Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Droom en Daad. Jaargang 2 (1924)

Informatie terzijde

Titelpagina van Droom en Daad. Jaargang 2
Afbeelding van Droom en Daad. Jaargang 2Toon afbeelding van titelpagina van Droom en Daad. Jaargang 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.46 MB)

Scans (104.53 MB)

ebook (11.46 MB)

XML (0.80 MB)

tekstbestand






Genre

jeugdliteratuur

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Droom en Daad. Jaargang 2

(1924)– [tijdschrift] Droom en Daad–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 145]
[p. 145]

[Vervolg van Zonnestraal]

‘Neen,’ zei de poes beslist, ‘een jongen gooit met steenen of schiet met een kattepult; dit tjilpt en 't zit in een kooi.’

‘Dat kan wel,’ antwoordde de hond, ‘maar ik kan over den rand van de wieg heen kijken, 't is een jongen en 't slaapt.’

‘Niet waar,’ riepen loom de twee blanke vlinders, die over de oogjes trilden als stervende vleugeltjes op een bloem, ‘niet waar, wij leven nog.’

En 't mondje zei met een mat glimlachje: ‘Ik ook nog, waar is het duimpje?’

Maar 't duimpje speelde met de andere margrieten ver weg in het licht van een zonnestraal.

‘Zing maar een liedje,’ zei wijs de kat tot het bijtje, ‘want er in kom je toch niet, je mag niet eens naar een vogeltje kìjken, zing maar een slaapdeuntje.’

Toen zei de zilveren rammelaar aan 't lange lint bewogen door 't voetje: ‘Dit is de baby!’

Daarvan had niemand nog ooit gehoord. Alleen 't speldenkussen met al die griezelige pikkepooten op haar lijf, zette zich hoog op als of zij het was die bedoeld werd. Maar dat kon ze ook eigentlijk niet helpen, want werkelijk stond die naam dikgeborduurd op haar witronde buikje. De clematis keek met al grooter wordende vraagoogen naar binnen, maar zeggen dorst ze geen woord.

Toen zuchtten de rozen, en suizend ruizelden in een klagend geluidje een trossel blaadjes neer op de vensterbank.

Bij die ritseling opende poes de oogen, rekte zich uit en wou wel wat zeggen, maar de hond zat afwezig te staren op de bleeke figuren van het tapijt en merkte niets.

‘Kun jij sterren tellen?’ zei plots toen de poes. De hond schrok op en zei afwezig: ‘Neen, en ik zal het ook niet probeeren, de maan brengt me al genoeg van streek.’

‘Dan kun je ook geen muizen vangen,’ zei behendig de kat, ‘want voor je een muis hebt gevangen, moet je wel duizend sterren aftellen.’

‘Ik voel niets voor muizen vangen,’ zei droomerig de Sint Bernard, ‘ik redde in 't verre land hoog in de bergen de menschen van onder de sneeuw, en waakte over hen.’

‘Sneeuw is nat en vuil, en mijn pootjes zijn daar te wit voor,’ zei de kat pretentieus, ‘ik vang ook geen muizen, daar word ik te vuil van.

[pagina 146]
[p. 146]

Maar als jij geen muizen kunt vangen, weet je ook niet wat een vogeltje is.’

‘O, zijn we daàr weer,’ zei goedig de hond en keek beschermend over den rand van de wieg, waar nog steeds het leven bewoog, ‘vraag het de zon eens, wat 't is, waarbij ik hier waak.’

Neen, daar was de poes véél te lui voor, en 't kon haar per slot ook geen sikkepit schelen. Ze zat hier rustig en warm, maar tòch......

Ze wenkte het kanten gordijn: ‘Roep de wind eens hier,’ zei ze onverschillig, ‘daar leg jij toch altijd zoo mee te zaniken en te stoeien, zeg hem dat ik een boodschap heb.’

En door tusschenkomst van het speelsche gordijn werd de wind weggestuurd met de belangrijke opdracht.

Daar kwam een witte kapel binnen fladderen en zette zich neer op de rozen. ‘Ik breng je een kus van de zon,’ lispelde ze, ‘èn een boodschap.’

‘Die is voor mij,’ zei de kat, ‘wat zei de zon?’

‘Ze brengt hulde aan de gratie van alle bloeiende rozen en zend ze kracht tot nieuwe geur en gloed,’ was het antwoord.

‘Zie je wel,’ zei het bijtje, ‘ik heb gelijk, dat is kracht voor de bloem hier in de mand, die groeien en bloeien zal, ik moèt er in.’

De rozen verbleekten nu in 't zwaar besef dat ze niet telden, en trilden triest op hun hoog dunne stengels.

‘Jìj weet er ook niets van,’ gromde de kat spijtig, ‘jij met je flodderige witte lanfers aan, en je willoos gedans als van een wegwaaiend snipper papier, en die bij ook niet, die met zijn dikke donzige lijf maar tegen die kooi aan blijft ronken.’

‘En toch is 't een wonderlijk mooie bloem,’ zong de bij.

‘Die slapen gaat,’ zei de hond.

‘Nog niet,’ zei het mondje, ‘nog niet,’ en het duimpje kwam nader, want de lucht was zóó zwaar van stervende rozengeur, dat de vlinders over de oogen nu bijna niet meer bewogen.

Daar kwam de wind aan. Hij wiegde eerst op een beukentak, greep toen 't gordijn en draaide er als dol mee in 't rond, zoefde eens door de rozen, en kuste even de witte clematis.

‘Nou, wat zegt de zon?’ vroeg het bijtje nieuwsgierig.

‘De zon zegt,’ zei de wind plechtig, en hij stond even stil op een

[pagina 147]
[p. 147]

wiek in het raam, ‘in de wieg ligt een straal van mijn leven, 't is een zonnestraal.’

Nu keek toch ook de hond in verwondering op, dàt moest hij even verwerken; diè machtige zon was niet tegen te spreken.

De wind was al lang weer weg, dus navragen was niet meer mogelijk, en de poes zat als een wit wassen beeldje zoo stil en onbewogen, knipte alleen loom, heel loom met de oogen en deed of er niets was gebeurd en niets was gezegd.

Daar zaten ze weer in de stille kamer en zwegen in alle talen, dachten hun eigen gedachten, keken met eigen oogen, en zagen het allen anders, zagen toch allen hetzelfde, en hadden toch allen gelijk; maar allen dachten ze spottend: ‘Een zónnestraàl!!’

Al stiller werd het achter de hooge ramen, en al gouder en inniger weefde de zonnedag zijn stralen door 't groengele glas en door 't opene raam, tot lichte patronen of wonderlijk bronzen banen van bevend licht. In de wieg was het leven tot droom vergleden, geen enkel zilveren klokje gaf meer geluid, margrieten en rozen lagen beweegloos, alleen de satijnen deken plooide in dikke rimpels zijn gansche wezen, want boven zijn donzen macht uit, hief hoog omhoog, langs den rand van het nest, een poedelnaakt pootje zijn glorie ten hemel.

Het kleine menschenkind glipte heen naar den overkant van het leven, en als de mooiste aller bloeiende rozen lag het teer rose kopje in 't wit van de kanten strooken.

Poes lag languit op den grond loom te spelen met een donzen pluis der beleedigde deken en was als geheel verdiept in dat luchtige spel.

Het bijtje was moe van het zoeken 't raam uitgezoemd, en neuriede al verder weg in de witte clematis.

De hond droomde, zijn groote pluizige kop op den wiegrand, van zijn sneeuwige bergen.

En van de verbleekende rozen, tikkelde traag blad na blad naar omlaag. De wind, die steeds wakker en frisch bleef, speelde er mee, en deed ze stuiven tot op het tulle wiegegordijntje, waarachter het Leven sliep in een zonnestraal......

En buiten stond Mei, in een wereld van lichtende bloesems, en lachte naar binnen......


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken