Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Achttiende Eeuw. Jaargang 2004 (2004)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Achttiende Eeuw. Jaargang 2004
Afbeelding van De Achttiende Eeuw. Jaargang 2004Toon afbeelding van titelpagina van De Achttiende Eeuw. Jaargang 2004

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Achttiende Eeuw. Jaargang 2004

(2004)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 65]
[p. 65]

Inleiding
Natuur in de achttiende eeuwGa naar voetnoot1

Ook in de achttiende eeuw was de natuur een terrein waar mensen zowel inspiratie vonden als waarop zij studeerden: opvoeders en liefhebbers, wetenschappers en denkers, hervormers en zendelingen, dichters en schrijvers, kunstenaars en architecten - allemaal hielden zij zich er op een of andere manier mee bezig. Arcadië lag in verschillende gedaanten in de achttiende-eeuwse en vroeg negentiende-eeuwse Nederlanden en haar koloniën binnen handbereik. Terwijl enerzijds het Nederlandse landschap een veelzijdige inspiratiebron was voor kunstenaars en vaderlandse gedachten, konden anderzijds de Hollandse nijverheid en ambachtelijke gedrevenheid ook leiden tot een gecultiveerde natuur, die in het buitenland graag tot karikatuur werd uitvergroot. De strijd tussen natuur en cultuur was een belangrijk onderwerp in de achttiende-eeuwse herlezing van het boek der natuur. Bij gebrek aan een geprofessionaliseerde exacte wetenschap werden nieuwe inzichten uit de natuurwetenschap door grote groepen geïnteresseerden, die we pas veel later als leken zijn gaan zien, verslonden, bediscussieerd en doorgegeven.

 

Deze fascinatie met de natuur gold ook de natuur van de mens. Juist onder het geletterde publiek van de achttiende eeuw werd de natuur van de mens door verlichte wijsgeren op een zo toegankelijke wijze verklaard, dat dit in de opvoeding, de manier waarop de mens zichzelf in of tot cultuur bracht, tot ingrijpende veranderingen leidde. Volgens deze nieuwe lezing van de natuur moest het kind als een jonge boom in alle vrijheid tot volle wasdom zien te komen. Daarvoor bleek het wel noodzakelijk het kind al vroeg een oog voor natuurschoon bij te brengen, hoewel dat streven haaks leek te staan op de pedagogische bedoelingen van achttiende-eeuwse hervormers. De behoefte aan oernatuur was groot genoeg om haar met alle mogelijke kunstgrepen te gaan aanleggen. Juist door een natuurlijk ogende, ogenschijnlijk door mensen onberoerde omgeving te scheppen, bewees de mens opnieuw dat de natuur door cultuur moest worden geperfectioneerd om aan die behoefte te voldoen. Het grillige, wispelturige karakter van de natuur noopte vorsers op hun beurt tot reflectie en relativering: als de natuur in haar oerstaat subliem was, waarom moest de mens die dan nog langer proberen te cultiveren? Ook hier bleek de achttiende-eeuwse neiging tot beschaven telkens allesbehalve natuurlijk, maar vooral een uiting van groeiend ongemak over conventies van de eigen cultuur, die door nieuwe ontdekkingen en wetenschappen als steeds relatiever, gekunstelder en kunstmatiger werden ervaren.

De achttiende-eeuwer stond middenin de natuur, maar was ook, als door een natuurlijk aangelegde landschapstuin, dwalende. De achttiende-eeuwse Europeaan werd zich bewust van de onmetelijkheid en pluriformiteit van de natuur, maar hoe moest die verder worden bepaald, geordend en beheersbaar gemaakt? Moest zij worden vastgelegd in wetten en re-

[pagina 66]
[p. 66]

gels, of afgebakend om haar als eigendom van een gewest of natie te kunnen ontwikkelen en cultiveren? De natuur bleek grenzeloos, steeds moeilijker te bevatten en op plaatsen ondoorgrondelijk. De verkenning van de grenzen van de beschaving, de natuurwetten en de wetenschappen bood de confessionele natuurvorser nieuwe prikkels, associaties en overpeinzingen die in de encyclopedische blender versmolten tot een andere, non-conventionele manier van zien, begrijpen, denken en doen.

 

De ontdekking van de natuur leidde vooral in de exacte vakken, die toen nog als ‘natuurwetenschappen’ werden aangeduid, tot theorieën die door proefondervindelijke bewijsvoeringen het wereldbeeld schoksgewijs veranderden. Vooringenomenheid had het individu lange tijd blind gemaakt voor de natuur in haar natuurlijke staat, of tenminste bijziend. De confessionele, in de Republiek calvinistische, visies maakten het niet eenvoudig natuurwetenschappelijke ontdekkingen zonder slag of stoot voor (nieuwe) waarheid aan te nemen. Welke wetten, regels of mechanismen lagen nu precies aan de werking van de natuur ten grondslag en kon daarin nog wel de eenvoud van het Goddelijk ontwerp worden herkend? Er waren allerlei hulpconstructies nodig om van geloof naar ‘waarheid’, van de wereld van approximatie naar een universum van precisie te geraken. De nieuwe empirische natuurbeleving van de lange achttiende eeuw gaf ruimte aan nieuwe interpretaties en visies op de natuur en haar ontstaan en ontwikkeling, die vervolgens vragen opriepen over de onfeilbaarheid van de Almachtige en relativering van bestaande kennis mogelijk maakten.

De ‘ontdekking’ van de natuur vroeg ook om herziening van het primaat van de klassieke cultuur. Het succesvolle en normstellende classicisme bleek een lastig te slechten façade van vooringenomenheid. Schoorvoetend werd het belang van de classicistische cultuur voor de eigen beschaving ter discussie gesteld. Krampachtig waren de talrijke constructies en geschiedenissen die ervoor moesten zorgen dat nieuwe ontdekkingen in de natuur de westerse cultuur met haar apriori niet volledig zouden ontwrichten. Empirisch onderzoek naar de bronnen van de beschaving bracht menig achttiende-eeuwer in een spagaat tussen natuur en cultuur. Het kon niet anders of de hogelijk gewaardeerde Griekse beschaving moest letterlijk aan de wortels van de westerse cultuur blijven liggen. De notie van de natuur als oorsprong van de architectuur bijvoorbeeld verleidde generaties van theoretici tot vermakelijke en hoogdravende kromtaal waarmee de natuurlijke, constructieve logica van de gotiek, die in dit classicistisch tijdperk nog altijd als barbaars te boek stond, ook als barbaars terzijde kon worden geschoven.

voetnoot1
De arrikelen in deze aflevering van De Achttiende Eeuw zijn gebaseerd op enkele van de lezingen tijdens het Natuursymposium dat Anna de Haas en Freek Schmidt voor de Werkgroep 18e Eeuw op 23 en 24 januari 2004 in Museum Boerhaave in Leiden organiseerde.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken