetnoot11.
Ze verwees uiteraard naar het werk van o.a. Robert Darnton, zie zijn The Literary Underground of the Old Régime (Cambridge en Londen, 1982); The Forbidden Bestsellers of Pre-Revolutionary France (New York, 1996). Recent publiceerde hij ‘An Early Information Society: News and the Media in Eighteenth-Century Paris’, American Historical Review, 105 (2000); ook te vinden op het internet:
www.historycooperative.org/journals/ahr/105.1/ah000001.html
voetnoot12.
Hiervoor verwees ze naar D. Goodman, The Republic of Letters. A Cultural History of the French Enlightenment (Ithaca, 1994).
voetnoot13.
Over dit nieuwe onderwerp publiceerde ze nog niet. Wel verschijnt binnenkort van haar hand Sexing La Mode. Gender, Fashion and Commercial Culture in Old Regime France (University of Columbia Press).
voetnoot14.
De literatuur over het jansenisme is zeer uitgebreid, zie voor een recent overzicht W. Doyle, Jansenism: Catholic Resistance to Authority from the Reformation to the French Revolution (Basingstoke en New York, 2000).
voetnoot15.
Over dit project publiceerde ze nog niet, wel schreef ze Interculturalism and Resistance in the London Theater, 1660-1800. Identity, Performance, Empire (Lewisburg, 2000).
voetnoot16.
Zie B. de Munck, ‘To which the corruption of morals has almost given the name of galantery. Marriage of Minors and Rapt de Seduction in the Austrian Netherlands’, Journal of Family History, 26 (2001) ter perse.
voetnoot17.
P. Higonnet, Goodness beyond Virtue. Jacobins During the French Revolution (Cambridge, Mass., 1998).
voetnoot18.
D.A. Bell is de auteur van o.a. Lawyers and Citizens. The Making of a Political Elite in Old Régime France (New York, 1994) en van ‘Lingua populi, lingua dei: Language, Religion and the Origins of French Revolutionary Nationalism’, The American Historical Review, 100 (1995) 1403-1437. Binnenkort publiceert hij The Cult of the Nation in Early Modern France bij Harvard University Press.
voetnoot19.
Sophie Rosenfeld publiceert binnenkort Language: The Problem of Signs in Late Eighteenth-Century France (Stanford, 2001).
voetnoot20.
Hij publiceerde ‘Local Justice and Rural Society in the French Revolution’, Journal of Social History, 33 (2000) 328-350. Binnenkort verschijnt van zijn hand Balancing the Scales of Justice: Local Courts and Rural Society in Southwest France, 1750-1800 (University Park, Pa., 2001).
voetnoot21.
James Schmidt is de auteur van o.a. What is Enlightenment? 18th century Answers to 20th Century Questions (Berkeley, 1996).
voetnoot22.
Zie D. McMahon, Enemies of the Enlightenment: The French Counter-Enlightenment and the Making of Modernity (New York, 2001).
voetnoot23.
Dit panel deed denken aan de discussie tussen Dries Vanysacker en Theo Clemens op het eind 1999 gehouden congres ‘Religie en Verlichting. Harmonie of Conflict?’ van 1999, zie de bijdragen van deze auteurs in het themanummer in De Achttiende Eeuw, 32 (2000) 97-118.
voetnoot24.
D. Gordon is de auteur van Citizens without Sovereignty: Equality and Sociability in French Thought, 1670-1789 (Princeton, 1994) en Postmodernism and the Enlightenment: New Perspectives in Eighteenth-Century French Intellectual History (Londen, 2000).
voetnoot25.
Zoals hij zelf ook toegaf, zo verwees hij o.a. naar Hans Peter Duerr, Der Mythos vom Zivilisationsprozess, dl. 1, Nacktheit und Scham, dl. 2, Intimität (Frankfurt, 1988-1990) en naar J. Duindam, Myths of Power. Norbert Elias and the Early Modern European Court (Amsterdam, 1994).
voetnoot26.
Zie voor de Nederlanden uiteraard het themanummer over theater in De Achttiende Eeuw, 29 (1997) 107-215.
voetnoot27.
De voorlopige titel is ‘Representing France: The Theater Industry and National Identity in the Eighteenth Century’. Over het Franse theater verscheen recent ook J. Ravell, The Contested Parterre: Public Theater and French Political Culture, 1680-1791 (Ithaca, 1999).
voetnoot28.
Aanknopingspunten over de receptie van opera en muziek zijn o.a. te vinden in J.H. Johnson, Listening in Paris. A Cultural History (Berkeley, 1995).
voetnoot29.
Zie in dit verband A. Schuurman, ‘Globalisering en geschiedenis’, Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis, 27 (2001), ter perse.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Harald Deceulaer


datums

  • 26 oktober 2000

  • 27 oktober 2000

  • 28 oktober 2000

  • 29 oktober 2000