Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Achttiende Eeuw. Jaargang 2002 (2002)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Achttiende Eeuw. Jaargang 2002
Afbeelding van De Achttiende Eeuw. Jaargang 2002Toon afbeelding van titelpagina van De Achttiende Eeuw. Jaargang 2002

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Achttiende Eeuw. Jaargang 2002

(2002)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 3]
[p. 3]

Schrijvende vrouwen

[pagina 5]
[p. 5]

Suzan van Dijk & Alicia C. Montoya
Madame Leprince de Beaumont (1711-1780),
Mademoiselle Bonne en hun Nederlandse lezers

In één van haar vele brieven aan Constant d'Hermenches vertelt Belle van Zuylen hoe eens haar zes jaar jongere zus Mitie, geschrokken van nachtelijk onweer, haar gezelschap kwam zoeken, en hoe zijzelf reageerde:

‘elle s'assit à côté de mon lit, et pour changer je lui fis conter une histoire de Mlle Bonne qu'elle venait d'achever.’Ga naar voetnoot1.

Deze Mitie, op dat moment achttien jaar oud, had kennelijk voor het slapen gaan gelezen in één van de Magasins van Madame Leprince de Beaumont. Daarin is een Franse gouvernante, door haar leerlingen ‘Mademoiselle Bonne’ genoemd, omringd door deze - Engelse - meisjes met wie ze in gesprek is. Mademoiselle Bonne heeft niet alleen als taak om hen haar moedertaal te leren; ze maakt van de gelegenheid gebruik om hen in de meest ruime zin te begeleiden naar de volwassenheid. Van het ene op het andere Magasin zien we de leerlingen opgroeien: in het Magasin des enfants zijn ze gemiddeld tien jaar oud. Mitie, ruim een jaar getrouwd, zou dus qua leeftijd en huwelijkse staat net behoren tot de doelgroep van het Magasin des jeunes dames, qui entrent dans le monde et se marient. Mogelijk had ze, voor het begon te onweren, hierin gelezen. Misschien ook haalde ze jeugdherinneringen op, of bereidde ze zich voor op de opvoeding van haar net geboren dochtertje Jacoba Maria door zich te verdiepen in het Magasin des enfants. Hoe dan ook, wanneer de jongere zus om troost komt vragen, roept de oudere de hulp in van Madame Leprince de Beaumont - temeer wellicht omdat Belle zelf het met haar zuster maar matig kon vinden: zij had ‘zo'n heel ander karakter’.Ga naar voetnoot2.

Het is opvallend dat Belle het niet nodig vindt om ten behoeve van haar correspondent de naam van het personage ‘Mademoiselle Bonne’ van enige toelichting te voorzien. Inderdaad moet het werk van Jeanne Leprince de Beaumont (1711-1780) in heel Europa ruimschoots bekend zijn geweest, ook

[pagina 6]
[p. 6]

bij degenen die niet tot haar eigenlijke doelgroep behoorden. Voor een aantal landen was dat al vastgesteld. Voor Duitsland heeft Barbara Kaltz het bijvoorbeeld aangetoond;Ga naar voetnoot3. voor landen als Polen, Zweden, Tsjechië, Italië, Spanje is het eveneens uit diverse onderzoeken gebleken.Ga naar voetnoot4. Voor Nederland blijkt nu hetzelfde, uit een voor deze auteur niet eerder gebruikte bron.

In het navolgende gaan we nader in op het succes hier te lande, en op de vraag bij wie Madame Leprince de Beaumont eigenlijk succes had. Na een korte impressie van het oeuvre van deze auteur, geven we een overzicht van de aanwezigheid van haar werk in Nederlandse bibliotheken. De interpretatie van deze gegevens, afkomstig uit veilingcatalogi, is niet eenvoudig, wat ons noodzaakt om het gewicht ervan enigszins te relativeren. Maar het cijfermateriaal roept in ieder geval op dwingende wijze de vraag op wat deze - en andere - boekbezitters nu eigenlijk in het werk van Leprince de Beaumont waardeerden. Deze vraag stelt zich des te meer omdat haar geschriften tegenwoordig wel gezien worden als enigszins subversief. In enkele voorwoorden preciseerde Leprince de Beaumont namelijk haar intenties, die een dergelijke visie lijken te legitimeren. Het is daarom van belang om ook de vraag te stellen of de contemporaine waardering inderdaad aansloot bij het doel dat de auteur voor ogen zou hebben gehad.

Het geven van een sluitend antwoord op beide vragen is een andere zaak. We zullen ons hier moeten beperken tot hypotheses. De boekhistorische gegevens plaatsen we in het bredere receptie-historische kader. Al dergelijke gegevens, afkomstig uit de pers en van ‘gewone’ lezers, betreffende het werk van een bepaalde auteur zijn echter niet los te zien van de inhoud van dat werk. In het geval van ‘canonieke’ auteurs wordt het verband veelal impliciet gelegd en kan een ieder zich bewust zijn van de draagwijdte van het cijfermateriaal. Waar het gaat om nú minder bekende auteurs is het noodzakelijk om dat verband explicieter te leggen, en daarbij - indien mogelijk - recente interpretaties te betrekken.

Onze bedoeling is in feite om de specifieke problemen aan de orde te stellen die zich voordoen als het er om gaat het succes van een vrouwelijke auteur op de juiste waarde te schatten, zeker als zij zich nadrukkelijk tot een vrouwelijk

[pagina 7]
[p. 7]

publiek richtte. Juist van deze auteurs zijn er veel over wie in de literatuurgeschiedenis slechts in zeer cliché-matige termen wordt geschreven, zodat het de vraag is of daarmee recht wordt gedaan aan hun intenties.Ga naar voetnoot5. Kan het geval-Leprince de Beaumont uiteindelijk gezien worden als kenmerkend voor deze categorie? Wellicht niet, juist gegeven het feit van de zo omvangrijke receptie. Wij laten deze kwestie echter in het midden. Door de grote omvang van het receptiemateriaal, gecombineerd met uitspraken afkomstig uit diverse voorwoorden, waarmee de auteur de lezing van haar teksten lijkt te sturen, zijn in ieder geval veel gegevens voorhanden voor de hier bedoelde reflectie over de dialoog tussen schrijfster en lezers.Ga naar voetnoot6.

Het oeuvre

Jeanne Leprince de Beaumont was een zeer productief schrijfster, die zich van verschillende genres bediende. Ze was actief vanaf het eind van de jaren 40 tot kort voor haar dood in 1780. In haar eigen tijd en tot ver in de negentiende eeuw was ze een zeer geliefd auteur. Met name haar geschriften voor kinderen werden in de achttiende en negentiende eeuw, en voor een deel tot op de dag van vandaag, volop gelezen, ook buiten Frankrijk. Om te beginnen is veel ervan in eerste instantie in Engeland gepubliceerd, waar zij lange tijd werkzaam was. Na een ongelukkig huwelijk was ze gescheiden en had ze haar vaderland verlaten om in Londen haar geld te verdienen als Franse gouvernante.Ga naar voetnoot7. Al na korte tijd begon ze deze beroepservaring te verwerken in geschriften voor de jeugd, die een dubbel doel hadden: het leveren van een bijdrage aan de opvoeding van zoveel mogelijk kinderen - met name meisjes - en het, min of meer terloops, onderwijzen van de Franse taal. Zo werd ze de auteur van achtereenvolgens Education complète (1753), het Magasin des enfants (1756), het Magasin des adolescentes (1760) en het Magasin des jeunes dames (1764). In deze werken zijn ‘Mademoiselle Bonne’ en haar opgroeiende leerlingen steeds met elkaar in gesprek over wat er zoal in hun leven voorvalt, en over de vraag welke lessen en conclusies daaruit getrokken moeten worden. Met regelmatige tusenpozen komen ook de geschiedenis en de Bijbel aan bod: om beurten vertellen de leerlingen elkaar bijbelse verhalen en historische gebeurtenissen. En van tijd tot tijd vertelt ‘Mademoiselle Bonne’ haar leerlingen een ‘conte’, die vervolgens gezamenlijk becommentarieerd wordt. De bekendste daarvan is ‘La

[pagina 8]
[p. 8]

Belle et la Bête’. Naast haar expliciet educatieve werk publiceerde Leprince de Beaumont ook narratieve teksten waar het peda- gogische element meer latent aanwezig is, zoals haar romans Lettres de Madame du Montier (1756), Mémoires de Madame de Batteville (1766) en La nouvelle Clarice (1767).

Leprince de Beaumont was haar carrière echter niet begonnen met het schrijven van narratieve of educatieve teksten. Haar oorspronkelijke motivatie lijkt zich duidelijk te manifesteren in haar vroegste, discursieve geschriften: pamfletten en een tijdschrift. In 1748, nog voor haar vertrek naar Londen, had zij met haar Lettre en réponse à L'année merveilleuse gereageerd op een pamflet van de hand van de abbé Coyer.Ga naar voetnoot8. Met grote felheid doet ze hier een aanval op ‘les hommes [qui] se sont crus dispensés de la nécessité d'être vertueux’.Ga naar voetnoot9. Van dezelfde orde is de gedrevenheid die ze iets later manifesteert in haar in Londen (1750 en 1751) maandelijks verschijnende tijdschrift Le nouveau magasin français ou Bibliothèque instructive et amusante. Zich richtend tot ‘les Dames qui ont l'esprit tant soit peu orné’Ga naar voetnoot10., tekent ze bijvoorbeeld bezwaar aan tegen het willekeurig, zonder henzelf daarin te kennen, uithuwelijken van dochters door tyranniserende vaders:

‘Quel bonheur pour ces pauvres victimes, si elles avaient la ressource de trouver un tribunal composé de juges équitables, devant lesquels elles pussent (...) trouver une protection contre la tyrannie qu'on exerce à leur égard.’Ga naar voetnoot11.

Deze betrokkenheid bij het onrecht dat - in haar visie - vrouwen werd aangedaan, blijft ook in haar latere werk aanwezig, met name in de al eerder genoemde voorwoorden die ze aan haar narratieve geschriften meegeeft. Het is juist die betrokkenheid die de vraag rechtvaardigt naar de contemporaine impact van het werk op de lezers en lezeressen, die kennelijk zo talrijk waren - ook in de Nederlanden.

Aanwezigheid in Nederlandse bibliotheken

In het kader van een groter onderzoek naar de aanwezigheid van vrouwelijke auteurs in achttiende-eeuwse Nederlandse veilingcatalogi van bibliotheken bleek dat we wellicht moeten concluderen dat Leprince de Beaumont hier te lande tot de meest gelezen auteurs van de eeuw behoorde.Ga naar voetnoot12. Voor dat onderzoek

[pagina 9]
[p. 9]

is gebruik gemaakt van een corpus van 248 grotendeels willekeurig geselecteerde Nederlandse veilingcatalogi van privébibliotheken gedateerd tussen 1700 en 1800Ga naar voetnoot13., en zes catalogi van leesbibliotheken uit de periode 1751-1800. Het niet willekeurig geselecteerde deel van dit corpus bestaat uit alle bekende op microfiche raadpleegbare veilingcatalogi die tenminste voor een deel uit het boekenbezit bestonden van een of meer vrouwelijke eigenaars (30 catalogi, oftewel 12% van het totaal); deze zijn in het onderzoek opgenomen met de gedachte dat werken van achttiende-eeuwse vrouwelijke auteurs - onder wie die van Leprince de Beaumont, zoals zojuist is aangegeven - in veel gevallen ook beschouwd konden worden of werden als bestemd voor een vrouwelijk publiek.Ga naar voetnoot14.

Om de aanwezigheid van achttiende-eeuwse auteurs in deze catalogi te kunnen meten en met elkaar te kunnen vergelijken is besloten om de aanwezigheid van elke auteur slechts te meten vanaf de datum van zijn of haar eerste verschijning in de catalogi, d.w.z. dat een auteur die bijvoorbeeld tussen 1750 en 1800 in twintig verschillende catalogi wordt gevonden, beschouwd wordt als een auteur die in 11% van de catalogi voorkomt, oftewel in twintig van de 177 catalogi die van 1750 of later dateren. Het heeft immers geen zin om een auteur als Rousseau bijvoorbeeld, wiens eerste grote werk uit 1750 stamt, in een uit 1720 daterende catalogus te zoeken.

Een summiere vergelijking van de aanwezigheid van werk van Leprince de Beaumont in de 254 onderzochte catalogi met die van een aantal andere, meer bekende achttiende-eeuwse auteurs levert het volgende op:

[pagina 10]
[p. 10]

Tabel 1. Percentages Nederlandse bibliotheek(veiling)catalogi, 1700-1800, die werk bevatten van 26 geselecteerde achttiende-eeuwse auteurs

1. Joseph Addison en Sir Richard Steele 65%
2. Voltaire 63%
3. Rhijnvis Feith 59%
4. Jeanne Leprince de Beaumont 50%
5. Alain-René Lesage 49%
6. Justus van Effen
Charles-Louis de Montesquieu
Abbé Prévost
Jean-Jacques Rousseau
Jonathan Swift
43%
7. Daniel Defoe 42%
8. Joseph Fielding 41%
9. Samuel Richardson 40%
10. Betje Wolff en Aagje Deken (exclusief vertalingen) 35%
11. Félicité de Genlis
Balthazar Huydecoper
Pierre Carlet de Marivaux
Alexander Pope
Lucretia Wilhelmina van Merken
32%
12. James Thomson 31%
13. Hubert Corneliszoon Poot
Cardinal de Retz
28%
14. Denis Diderot
Marie-Jeanne Riccoboni
27%

Aangezien het ondoenlijk zou zijn geweest om de frequentie van elke voorkomende auteur afzonderlijk bij te houden, biedt deze lijst niet meer dan een (zo representatief mogelijke) selectie van de achttiende-eeuwse auteurs die in de veilingcatalogi te vinden zijn. Desondanks, en ook ondanks andere problemen die kleven aan het gebruik van veilingcatalogi als literaire receptiedocumentenGa naar voetnoot15., kan met enige zekerheid gesteld worden dat Jeanne Leprince de Beaumont in Nederland tot de meest bekende auteurs van de eeuw moet hebben

[pagina 11]
[p. 11]

behoord. Met haar aanwezigheid in de helft van de relevante catalogi, is het onwaarschijnlijk dat er meer dan een of twee andere literaire auteurs uit de achttiende eeuw, naast het al genoemde viertal Addison en Steele/Voltaire/Feith, hoger op de lijst prijkten dan zij. Dit betekent dat zij, na Voltaire, en samen met de populaire auteur van komedies en schelmenromans Alain-René Lesage, wellicht de meest ‘aanwezige’ achttiende-eeuwse Franse auteur was in Nederland in de periode 1700-1800.

Wat de ontwikkeling van Leprince de Beaumonts populariteit in de loop van de eeuw betreft, laat de volgende tabel vermoeden dat deze, na Leprince de Beaumonts eerste vermelding in een Nederlandse bibliotheekcatalogus - die van de Haagse leesbibliotheek van Hendrik Scheurleer Fz., in 1757 - gestaag groeide. Het is mogelijk, zoals ook wel geopperd isGa naar voetnoot16., dat deze populariteit al in de jaren tachtig begon te dalen; een dergelijke daling wordt ook - zij het iets later - door onze gegevens gesuggereerd, maar het blijft moeilijk om dat eenduidig vast te stellen.

Tabel 2. Percentages Nederlandse bibliotheek(veiling)catalogi waarin werk van Leprince de Beaumont voorkomt

1756-1760: 19% 1771-1775: 38% 1786-1790: 65%
1761-1765: 35% 1776-1780: 56% 1791-1795: 61%
1766-1770: 45% 1781-1785: 45% 1796-1800: 59%

Welke titels van Leprince de Beaumont werden het meest gelezen in Nederland? De grootste eer komt duidelijk toe aan haar Magasin des enfants, die in een derde van de onderzochte veilingcatalogi te vinden was. Het wordt gevolgd door haar Magasin des jeunes dames (oorspronkelijk verschenen onder de titel Instructions pour les jeunes dames) in een kwart van de catalogi en, op een wellicht opvallende derde plaats, haar Richardson-herschrijving La nouvelle Clarice, histoire véritable. Hoewel Leprince de Beaumonts pedagogische werken duidelijk dominant zijn - haar Magasins nemen vier van de top-vijf plaatsen in - suggereert deze hoge klassering van haar Nouvelle Clarice, evenals de aanwezigheid van andere romans die wat lager op de lijst te vinden zijn, dat ook Leprince de Beaumonts romans de aandacht verdienen bij verder receptie-onderzoek, en niet alleen haar ‘kinderboeken’. De volledige lijst van de in Nederlandse bibliotheken aanwezige Leprince de Beaumont-titels luidt als volgt:

[pagina 12]
[p. 12]

Tabel 3. Titels van Leprince de Beaumont die gevonden zijn in achttiende-eeuwse Nederlandse bibliotheek(veiling)catalogi

% catalogi (taal waarin gevonden)
Titel werk Eerste melding: met werk Ned. Frans Eng.Ga naar voetnoot17.
1. Magasin des enfants (1756) 1757 31% 71% 29%  
2. Magasin des jeunes dames (1764) 1765 25% 57% 43%  
3. La nouvelle Clarice (1767) 1769 19% 63% 35% 3%Ga naar voetnoot18.
4. Magasin des adolescentes (1760) 1761 19% 95% 5%  
5. Magasin des pauvres (1768) 1777 15% 70% 30%  
6. Contes moraux (1774)Ga naar voetnoot19. 1777 14% 81% 19%  
7. Lettres d'Emerance à Lucie (1765) 1769 14% 100%  
8. Education complète (1753) 1757 13% 100%  
9. Mémoires de Mme de Batteville (1766) 1769 10% 100%  
10. Lettres de Mme du Montier (1756) 1772 9% 100%  
11. Le mentor moderne (1773) 1777 8% 100%  
12. Civan roi de Bungo (1754) 1759 5% 100%  
13. Lettres curieuses, instructives (1759) 1765 4% 100%  
14. Les Américaines (1770) 1777 3% 100%  
15. Le triomphe de la verité (1748) 1777 2% 100%  
16. Anecdotes du XIVe siècle (1758) 1777 2% 100%  
17. Principes de l'histoire sainte (1761) 1777 1% 100%  

De meeste titels van Leprince de Beaumont die door Alexandre Cioranescu worden genoemd in zijn - op dit punt onvolledige - bibliografie van achttiende-eeuwse auteurs waren ook aanwezig in achttiende-eeuwse Nederlandse bibliotheken. Slechts een vijftal - overigens ook elders relatief zeldzame werken - ontbreekt, te weten:

[pagina 13]
[p. 13]
-Lettres diverses et critiques (1750)
-Nouveau magasin françois, ou Bibliothèque instructive et amusante (1750-1751)
-La double alliance, ou les heureux naturels, histoire du marquis D*** (1772)
-La dévotion éclairée, ou magasin des dévotes (1779)
-Nouveaux contes moraux (1776)

Het werk van Leprince de Beaumont was in de onderzochte bibliotheken vaker aanwezig in de oorspronkelijke Franse versie dan in Nederlandse vertaling. Dit zou kunnen wijzen op het zojuist genoemde gebruik van haar boeken als hulpmiddel bij het leren van de Franse taal, maar ook op het bestaan van onverkochte voorraden van Franstalige Leprince de Beaumont-edities die boekverkopers via aucties van particulier boekbezit aan de man probeerden te brengen. Het werk van Leprince de Beaumont dat het vaakst in Nederlandse vertaling werd aangetroffen was haar Magasin des jeunes dames (in 43% van de gevallen), terwijl de meeste titels, ongetwijfeld voor een deel ook vanwege het simpelweg ontbreken van een vertaling, rechtstreeks in het Frans zouden moeten zijn gelezen.Ga naar voetnoot20.

Een laatste indicatie van de populariteit in Nederland van Leprince de Beaumonts werken geven de overgebleven catalogi van de leesbibliotheken die in het achttiende-eeuws Nederland wortel schoten.Ga naar voetnoot21. Hiervan zijn er op dit moment zes - deels onvolledig - bewaard gebleven, te weten de catalogi van:

-Hendrik Scheurleer Fz. te 's-Gravenhage, 1751-1762.
-R.J. Noordbeek te Leeuwarden, 1754-1756.
-Scheurleers opvolger, Hendrik Bakhuyzen, ook te 's-Gravenhage, 1777-1800.
-Van Riemsdyk en Van Bronkhorst, te Bergen op Zoom, 1792. Van deze leesbibliotheek is slechts een gedeeltelijke catalogus bewaard gebleven.
-J. van Gulik te Amsterdam, 1797-1798.
-Johannes Jacobus Beets, te Haarlem, 1797-1799.

Deze catalogi, die vanwege de commerciële oogmerken van de eigenaar waarschijnlijk een beter beeld geven van de toenmalige kassuccessen dan de dikwijls meer geleerde privébibliotheken, bevestigen de alomtegenwoordig-

[pagina 14]
[p. 14]

heid van Jeanne Leprince de Beaumont en haar werken in het achttiende-eeuwse Nederland. Zo worden de meeste van haar werken genoemd in de catalogi van twee of meer leesbibliotheken:

Tabel 4. Titels van Leprince de Beaumont die gevonden zijn in Nederlandse achttiende-eeuwse leesbibliotheekcatalogi

Titel werk Scheurl. / Bakh. / Riemsd. / van Gulik / Beets
1. Magasin des enfants (1756) 1757 1777   1797 1797
2. Magasin des jeunes dames (1764)   1777 1792 1797 1797
3. La nouvelle Clarice (1767)   1777   1797 1797
4. Magasin des adolescentes (1760) 1762 1777   1797  
5. Magasin des pauvres (1768) 1777   1797  
6. Contes moraux (1774) 1777 1792 1797 1797  
7.Lettres d'Emerance à Lucie (1765)   1777   1797  
8. Education complète (1753) 1757 1777   1797  
9. Mémoires de Mme de Batteville (1766)   1777   1797  
10. Lettres de Mme du Montier (1756)   1791   1797  
11. Le mentor moderne (1773)   1782   1797 1797
12. Civan roi de Bungo (1754) 1759 1777   1797  
13. Les Américaines (1770)   1797  
14. Le triomphe de la verité (1748)   1779   1797  
15. Anecdotes du XIVe siècle (1758)   1797  

De gegevens afkomstig van de leesbibliotheekcatalogi lijken niet alleen enig uitsluitsel te geven over de datum waarop Leprince de Beaumont voor het eerst in Nederland bekend raakte, maar werpen ook licht op andere aspecten van de receptie van haar werken hier te lande. Zo zijn haar werken nog niet te vinden in Noordbeeks Leeuwarder leesbibliotheek in de periode 1754-1756, maar doet ze toch al in 1757 haar intrede in Hendrik Scheurleers Haagse leesbibliotheek. Deze datum ligt niet ver van haar eerste verschijning in een Nederlandse privé-catalogus, die van de Leidse schoolmeester Henricus Harde, in 1759. De titels die dan toegevoegd worden aan Scheurleers bibliotheek zijn uitsluitend pedagogische werken (als we ook haar opvoedkundige roman Civan roi de Bungo daartoe rekenen). Dit is geheel in de lijn der verwachting, aangezien

[pagina 15]
[p. 15]

Hendrik Scheurleer, zoals door Uta Janssens-Knorsch is aangetoond, uitgesproken opvoedkundige idealen manifesteerde in de keuze van boeken voor zijn leesbibliotheek.Ga naar voetnoot22. Een interessante bijkomstigheid is dat, zoals eveneens door Janssens-Knorsch is opgemerkt, Hendrik Scheurleer zich expliciet ook tot een vrouwelijk publiek richtte, en dat in de presentatie van zijn catalogus bekend maakte.

De kwestie van het vrouwelijk publiek van Leprince de Beaumont blijft knagen. Via bibliotheekveilingcatalogi is de vraag naar dit vrouwelijk publiek moeilijk te beantwoorden, in de eerste plaats omdat het aantal catalogi van vrouwenbibliotheken dat bewaard is gebleven zo gering is. Onder de bibliotheekeigenaars die werk van Leprince de Beaumont in hun bezit hadden, zijn vrouwen weliswaar oververtegenwoordigd, maar is de marge van verschil ten opzichte van mannelijke bibliotheekeigenaars niet bijster groot: terwijl 42% van de mannelijke eigenaars in de periode 1757-1800 werk van Leprince de Beaumont in hun bezit had, gold dat voor 50% van de vrouwelijke eigenaren. Het percentage is beduidend hoger bij catalogi die aan een anonieme eigenaar werden toegeschreven:Ga naar voetnoot23. 73% hiervan vermelden een of meer werken van Leprince de Beaumont. Het houvast dat de namen van de bibliotheekeigenaars lijken te bieden, is helaas voor een deel schijn. Zo worden Leprince de Beaumonts Magasins (des enfants, des jeunes dames, des adolescentes) genoemd in Betje Wolff en Aagje Dekens bibliotheekcatalogus, evenals haar Contes moraux, maar weten we inmiddels dat de bewuste catalogus ook boekbezit bevatte van een anonieme, derde eigenaar.Ga naar voetnoot24. Het zijn dit soort problemen die maken dat meer expliciete receptiedocumenten, zoals ego-documenten, periodieken en dergelijke, onmisbaar zijn bij het interpreteren van de gegevens afkomstig van bibliotheekcatalogi.

Het werk zelf, beoogd publiek: meisjes

Zoals gezegd is ‘Mademoiselle Bonne’ in het Magasin des enfants omringd door uitsluitend meisjes. De titel zou anders doen vermoeden; die van de volgende Magasins zijn op dit punt ‘verbeterd’. Aan deze, geleidelijk aan opgroeiende, leerlingen vertelt ‘Mademoiselle Bonne’ haar ‘contes’, en met

[pagina 16]
[p. 16]

hen bespreekt zij lessen die eruit zijn te trekken in verband met toepassing in het eigen leven. Waarom ze zich zo nadrukkelijk met meisjes-opvoeding bezighoudt, maakt Leprince de Beaumont duidelijk in het voorwoord van het Magasin des enfants, waar zij zich tot de ouders van de ‘enfants’ richt. In ouders heeft ze over het algemeen weinig vertrouwen: ze maken van hun dochters ‘des êtres parlants, écoutants, regardants’, zonder te beseffen dat het ‘des êtres pensants’ moeten worden.Ga naar voetnoot25. De vaders onder hen spreekt ze zelfs als volgt toe: ‘Oui, Messieurs les tyrans, j'ai dessein de les tirer de cette ignorance crasse, à laquelle vous les avez condamnées’.Ga naar voetnoot26. De toon die de auteur hier hanteert lijkt bepaald door een ‘feministisch’ te noemen levenshouding, die ook in het werk zelf wel enigszins aanwezig is, maar die door de figuur van ‘Mademoiselle Bonne’ wordt afgezwakt.

De drang om haar vrouwelijke leerlingen op te voeden tot deugdzame wezens is bij deze laatste prominent aanwezig; het aankweken van godsdienstig besef wordt daarbij als een belangrijk middel voorgesteld. Maar de vrouwelijke personages die Lady Spirituelle, Lady Sensée en de andere leerlingen in de ‘contes’ krijgen voorgeschoteld zijn dikwijls individuen die zich verrassend fier en onafhankelijk opstellen. In dat opzicht lijken zij op een aantal van de vrouwenfiguren in Leprince de Beaumonts romans.Ga naar voetnoot27. ‘Penser juste’ - volgens Leprince de Beaumont blijkens haar voorwoordGa naar voetnoot28. van groot belang voor meisjes - kúnnen zij. Hoewel het hier gaat om ‘contes de fées’, waar de verhouding ten opzichte van de realiteit bepaald wordt door de regels van het sprookje, valt op dat er initiatiefrijke types bij zijn. Wij beperken ons hier tot het voorbeeld van een resoluut meisje, hoofdpersoon in de ‘conte’ getiteld ‘Joliette’:

‘Comme [Joliette] était détestée de toutes les personnes qui la connaissaient, malgré son esprit, sa beauté et ses talents, elle résolut d'aller demeurer dans un autre pays. Elle vendit donc tout son bien, et partit avec sa sotte mère. Elles arrivèrent dans une grande ville, où l'on fut d'abord charmé de Joliette. Plusieurs seigneurs la demandèrent en mariage, et elle en choisit un qu'elle aimait passionnément.’Ga naar voetnoot29.

[pagina 17]
[p. 17]

Het is opvallend hoe frequent vrouwenfiguren ook een huwelijksaanzoek weigeren of alleen accepteren onder een bepaalde voorwaarde, zoals in ‘Le prince Tity’:

‘vous aimez la princesse Blanche [zegt de fee tegen Violent]; elle vous trouve fort aimable, mais elle craint vos emportements, et ne vous épousera qu'à condition que vous ferez usage du gobelet [dat ervoor zorgt dat woede kalmeert en de rede de kans krijgt].’Ga naar voetnoot30.

De voorbeeldfunctie die deze personages voor de ‘élèves’ van ‘Mademoiselle Bonne’ hebben, verdient nadere bestudering. Eén van de leerlingen, Lady Mary, demonstreert bijvoorbeeld regelmatig een enigszins dwarse houdingGa naar voetnoot31., die beïnvloed zou kunnen zijn door dit type personages. ‘Mademoiselle Bonne’ treedt in die gevallen weliswaar corrigerend op, maar duidelijk is dat Madame Leprince de Beaumont dit soort aan het impertinente grenzende interventies toelaat; het lijkt méér te zijn dan alleen het bieden van een mogelijkheid voor ‘Mademoiselle Bonne’ om haar strengheid te demonstreren. Naast deze stem van het personage èn die van haarzelf (als verantwoordelijke voor het voorwoord), laat Leprince de Beaumont dus nog andere geluiden horen, die maken dat de ‘boodschap’ van het Magasin des enfants zeker niet eenduidig is.

Hoe zit het dan met de voorbeeldfunctie van personages en ‘élèves’ ten opzichte van de reële lezeresjes, in het bijzonder de Nederlandse: Mitie en Belle van Zuylen, de dochters van de diverse bibliotheekeigenaars, etc.? Een onafhankelijke houding werd hun door hun ouders ongetwijfeld niet altijd in dank afgenomen; zoveel kunnen we wel opmaken uit de levensgeschiedenis van Belle van Zuylen (geboren in 1740). Haar ‘sterke neiging tot onafhankelijkheid’ bezorgde haar ouders heel wat kopzorgen, zoals Pierre en Simone Dubois in herinnering brengen.Ga naar voetnoot32. Belles initiatief om, tijdens een bal op 28 februari 1760 in Den Haag, ‘de knappe militair over wie al die verhalen de ronde deden’, Constant d'Hermenches, ten dans te vragen gold ‘als een inbreuk op de regels van het fatsoen’.Ga naar voetnoot33. Ze was zich daarvan bewust, zoals blijkt wanneer ze vier jaar later de herinnering eraan ophaalt:

‘Vous ne me remarquiez pas mais je vous vis; Je vous parlai la première Monsieur vous ne dansezpas? pour engager la conversation. Je ne me suis jamais souciée de l'étiquette.’Ga naar voetnoot34.

Het gaat uiteraard niet aan om hier te concluderen dat het contact tussen Belle van Zuylen en Constant d'Hermenches is terug te voeren op de invloed die Madame Leprince de Beaumont via haar Magasin des enfants op de toekom-

[pagina 18]
[p. 18]

stige schrijfster uitoefende. Deze laatste bezat ongetwijfeld ook zélf voldoende onafhankelijkheid van geest. Bovendien leggen we hier nu sterke nadruk op dit aspect van Leprince de Beaumonts tekst, en gaan we bijvoorbeeld voorbij aan de aanwezigheid van bijbelverhalen met de daaraan verbonden lessen. Wél is duidelijk dat haar werk verschillende reacties kan hebben opgeroepen: dat het oppervlakkig bezien goed aansloot bij een ‘traditionele’ meisjesopvoeding, maar dat er zeker ook andere suggesties van uit hebben kunnen gaan. Met negatieve reacties van ouders houdt Leprince de Beaumont, blijkens haar voorwoorden, expliciet rekening. Of Belle van Zuylen problemen met haar ouders had vanwege haar lezing van één van de Magasins is niet bekend: in haar correspondentie maakt ze daarvan in elk geval geen melding.

Uitspraken van lezers en lezeressen

De ambiguïteit die we in de teksten van het Magasin des enfants signaleerden roept dus, met betrekking tot het cijfermateriaal gebaseerd op de catalogi, een aantal vragen op: wie nam eigenlijkhet initiatief tot aankoop of lening? Was het inderdaad de kennelijk door de schrijfster beoogde vrouwelijke helft van het potentiële publiek? Waren dat dan vooral de jeugdige lezeressen zelf, die zich aan de zijde van de in het boek voorkomende ‘élèves’ wensten te scharen onder het gehoor van ‘Mademoiselle Bonne’? Of waren het opvoedsters, die het eens waren met de hartenkreten door Jeanne Leprince de Beaumont in het voorwoord geuit, en die inderdaad hoopten hun pupillen te zien opgroeien tot ‘des êtres pensants’? Franse gouvernantes misschien die aankwamen met het Magasin des enfants als voorbeeld in haar reisbagage?Ga naar voetnoot35. Als het de moeders waren, wat dachten ze dan van het in het voorwoord over hen uitgesproken wantrouwen?Ga naar voetnoot36. Werd het werk voorgelezen, door de kinderen ‘stil’ gelezen, of werden de dialogen nagespeeld? En wat was vervolgens het effect van de lectuur - op meisjes én, wellicht toch ook, op jongens? Wat vonden deze laatsten er van om zich zo opgenomen te voelen in een meisjeskring, waar bijvoorbeeld de afgunst tussen Kaïn en Abel, als deze ter sprake komt, onmiddellijk wordt geplaatst naast die tussen Lady Charlotte en haar zusje? De eerste (haar zusje maakt geen deel uit van het groepje) kreeg van Mademoiselle Bonne de volgende les:

[pagina 19]
[p. 19]

‘Mais, ma chère, n'est-ce pas votre faute, si l'on aime votre soeur plus que vous? Dites-moi, si vous étiez une maman, et que vous eussiez deux filles, l'une qui serait douce (...); et l'autre, entêtée (...), laquelle aimeriez-vous davantage?’Ga naar voetnoot37.

De reacties van zo'n achttiende-eeuws Leprince de Beaumont-lezertje zijn voor ons nu moeilijk te reconstrueren. We zijn geneigd directe getuigenissen te willen zoeken in dagboeken en brieven geschreven door de kinderen zelf, of commentaren daarop door hun opvoeders.

Het dagboek van de jeugdige Otto van Eck uit Den Haag is in dit kader vermeldenswaard. Hij is één van de weinige kinderen van wie een dagboek is bewaard gebleven.Ga naar voetnoot38. In dit dagboek brengt hij ook verslag uit van wat hij las. Juist het Magasin des enfants lijkt hij niét gelezen te hebben, hij vermeldt het althans niet, terwijl hij steeds zeer getrouw verslag uitbrengt van zijn dagelijkse lectuur.Ga naar voetnoot39. Het hoeft niet te zijn weggeselecteerd om gender-redenen: hij las wel - zij het niet langdurig - in de Conversations d'Emilie van Louise d'Epinay.Ga naar voetnoot40. Mogelijkerwijs hebben we hier een indicatie dat het Magasin des Enfants in de jaren 90 inderdaad uit de mode raakte (zie boven) misschien ook was hij er gewoon iets te oud voor geworden.

In de tijd dat Belle van Zuylen zelf het Magasin des enfants heeft kunnen lezen, correspondeerde ze nog niet zo uitgebreid: haar Zwitserse gouvernante was nog in Nederland. Met haar zal ze over haar leeservaringen hebben kunnen spreken. In ieder geval blijkt uit latere brieven dat ze zich dit eerste Magasin niet als uitsluitend meisjeslectuur herinnert. Zo laat ze het, als ze eenmaal in Zwitserland woont, lezen aan een dertienjarige jongen uit Lyon, François Julien, die bij haar man in dienst is gekomen: ‘je lui ai procuré Mlle Bonne; il faut qu'il lise écrive et soit un heureux petit garçon’.Ga naar voetnoot41. Voor een andere jongen (wiens leeftijd onbekend is) raadt ze het meer aan met het oog op zijn kennis van het Frans als tweede taal; ze schrijft aan Isabelle Morel-de Gélieu, bij wie hij in pension is:

‘je suis d'avis que votre jeune allemand apprenne le latin de vous et de votre mari, le françois de tout le monde. Les premieres lectures seront Mlle Bonne et les mille et une nuits et vous lui ferés apprendre et prononcer les fables de la Fontaine.’Ga naar voetnoot42.

[pagina 20]
[p. 20]

Of de verschillende leeservaringen van Otto van Eck (die Leprince de Beaumont misschien wel las, maar meende haar niet te moeten noemen?) en van de jonge Belle van Zuylen (die evenals haar zus eigenlijk niet zozeer de auteur, maar vooral haar fictieve Mademoiselle Bonne las, en ook later aanbeval aan François Julien en de jeugdige Stuttgarter) enigermate representatief zijn voor de houdingen van jongens respectievelijk meisjes, is voorlopig niet vast te stellen. Het onderzoek naar egodocumenten is nog niet zo ver gevorderd dat er een index is op de door de dagboekschrijvers gelezen werken.Ga naar voetnoot43. De vraag blijft echter of we moeten verwachten er veel verslagen van leeservaringen aan te treffen, zeker als we op zoek zijn naar directe verslaglegging van het lezen van een kinderboek door één van de geïntendeerde lezertjes/lezeresjes. Otto van Eck, jong gestorven en zijn hele leven ziekelijk, zal een uitzonderlijk geval zijn geweest, en Belle van Zuylen schrijft zeker niet ‘to the moment’Ga naar voetnoot44. over haar lectuur van het Magasin des enfants. Wel blijkt uit haar opmerkingen dat de herinnering levendig is gebleven en dat haar aanbeveling van het werk aan de volgende generatie daarop is gebaseerd.

Interventies van journalisten

Het heeft een bepaalde vanzelfsprekendheid om, voor het oplossen van de vraag naar het functioneren van literair werk, te grijpen naar de inmiddels daarvoor meest gangbare bron: de periodieke pers, eenvoudiger in het gebruik dan egodocumenten - wél voorzien van indexen -, en inmiddels ook voor Nederland steeds meer ontsloten. Een aantal aankondigingen en recensies van de eerste educatieve geschriften van Leprince de BeaumontGa naar voetnoot45. dienen hier als materiaal in de discussie. Ze zijn afkomstig uit de Boekzaal der geleerde wereld (BGW, verschijnend sinds 1715), de Nederlandsche Letter-Courant (NLC, sinds 1759) en de Vaderlandsche Letteroefeningen (VLO, sinds 1761), alle Nederlandstalig, en uit de Bibliothèque des Sciences et des Beaux-Arts (BSBA), Franstalig maar verschijnend in de Republiek (Den Haag) sinds 1754.

In deze tijdschriften wordt ten eerste de publicatie van de diverse Magasins aangekondigd, in Franse versie en in vertaling, eerste drukken en herdrukken. Maar het daarmee op zichzelf al bewezen succes wordt in deze tijdschriften ook verder verwoord en, vooral, gepresenteerd als verklaarbaar en zelfs onvermijdelijk. De NLC van oktober 1759 besteedt er op twee plaatsen aandacht aan. De Nederlandse editie van het Magasin des adolescentes was namelijk mede bij Luzac, uitgever van de NLC, verschenen, die er dan ook een enthousiaste aankondiging van geeft onder verwijzing naar de twee eerdere publicaties:

‘Van Mme Le Prince de Beaumont, bekend wegens verscheidene goede schriften door Haar aan 't licht gegeven, in 't bijzonder door haar Education

[pagina 21]
[p. 21]

complète (... en ...) door haar heerlijk, en voor de Jeugd ten uiterste nuttige boekje, le Magasin des enfants (...), wordt thans een vervolg van dit laatste op kosten van Gosse en Luzac gedrukt, onder de titel van Magasin des adolescentes.’Ga naar voetnoot46.

Naar aanleiding van de inhoudsopgave die de NLC geeft van het Journal des savants van augustus-september 1759 (de Hollandse editie), stelt men nogmaals dat het Magasin des enfants ‘genoeg bekend’ isGa naar voetnoot47. en dat is, ook volgens de BGW, terecht en gelukkig, want ‘het gebruik van dit heerlijk werkje [kan] voor de Jeugd ten uiterste nuttig (...) zijn’.Ga naar voetnoot48. Aankondiging en appreciatie zijn dus gecombineerd. Opvallend is dat de verklaring van het succes tevens een sturing is in de richting van het door de auteur niet in de eerste plaats beoogde publiek van jongens. De ingekorte titel - met de term ‘enfants’ - wordt inderdaad letterlijk genomen: het perspectief ligt nadrukkelijk bij de volwassene die oordeelt dat zowel jongens als meisjes van deze lectuur profijt kunnen c.q. behoren te hebben. Dat daarbij geheel wordt voorbijgegaan aan de eveneens sturende intentie, maar uitsluitend ten aanzien van meisjes, uit het voorwoord, valt extra op in het commentaar dat de NLC wijdt aan de tweede druk van het Magasin des enfants:

‘dit werkje, 't welk zo algemeen van nut kan zijn, en dat, onzes oordeels, in de handen der kinderen, tot een gedurige prikkel kan verstrekken, om 't oordeel te vormen, en deugdzaam te leren denken.’Ga naar voetnoot49.

‘Penser juste’ was, zoals Leprince de Beaumont in haar voorwoord had aangegeven, het belangrijkste dat zij juist meisjes wilde aanleren. Het is de vraag of zij het met deze ‘verruiming’ eens had kunnen zijn.

Duidelijk is wel dat, als de journalisten hier een oordeel en een aanbeveling formuleren, dit niet zozeer gebeurt naar de kinderen toe, maar naar de ouders en/of andere opvoeders, dat wil zeggen naar degenen die verantwoordelijk zijn voor de aanschaf van het werk. Als directe doelgroep waren de journalisten, evenals de ouders - ze waren zelf trouwens wellicht ook ouders - niet zozeer betrokken bij de tekst van het Magasin des enfants, als wel bij de voorwoorden waar de auteur zich tot hen richt. Het merkwaardige is echter dat de boven geciteerde journalisten hier niet op reageren, het zelfs lijken te negeren en in ieder geval vermijden openlijk te polemiseren met deze - zelf wél polemische - standpuntbepaling van Leprince de Beaumont.

Het is dan ook niet verbazend dat in latere drukken - in de Nederlanden evenzeer als waar dan ook elders - het voorwoord eerst wordt ingekort, en later geheel wordt weggelaten. Men bewondert niet zozeer Madame Leprince de Beaumont, als wel ‘Mademoiselle Bonne’ en dan vooral de ‘behendigheid dezer vrouw in 't behandelen van 't verstand der jeugd’.Ga naar voetnoot50. Over het algemeen

[pagina 22]
[p. 22]

deelt men niet het door de VLO ingebrachte cliché-matige bezwaar tegen wat uit Frankrijk tot ons komt: ‘de hier voorgestelde manier van onderwijs [zou] geenszins de bekwaamste [zijn:] met een Franse levendigheid van 't ene voorwerp op 't andere, geeft gemeenlijk niet dan zeer oppervlakkige denkbeelden’.Ga naar voetnoot51. Een sterk punt in het voordeel is de belangstelling voor godsdienstige zaken: ‘het heugt ons niet iets gelezen te hebben, waarin de kracht van de Christelijke Godsdienst (...) zo eenvoudig en tegelijk zo sterk wordt aangetoond’.Ga naar voetnoot52. Bezwaren tegen een verondersteld als zodanig herkenbare katholieke visie, zoals in Duitsland wel zijn gesignaleerdGa naar voetnoot53., hebben we in de Nederlandse pers tot nu toe niet aangetroffen.

Gezamenlijk illustreren deze interventies het probleem dat Arianne Baggerman - vanuit het tegenovergestelde perspectief - ontmoette bij het bestuderen van de leeservaringen van Otto van Eck: ‘Wanneer we proberen Otto's receptie van de literatuur te reconstrueren, stuiten we bij voortduring op tussenpersonen: Otto's opvoeders’.Ga naar voetnoot54. Wanneer we proberen de uitwerking op de reële lezers van een voor kinderen - en in het bijzonder voor meisjes - bedoelde tekst te onderzoeken, dan stuiten wij op diezelfde opvoeders én hun diverse raadgevers, voor het merendeel behept met opvattingen die het hun moeilijk maakten om de radicalere kanten van het Magasin des enfants te zien en - vooral - te appreciëren. Wél waardeerden zij ‘Mademoiselle Bonne’ en de inspanningen die ze zich getroostte voor de vorming van de jeugd.

Al met al: wat de pers aan positiefs schrijft kan worden beschouwd als verklaring voor de aanwezigheid van deze teksten in zoveel bibliotheken uit de periode: ouders kregen als het ware een ‘officiële’ goedkeuring om tot aanschaf over te gaan. Over het eigenlijke - korte- of lange-termijn- - effect van de teksten op de lezertjes weten we nog niets. Waarschijnlijk is de lectuur ze goed bekomen, zodat mede op grond daarvan, eenmaal volwassen geworden, zij een volgende generatie ermee lieten opgroeien.

Maar zijn er inderdaad, en ook in Nederland, meisjes geweest die dankzij het Magasin des enfants hebben leren ‘penser juste’? Hebben zij daarbij de voorbeelden gevolgd van de bravere ‘Lady Sensée’ of dat van de dwarse ‘Lady Mary’? Hoe verhielden ze zich tot ‘Joliette’ en ‘la princesse Blanche’? Met andere woorden: is het mogelijk om aan de hand van de contemporaine receptie na te gaan of een ‘feministische’ interpretatie van het werk van Leprince de Beaumont overeenkomsten heeft in contemporaine lezingen? Voor een antwoord op deze vraag moeten we niet bij deze journalisten zijn, die zich voornamelijk lieten aanspreken door de andere stem van de auteur: die van ‘Mademoiselle Bonne’. Wel stuurt één van hen ons in de richting waar we het wellicht van moeten hebben: de journalist van de NLC beveelt het lezen van dit werk aan aan

[pagina 23]
[p. 23]

‘schrijvers, die enig denkbeeld willen zoeken op wat wijze een kind in geschiedenissen moet onderwezen worden: tot dat einde kunnen zij ook met vrucht l'Education complète van Mme de Beaumont inzien.’Ga naar voetnoot55.

Deze raad is opgevolgd, niet in de eerste plaats door schrijvers, maar door schrijfsters.

Belang van Leprince de Beaumont voor Nederlandse schrijfsters

De invloed van Leprince de Beaumont op de ontwikkeling van jeugdliteratuur verdient inderdaad nadere beschouwing. Het gaat daarbij vooral om de door haar gehanteerde dialoogvorm, waarin een volwassen vrouw centraal staat. Deze vorm had in Frankrijk ook Louise d'Epinay en Félicité de Genlis geïnspireerd; beider werk is vertaald door Betje Wolff. In de Republiek wordt het voorbeeld, in het Frans, nagevolgd door Elisabeth La Fite. De drie genoemde Franstalige schrijfsters zijn weer duidelijk vertegenwoordigd in de onderzochte Nederlandse bibliotheken - en ook Otto van Eck las hun werkGa naar voetnoot56., - zij het dat alleen Genlis zich bevindt in de hoogste, hier in de tabellen geïllustreerde regionen. Volgens Fortunée Briquet zou La Fite een navolgster zijn van Genlis;Ga naar voetnoot57. zij lijkt echter meer haar generatiegenoot, en zodoende - met haar Entretiens, drames et contes moraux, à l'usage des enfants (1779, in het Nederlands vertaald in 1780) - ook navolgster van Leprince de Beaumont. Had zij de raad van de NLC ter harte genomen? Was ze geïnspireerd door een opmerking over de afwezigheid van dit genre tot dan toe in de Nederlanden, gedaan in de BSBA in 1760?Ga naar voetnoot58.

Hoe dan ook, op zoek naar inzicht in het functioneren van deze voor meisj es bestemde geschriften komen we onvermijdelijk - ook in de Republiek - uit bij de productie, door volwassen vrouwen, van nieuwe er kennelijk op geïnspireerde teksten of stellingnames. Deze zijn explicieter dan de cijfermatige gegevens gebaseerd op de inhoud van veilingcatalogi, ze zijn bovendien afkomstig van degenen die ooit de doelgroep vormden. Maar daarmee berusten we er dan in het effect níét te kennen dat Leprince de Beaumont had op die Nederlandse lezeressen die later níét gingen schrijven. Bovendien is interpretatie van de gegevens nog steeds niet eenvoudig. Liet Belle van Zuylen haar zus het verhaal alléén navertellen omdat zij daar net in had zitten lezen, of had Belle er zelf enige affiniteit mee? Waarom maakte Anna Barbara van Meerten-Schilperoort, die in haar jeugd het Magasin des enfants las en later meldde:

[pagina 24]
[p. 24]

‘(...) onvergetelijk was mij immer de indruk, welke op mij maakte de lezing van het Magazijn der kinderen door Mevrouw Leprince de Beaumont’, er in 1819 een bewerking van, die in zekere zin aansluit bij de commentaren van de hierboven geciteerde, mannelijke journalisten?Ga naar voetnoot59.

Wat betreft de meer radicale kanten van het Magasin des enfants, met name van het niet voor kinderen bestemde voorwoord, de ‘consumptie’ ervan is vooral indirect zichtbaar te maken. Het geleidelijk wegmoffelen ervan in latere edities bevestigt als het ware de manier waarop de journalisten al eerder verkozen het te negeren. Dat deze minder conventionele aspecten wel degelijk aansluiting gevonden kunnen hebben bij een publiek, blijkt bij vergelijkingGa naar voetnoot60. van het voorwoord dat Leprince de Beaumont aan haar Magasin des enfants meegaf met formuleringen die Betje Wolff gebruikte in haar ‘feministische manifest’: de voorrede bij de Bespiegelingen over den Staat der Rechtheid (1765). Mogelijkerwijs had Betje Wolff geen voorbeeld nodig en was ze zelf ook op deze gedachten gekomen; de formuleringen die ze gebruikt liggen echter té dicht bij die van Leprince de Beaumont om van toeval te kunnen spreken.

Wellicht moeten we ons ermee tevreden stellen te wijzen op de boven beschreven fiere houding van Belle van Zuylen, en de uitdagende opstelling van Betje Wolff: Nederlandse echo's, al of niet bewust, van Leprince de Beaumonts polemische antwoord op de abbé Coyer en haar niet minder polemische houding tegenover vaders van dochters, auteurs van personages die haar niet zinden en critici waarvan ze de vij andige houding j egens haarzelf kende of voorvoelde. Het wekt bevreemding dat - voor zover tot nog toe gebleken - noch Wolff, in haar opsomming van vrouwelijke auteurs in de genoemde voorrede, noch Van Zuylen, noch zelfs de juist genoemde Van Meerten-Schilperoort, die in het vrouwenblad Penélopé schrijfsters inventariseerdeGa naar voetnoot61., de naam van Jeanne Leprince de Beaumont noemen - dit ondanks het feit dat ze haar werk respectievelijk plagieerden, aan anderen aanbevalen en opnieuw bewerkten. Een verklaring kan misschien worden gezocht in de bijna al te grote vertrouwdheid die men met dat werk had. Hoe dan ook, er

[pagina 25]
[p. 25]

lopen directe lijnen van Leprince de Beaumont naar andere schrijfsters. Of die moeten worden benoemd als verwantschap of als invloed, is wellicht van secundair belang. Wél blijkt, weer, dat contacten tussen auteurs onderling gemakkelijker zijn aan te tonen dan die tussen auteurs en hun publieken.

Wellicht moeten we ons in het onderzoek naar de door schrijfsters op hun publiek uitgeoefende invloed uitsluitend concentreren op de impact op andere schrijfsters - ervan uitgaand dat als aan te tonen is dat bepaalde ‘subversieve’, ‘nieuwe’, ‘feministische’ ideeën van de ene schrijfster aansloegen bij de andere, en door haar werden overgenomen, er in ieder geval sprake is geweest van een min of meer massaal of althans collectief ‘offensief’, waaraan het uiteindelijke publiek werd blootgesteld, en waarvan om die reden het effect kan worden gepostuleerd.

[pagina 26]
[p. 26]

Bijlage 1
Met naam genoemde bibliotheekeigenaren die werk van Leprince de Beaumont in hun bezit hadden (in chronologische volgorde)

Vanwege de praktijken van boekhandelaars in de Republiek, die niet schroomden andere boeken, soms hele bibliotheken, onvermeld toe te voegen aan de bibliotheekcatalogi van een met name genoemde eigenaar, bestaat de kans dat een aantal van de Leprince de Beaumont-titels die in deze catalogi zijn aangetroffen niet toebehoorden aan de genoemde eigenaar.Ga naar voetnoot62. De titelnummers verwijzen naar de nummering in Tabel 4.

Naam Beroep Plaats van veiling Gevonden titels
1. D. Henricus Harde schoolmeester Leiden 1759 1.
2. (baron) G.N.***  
Johanna Aldegonda weduwe J. Fr. De Witte  
Diodati van Schooten Den Haag 1760 1, 8, 12, 13.
3. Jan Carel  
(baron) van Eck heer v. Litzen & Nergena  
J.F. Huysmans  
L.C**** (Comte)  
C.A.D.R.****   Den Haag 1761 1, 4.
4. Wilh. Henr. advocaat  
Frieswyk Hove Friesland Leeuwarden 1765 1.
5. P. de Veer heer van Calantsoog  
P. van Assendelft secretaris College v.d.  
  Sociëteit Den Haag 1765 1, 2, 4, 13.

[pagina 27]
[p. 27]

6. Daniel Isaac (baron)  
van Cronstrom generaal-majoor Den Haag 1769 1, 2, 3, 7, 9.
7. J.C. Mons de Cöhler lieutenant colonel Maastricht 1770 7, 8, 9.
8. Mr. Neveling boekverkoper  
Mr. Scheerenberg burger Den Haag Den Haag 1770 1, 2, 7, 9.
9. J.V.B.  
C.S.V.D.B.  
Lowies Demonie kunstschilder Leiden 1772 10.
10. Thomas Sprankhuizen predikant te Osch Den Bosch 1772 1, 4.
11. Monsier R***  
M(uralt) de B(erne)   Den Haag 1773 1, 7, 13.
12. Joannes Hop penningmeester v.d.  
  Republiek Den Haag 1773 8.
13. Carel de la Bassecour burgemeester Den Haag Den Haag 1773 1, 3.
14. anon.  
= N. Michel & P. Roe   Den Haag 1774 8, 13.
15. Jacob Regenboog auteur religieuze gesch. Amsterdam 1777 10, 12.
16. Monsieur H.D.C. secretaris prins v. Oranje  
Christoph. Henrich Horst   Den Haag 1777 6, 10.
17. Pierre de Waardt commissaris Holland  
Monsieur J.V.P.  
Monsieur E.M.   Den Haag 1780 1, 2, 4, 7, 8.
18. Mr. Herm. Ulr.  
Hamerster Raad Hove Friesland Leeuwarden 1780 3.
19. baronesse van Stocken   Den Haag 1782 1, 2.
20. Louis Bousquet   Amsterdam 1782 3, 8.

[pagina 28]
[p. 28]

21. Gisbertus Franco  
baron De Milan Raad Hove Utrecht Utrecht 1782 Oeuvres.
22. Nicolaas Hendrik president Raad en  
van Hoorn leenhove Brabant Den Haag 1784 1, 7, 9.
23. Daniel Mobachius Quaet President Schepen en  
  professor medicijnen Den Bosch 1785 4.
24. Joh. Lamb. van Romondt ambtenaar Utrecht 1785 11.
25. Mlle Wielhesen  
Mlle de Hackenberg  
M. Schelkes  
M. Herman  
M. Nijhoff  
B. van Geer  
Baron van Spaen tot Biljoen  
Baronesse de Casembroot   Arnhem 1786 6, 8, 16.
26. Herman van Hees Heer van Berkel en Raad  
  Hof van Holland Den Haag 1787 1, 2, 4, 8, 11.
27. G.A. van Riel commis Kabinet v. prins  
  Erf. Stadhouder  
de heer J.V.D.B.   Den Haag 1787 1, 2, 4.
28. Vrouwe A.G. Schopman wed. Jacob Spruit Den Haag 1787 1, 2, 6, 8.
29. weduwe Jacobus Paulus  
(graaf) van Aumale weduwe Den Haag 1787 2, 4, 5.
30. Robert Hendrik Raad en pensionaris  
du Pon Vlissingen Den Haag 1787 1-5, 8.
31. Vrouwe J.L. van Rees weduwe zeekapitein Den Haag 1788 1-2, 4-5, Oeuvres.
32. Jan Terwe burger Amsterdam Amsterdam 1788 8.

[pagina 29]
[p. 29]

33. Leendert Bomme directeur compagnie Middelburg 1788 1, 2.
34. J.H. Bruyn   Amsterdam 1788 1, 4, 7.
35. Agatha Deken  
Elizabeth Wolff-Bekker schrijfsters Amsterdam 1789 1, 2, 4, 6.
36. Jan Markon Pz.   Amsterdam 1789 3.
37. H. van Vianen raadsheer Utrecht 1791 1, 4.
38. Catharina Cornelia Freher weduwe zeekapitein Amsterdam 1792 1, 7.
39. Willem Jan van der Goes secretaris weeskamer Leiden 1792 3, 9.
40. mevr. Hase des Tombe weduwe Adrianus Boey  
  & graaf van Golowkin Den Haag 1793 7, 9, 10, 12.
41. J.H. Martens   Amsterdam 1793 1-6, 8, 11, 14.
42. Leonard Th. de Vogel   Amsterdam 1794 1, 4.
43. Pieter van der Haar secretaris 's Gravenhage Den Haag 1795 6, 8, 10.
44. D. van Haren landheer Leeuwarden 1796 3, 9.
45. Monsieur J.D.  
J.J. Guicherit predikant Waalse kerk Den Haag 1797 Oeuvres.
46. Danker de Kempenaar schepen Den Bosch 1797 1, Oeuvres.
47. Anne Bout de Lieshout weduwe graaf Hogendorp Den Haag 1797 2, 3, 5.
48. Wigboldus Muilman dominee Den Haag 1798 1, 2, 5, 6.
49. mevr. Dourairière B***  
de heer Vervoort leraar Den Haag 1798 1, 2, 3, 5.
50. J.J.S. van D.M.  
Paulus de Wind arts en lector heelkunde Leiden 1798 3.
51. Alex. Petrus Nahuys arts en hoogleraar  
  botanica Leiden 1799 2.
52. douairière de Suasso weduwe Den Haag 1800 1-5, 7-8, 10, Oeuvres.

[pagina 30]
[p. 30]

Bijlage 2
Overige voor dit artikel gebruikte catalogi (zie n. 13)

1757-04-28: Monsieur J.H.N.
1757-03-08: anon.
1758-09-??: Bernhard Friese
1758-10-09: Joannis van den Honert
1759-10-04: Abraham Kallewier
1759-02-13: Jacobus Carolus Martens
1759-10-23: D. Arnoldus Penninck
1760-02-25: Mr. de Saint Hyacinthe
1760-05-09: Petrus van Dorp
1760-10-22: Nicolaus van Brienen
1761-09-23: anon.
1761-11-04: Conradus Hollebeek
1762-03-09: Petrus van Musschenbroek
1762-07-19: de heer W.V.
1762-10-04: G.C.D.
1762-10-28: Gerardus van Voorst
1763-01-10: M.W. Sohnius
1763-09-19: L. Mulder
1763-09-19: anon. [=Wins.]
1764-04-16: J.A.C.***
1765-06-19: anon.
1765-08-21: Pietro Antonio Locatelli
1765-11-06: Pieter de Swarte
1766-10-21: Nicolaus Engelhard
1767-02-16: Monsieur O***
1767-05-25: M. Gaillard
1767-09-28: Hieronymus de Wilhem
1767-12-10: ***
1768-04-21: Paulus Hendrik Securius
1768-11-08: Appolonia de Vos
1769-12-14: anon.
1771-04-15: Daniel Schorer
1771-04-23: Petrus de la Rue
1771-08-27: Philippus Douw
1771-10-16: Salomon Dierkens
1772-05-25: Cornelius de Witt
1772-09-21: Guillaume Kersseboom
1772-11-13: Augustinus van Staveren
1774-04-12: anon.
1775-04-27: Dirk Macare
1775-10-10: Gisb. Matth. Elsnerus
1776-04-11: Anna Margareta Willink
1776-06-03: Egbertus Cotius
1776-10-07: Johan van Nispen
1777-08-01: Hendrik & G. Bakhuyzen
1777-08-05: de heer P.B.
1778-05-06: Johannes Nettis
1778-10-05: J.P. van Eys
1778-11-04: anon.
1779-03-23: Joannes van Harn
1779-09-06: Daniel van Alphen
1779-11-01: anon.
1780-04-14: anon.
1781-02-12: Bernhard de Moor
1781-11-20: Johannis Wyckel
1781-11-20: Duco Folperda
1782-09-16: C.H. van Heemskerck
1782-10-07: anon.
1783-03-11: Johannes Krak
1783-03-11: anon.
1783-06-30: Dirk van Heemskerk
1783-10-28: Caspar Jacob Ravens
1783-11-26: Twee Voornaame Liefhebbers
1783-11-26: F. van H.
1784-03-01: Petrus Steyn

[pagina 31]
[p. 31]

1784-10-05: Maurits Cornelis de Waall
1787-09-18: anon.
1788-02-05: anon.
1788-03-31: Johannes Arnoldus Rietmeyer
1788-05-14: Gysbertus Boursse
1788-11-24: Nic. Bruynenbeer
1788-11-24: een voornaam Liefhebber
1789-03-04: anon.
1789-11-16: A. Oudemans
1790-03-29: Ysbrand 't Hoen
1790-04-21: M.C.E.
1791-04-26: le comte de M***
1792-??-??: Van Riemsdyk & van Bronkhorst
1792-05-08: Johannes van Hoorn
1793-10-14: A. de B...
1793-11-25: Harmanus Asschenbergh
1794-01-27: Herman Beverly
1794-03-04: Henrietta Johanna Dabenis
1795-05-07: Johanna Susanna van der Mandere
1795-11-23: de heeren ***
1795-11-23: Dominicus Huybers
1796-11-07: anon.
1797-1798: J. van Gulik
1797-1799: Johannes Jacobus Beets
1797-06-04: Cornelis van Bevoordt
1797-09-25: Petrus Horreus
1798-??-??: anon.
1798-04-02: anon.
1798-05-29: Clara Magdalena Dupeyrou
1798-05-29: Cornelia Jacoba van Schuylenburch
1798-10-08: anon.
1798-11-26: J. Gavanon
1799-01-14: Jonkvrouwe ***
1799-05-22: weduwe Markon
1800-01-27: Capellen de Marsch
1800-01-27: un Amateur de Distinction
1800-03-17: David van Royen
1800-04-06: Laurentius van Santen
1800-04-30: anon.
1800-06-10: Jacob Middelhoven Jacobsz.
1800-07-21: de heer A.K.V.

[pagina 32]
[p. 32]

Madame Leprince de Beaumont, Mademoiselle Bonne and their Dutch readers

The work of the children's book writer Jeanne Leprince de Beaumont (1711-1780) was known throughout Europe, and research has long established that in many countries her readers included people outside her specific target group. This article makes use of a source hitherto not used for this author to prove that the Netherlands was no exception to these European trends.

We focus on de Beaumont's success in this country and on the question of who her readers were exactly. After describing her oeuvre we give a survey of titles present in Dutch collections, as reflected in auction catalogues. Although interpreting this data is not an easy matter, our findings make one wonder what exactly it was that these and other book collectors admired in de Beaumont's work, the more so since her writings are now often regarded as somewhat subversive. Thus, another important question is whether the contemporary admiration was connected to de Beaumont's supposed ‘subversive’ intentions.

Answering such questions is another matter, and we have to restrict ourselves to hypotheses here. We place the book-historical data in a wider, reception-historical context. Such data, derived from newspapers and accounts by ‘ordinary’ readers, cannot be seen apart from the contents of the works in question.

voetnoot1.
Brief van 15 augustus 1764, in Isabelle de Charrière, Oeuvres complètes, Jean-Daniel Candaux e.a., ed., dl. 1 (Amsterdam, 1979) 258.
voetnoot2.
Pierre H. Dubois en Simone Dubois, Zonder vaandel. Belle van Zuylen, een biografie (Amsterdam, 1993) 194.
voetnoot3.
B. Kaltz, ‘La Belle et la Bête - Zur Rezeption der Werke Mme Leprince de Beaumont's im deutschsprachigen Raum’, Romanistische Zeitschrift für Literaturgeschichte, 13 (1989) 275-301.
voetnoot4.
Zie respectievelijk A. Nikliborc, ‘La jeunesse polonaise et le livre français au siècle des Lumières (La Fontaine, Mme Leprince de Beaumont, Mme de Genlis)’, Europe, no. 625 (1981) 194-202, m.n. 198-199; M. Björkman, Läsarnas nöje; Kommersiella lanbibliotek i Stockholm 1783-1809 (Uppsala, 1992) 232 en 260; P. Drews, ‘La réception des lettres françaises dans la littérature du renouveau national tchèque (1775-1825)’, Revue de littérature comparée, 68 (1994) 203-222; M.R. Zambon, Bibliographie du roman français en Italie au XVIIIe siècle. Traductions (Florence/Parijs, 1962); A. Cioranescu verwijst in zijn bibliografie van achttiende-eeuwse auteurs naar een lange Elogio door Padre Ignacio de Obregón, Elogio histórico de Madama M. Le Prince de Beaumont, (Madrid, 1784), 56 blz. (A. Cioranescu, Bibliographie de la littérature française du dix-huitième siècle (Parijs, 1969, no. 1100).
voetnoot5.
Over het eventuele literaire belang van hun werk doen wij hier geen uitspraken.
voetnoot6.
De in dit artikel bijeengebrachte gegevens maken deel uit van een door de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) gesubsidieerd onderzoek, getiteld ‘Schrijfsters en hun publieken, 1700-1880’. Het artikel is een nadere uitwerking van S. van Dijk, ‘Transmission réussie? Jeanne Leprince de Beaumont aux Pays-Bas’, in: D. Bickerton en J. Proud, ed., The transmission of culture in Western Europe, 1750-1850 (Bern, 1999) 227-244.

voetnoot7.
Zie ook over haar: J.H. Stewart, Gynographs. French Novels by women of the late eighteenth century (Lincoln/Londen, 1993) 24-49; en A.S. Deguise, ‘Mme Leprince de Beaumont: conteuse ou moraliste?’, in: R. Bonnel en C. Rubinger, ed., Femmes savantes et femmes d'esprit. Women intellectuals of the French eighteenth century (New York enz, 1994) 155-182.
voetnoot8.
Zie Stewart (n. 7), Gynographs, 24-31.
voetnoot9.
Madame Leprince de Beaumont, Lettre en réponse à l'Année merveilleuse (Nancy, 1748) 6-7.
voetnoot10.
Sommige lezeressen beklaagden zich er zelfs over ‘que les pièces savantes occupaient trop de place’; zie Madame Leprince de Beaumont, Nouveau magasin français, januari 1750, ‘Au public’.
voetnoot11.
Idem, januari 1751, 22.

voetnoot12.
Een overzicht van dit onderzoek zal binnenkort gepubliceerd worden onder de titel ‘French and English women writers in Dutch library catalogues, 1700-1800. Some methodological considerations and preliminary results’ in: S. van Dijk e.a., ed., ‘I have heard about you’. Women's writing crossing borders (Hilversum, 2003). De gegevens zelf zijn te raadplegen via internet: in de database Women writers: the reception of their works (www.roquade.nl/wwriters), en uitgewerkt in A.C. Montoya, ‘Présence du Magasin des enfants dans des bibliothèques privées et publiques néerlandaises’, in: Résaux d'écrivaines / Virtuele vrouwennetwerken (www.roquade.nl/women-writers).
voetnoot13.
Onze methode was om in H.W. de Kooker, J.A. Gruys e.a., Book sales catalogues of the Dutch Republic, 1599-1800. Guide to the microform collection (Leiden, 1997) en bijlagen, elke vijfde genoemde catalogus te selecteren beginnend met de uit 1702 daterende voorraadcatalogus van Janssonius en doorlopend tot de anonieme catalogus van de veiling gehouden op 29 september 1800. Vervolgens zijn een aantal catalogi afgestoten: catalogi die uitsluitend uit de voorraad van de boekverkopers bestonden, catalogi die al door S.A. Krijn waren gebruikt in haar uit 1917 daterend onderzoek (‘Franse lektuur in Nederland in het begin van de 18e eeuw’, De Nieuwe Taalgids, 11 (1917) 161-178), en catalogi waarvan delen ontbraken. In een latere stadium hebben we nog een aantal nieuwe catalogi toegevoegd uit de periode 1700-1755 (een op de 25, beginnend bij de uit 1700 gedateerde voorraadcatalogus van Janssonius van Waesberge) en 1770-1775 (een op de vijf, beginnend met de catalogus van G. van Utrecht). Naast de catalogi die al genoemd zijn in Bijlage 1, omvat het voor dit artikel gebruikte corpus de catalogi die vermeld zijn in Bijlage 2.
voetnoot14.
De meeste van deze catalogi maken deel uit van de zojuist genoemde microfiche-serie Book sales catalogues of the Dutch Republic, 1599-1800. De catalogus van de Leeuwarder leesbibliotheek van R.J. Noordbeek hebben wij geraadpleegd in het Leeuwarder gemeente-archief (aanvraagnummer 1494), die van de Haarlemse leesbibliotheek van J.J. Beets in de bibliotheek van de Universiteit van Amsterdam (Zaal Boekh: 4179 *025:4179.V.08.b).

voetnoot15.
Met name hun weinig representatieve karakter en de onmogelijkheid om verband te leggen tussen boekbezit en daadwerkelijke lectuur. Over het eerste probleem, zie o.a. J.A. Gruys, ‘Rijklof Michael van Goens. Het mysterie van de 24.200 verdwenen catalogi’, in: Van pen tot laser. 31 opstellen over boek en schrift aangeboden aan Ernst Braches (Amsterdam, 1996) 150-156. Over het tweede - en meer in het algemeen over het gebruik van catalogi als bron voor literaire geschiedenis - o.a. B. van Selm, ‘Particuliere bibliotheken en boekbezit in de Republiek’, in: idem, Inzichten en vergezichten. Zes beschouwingen over het onderzoek naar de geschiedenis van de Nederlandse boekhandel, H. van Goinga en P.G. Hoftijzer, red. (Amsterdam, 1992) 78-95.
voetnoot16.
Mededeling van Jeroen Salman bij het symposium over kinderboeken gehouden in Utrecht op 1 oktober 1999.

voetnoot17.
Wij zijn bij de berekening van de proporties waarin elk werk in het Frans c.q. Nederlands aanwezig was, uitgegaan van het aantal exemplaren (i.t.t. het aantal bibliotheken) waarin elk werk gevonden werd. Een aantal bibliotheken bevatten immers meerdere exemplaren, soms in meerdere talen, van eenzelfde werk. Bij deze exemplaren hebben wij ook de gevonden exemplaren van de Oeuvres complètes meegerekend.
voetnoot18.
Het lijkt aannemelijk dat het voorkomen van dit werk in Engelse versie (de vertaling dateert uit 1768) direct in verband staat met de Richardson-hausse in de Nederlanden in deze periode.
voetnoot19.
Alleen deze zes titels zijn ook in Nederlandse vertaling verschenen, respectievelijk in 1757, 1764, 1768, 1760, 1770, 1777.
voetnoot20.
Dit zal geen problemen hebben opgeleverd: veel egodocumenten uit deze periode zijn in het Frans geschreven; zie R. Lindeman e.a., Egodocumenten van Noord-Nederlanders uit de zestiende tot begin negentiende eeuw; een chronologische lijst (Rotterdam, 1993).
voetnoot21.
Deze leesbibliotheekcatalogi zijn voor het eerst geïnventariseerd door H.M. de Blauw en C.W.M. van Hout in hun artikel ‘De 18e eeuwse leesbibliotheekcatalogie’, in: Populaire literatuur (Amsterdam, 1974) 107-120. Meer recente gegevens zijn te vinden in H. van Goinga, ‘“Vercierde Historien”: een verkenning naar de commerciële leesbibliotheken in de Republiek in de 18e eeuw’, in: K. van der Horst, P.A. Koolmees e.a., red., Over beesten en boeken. Opstellen over de diergeneeskunde en de boekwetenschap aangeboden aan Guus Mathijsen bij zijn afscheid als bibliothecaris van de Faculteit der Diergeneeskunde te Utrecht (Rotterdam, 1995) 283-298.

voetnoot22.
In haar artikel ‘Commerce or culture? The fate of the first circulating library in the Netherlands’, Documentatieblad Werkgroep Achttiende Eeuw, 23 (1991) 151-173.
voetnoot23.
Een groot aantal van deze zogenaamde anonieme catalogi zal hebben bestaan uit de onverkochte voorraad van de boekverkopers zelf, die op deze manier hun boeken probeerden kwijt te raken.
voetnoot24.
R. Dijkstra-van Bakelen, ‘De veilingcatalogus van maart 1789 van Betje Wolff en Aagje Deken’, Documentatieblad Werkgroep Achttiende Eeuw, 34/35 (1977) 123-148. Over de praktijken van boekverkopers in de Republiek, die niet schroomden andere werken, soms hele bibliotheken, onvermeld toe te voegen aan de bibliotheekveilingcatalogus van een met name genoemde eigenaar, zie H. van Goinga, ‘The long life of the book: public book auctions in Leiden 1725-1805 and the second-hand book trade’, in: Quaerenda, 24 (1994) 342-374.

voetnoot25.
Madame Leprince de Beaumont, Magasin des enfants, ou Dialogues entre une sage gouvernante et plusieurs de ses élèves de la première distinction (Londen, 1756); gebruikte editie voor het ‘avertissement’: Parijs: Ganery, z.j. [ca. 1789], X.
voetnoot26.
Ibid., ‘avertissement’, XXI. Zie voor meer details over de polemische houding die de auteur in het voorwoord aanneemt: S. van Dijk en T. van Raamsdonk, ‘“Ik vermane mijne Sex: leer denken, net denken ...” Betje Wolff en Jeanne Leprince de Beaumont: plagiaat of citaat zonder bronvermelding?’, Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 114 (1998) 346-356.
voetnoot27.
Enkele van deze personages, en hun weigerachtige opstelling ten aanzien van huwelijkskandidaten, worden geanalyseerd in S. van Dijk, ‘L'(in)vraisemblance d'un refus féminin. Sur les objectifs de quelques romancières, reconnus ou non’, in: O.B. Cragg en R. Davison, ed., Sexualité, mariage et famille au XVIIIe siècle (Québec, 1998) 292-306.
voetnoot28.
Leprince de Beaumont (n. 25), Magasin des enfants, ‘avertissement’, XXI.
voetnoot29.
Leprince de Beaumont, Magasin des enfants (n. 25); gebruikte editie voor de ‘contes’: Elisabeth Lemirre, ed., Le magasin des enfants; La Belle et la Bête et autres contes de Madame Leprince de Beaumont (Arles, 1995) 17de dialoog, 117.
voetnoot30.
Ibid., 20ste dialoog, 137.
voetnoot31.
Zie bijvoorbeeld Leprince de Beaumont, Magasin des enfants (n. 25); gebruikte editie voor de dialogen: Parijs/Limoges: Martial Ardant frères, z.j. [ca. 1840], 5de dialoog, 55.
voetnoot32.
Dubois en Dubois (n. 2), Zonder vaandel, 54.
voetnoot33.
Ibid., 65.
voetnoot34.
Brief van 27-28 juli 1764, in Charrière (n. 1), Oeuvres complètes, dl. 1, 222.

voetnoot35.
Cf. Nikliborc (n. 4), ‘La jeunesse polonaise’, 199: ‘Chaque gouvernante française partant pour l'étranger avait dans sa valise ces volumes précieux’; ze noemt geen egodocumenten waarop ze zich baseert. Zie ook I. de Charrière en I. de Gélieu, A correspondance [een onvoltooide briefroman die zij samen in het Engels schreven], in: Charrière (n. 1), Oeuvres complètes, dl. 8, 489; daarin voeren zij een zekere Emily op, die moet fungeren als oppas voor de jonge kinderen van de tweede man van haar moeder: ‘I am tired to death with stories they will have me invent and write down. Soon tho' I'll get rid of this fatiguing task. Les contes de ma Mere l'oye, le Magazin des enfans, les conversations d'Emilie [door Madame d'Epinay] will do just as well as my performances.’
voetnoot36.
Voorwoord en wantrouwen zouden geleidelijk verdwijnen in de herdrukken.
voetnoot37.
Leprince de Beaumont (n. 25), Magasin des enfants, 4de dialoog, 34.
voetnoot38.
Otto van Eck, Dagboek 1791-1797, Arianne Baggerman e.a., ed., (Hilversum, 1998). Deze Otto leefde van 1780 tot 1798, en is mogelijk verwant aan Jan Carel van Eck, eigenaar van één van de bibliotheken genoemd in Bijlage 1.
voetnoot39.
A. Baggerman, ‘Lezen tot de laatste snik: Otto van Eck en zijn dagelijkse literatuur (1780-1798)’, Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis, 1 (1994) 57-88, m.n. 68-70.
voetnoot40.
Cf. S. van Dijk, ‘Un jeune lecteur néerlandais des Conversations d'Emilie: Otto van Eck’, in: Résaux d'écrivaines (n. 12).
voetnoot41.
Brief van 18 september 1793, in: Charrière (n. 1), Oeuvres complètes, dl. 4, 175.
voetnoot42.
Brief van 24 juni 1803, in: ibid., dl. 6, 536-537.
voetnoot43.
De edities van Otto van Ecks dagboek en van de correspondentie van Charrière zijn uitzonderingen.
voetnoot44.
Zoals Richardsons Pamela.

voetnoot45.
Een complete inventarisatie van dit materiaal wordt hier niet geboden.
voetnoot46.
NLC, oktober 1759, 215-216 [curs. van SvD en ACM].
voetnoot47.
Ibid., 230.
voetnoot48.
BGW, september 1760, 303 [curs. van SvD en ACM].
voetnoot49.
NLC, mei 1761, 295 [curs. van SvD en ACM].
voetnoot50.
NLC, augustus 1760, 133.
voetnoot51.
VLO, 1761, 458.
voetnoot52.
NLC, augustus 1760, 136.
voetnoot53.
Zie Kaltz (n. 3), ‘La Belle et la Béte’, 287.
voetnoot54.
Baggerman (n. 39), ‘Lezen’, 77.
voetnoot55.
NLC, oktober 1759, 215.

voetnoot56.
Baggerman (n. 39), ‘Lezen’, 70.
voetnoot57.
F. Briquet, Dictionnaire historique, littéraire et bibliographique des Françaises et des étrangères naturalisées en France connuespar leurs écrits (...) (Parijs, 1804; reprint Parijs, 1997).
voetnoot58.
BSBA, juli-september 1760, 256: het Magasin des adolescentes ‘était d'autant plus nécessaire dans ce pays, qu'on n'a rien encore écrit de ce genre dans la langue Hollandaise’. Bij de redactie van dit tijdschrift was La Fite zelf betrokken (J. Sgard, Dictionnaire des journaux 1600-1789, dl. 1 (Parijs/Oxford, 1991) 184).
voetnoot59.
A.B. van Meerten-Schilperoort, Magazijn voor kinderen (Den Haag, 1819) XIII (voorbericht): ‘(...) onvergetelijk was mij immer de indruk, welke op mij maakte de lezing van het Magazijn der kinderen door Mevrouw Leprince de Beaumont. Geen wonder dus dat alle kinderen dit Magazijn, hetwelk zo geheel voor hen geschikt was en door hen verstaan werd, als verslonden’. Deze auteur maakte een bewerking van het Magasin des enfants; zie voor een vergelijking U. Janssens-Knorsch, ‘“Virtuous hearts and critical minds”; the progressive ideals of an eighteenthcentury governess, Marie Leprince de Beaumont (1711-1780)’, Documentatieblad Werkgroep Achttiende Eeuw, 19 (1987) 1-16.
voetnoot60.
Cf. Van Dijk en Van Raamsdonk (n. 26), ‘“Ik vermane”’.
voetnoot61.
Cf. L. Jensen, ‘Bij uitsluiting voor de vrouwelijke sekse geschikt.’ Vrouwentijdschriften en journalistes in Nederland in de achttiende en negentiende eeuw (Hilversum, 2001) 96-97; en idem, ‘De Nederlandse vrouwenpers in een internationaal perspectief’, in: Nederlandse letterkunde, 6 (2001) 225-226.
voetnoot62.
Deze praktijken zijn o.a. beschreven door Van Goinga (n. 24), ‘The long life’.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Suzan van Dijk

  • Alicia Montoya

  • over Belle van Zuylen

  • over Marie le Prince de Beaumont