Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Droom en Daad. Jaargang 2 (1924)

Informatie terzijde

Titelpagina van Droom en Daad. Jaargang 2
Afbeelding van Droom en Daad. Jaargang 2Toon afbeelding van titelpagina van Droom en Daad. Jaargang 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.46 MB)

Scans (104.53 MB)

ebook (11.46 MB)

XML (0.80 MB)

tekstbestand






Genre

jeugdliteratuur

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Droom en Daad. Jaargang 2

(1924)– [tijdschrift] Droom en Daad–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 164]
[p. 164]

Mijn werk als woningopzichteres
door C.M.

HET is niet gemakkelik een beschrijving te geven van het werk van woningopzichteres in 't algemeen. Evenmin als het gemakkelik zou zijn een beschrijving te geven van het werk van verpleegster. Men heeft wijkzusters, die de hele dag grote uitgestrektheden affietsen om al haar patiënten te bezoeken en men heeft zieken-huis-zusters, die tijdens haar werk zo goed als niet van de ene zaal afkomen, waar al haar patiënten liggen, bed naast bed. Beiden zijn verpleegsters, maar ieder zal moeten toegeven, dat het werk van de een zeer veel verschilt van dat van de ander.

Zo is het ook met het werk van woningopzichteres. Er zijn opzichteressen, die 500 à 600 woningen onder haar beheer hebben, er zijn er ook, die niet meer dan een 100 woningen hebben. Toch kunnen beiden met dit werk hun week geheel vullen, maar natuurlik is het werk van de een heel anders dan dat van de ander.

Mijn werk rangschikt zich onder de laatste groep, dus een klein aantal woningen en daar ik alleen over dat soort werk kan oordelen, wil ik ook alleen daarover iets vertellen.

Bijna vijf jaar geleden ben ik woningopzichteres geworden van een particuliere woningbouwvereniging in Amsterdam. Nog steeds ben ik heel blij, dat ik indertijd deze werkkring gekozen heb. En me dunkt, dat ieder zal moeten toegeven, dat er heel veel moois in die werkkring ligt. Je komt op zo'n ongedwongen manier met de mensen in aanraking, niet als philanthropiese dame, van wie ze een weldaad verwachten en die ze naar de ogen moeten zien, maar als ambtenares, die door de gemeente of particuliere vereniging is aangesteld om de huur op te halen en toe te zien, of de woningen goed bewoond worden. Je krijgt daarvoor je salaris; dit weten zij; dus ligt er niets vernederends voor hen in, dat je wekeliks bij hen aan huis komt om uitvoering te geven aan de opdracht van je werkgevers. Zij behoeven dit niet als bemoeialachtigheid te beschouwen.

Als woningopzichteres kom je in aanraking met allerlei soort van gezinnen, met nette en slordige, gezonde en zieke tamelik, welgestelde en arme. En niet, zoals de armbezoekster, in hoofdzaak met arme, de t.b.c. enquêtrice in hoofdzaak met zieke enz. Doordat je zo met allerlei soorten van gezinnen in aanraking komt, heb je ook het best de gelegenheid de arbeidersbevolking in al

[pagina 165]
[p. 165]

haar schakeringen te leren kennen. Natuurlik kom je het meest in aanraking met de vrouwen en de kleine kinderen, want voor het huur ophalen kom je altijd in de woningen in de werktijd van de mannen en de schooltijd van de grotere kinderen. Maar gelukkig komt de Toynbee-afdeling van mijn blok daaraan te gemoet, die alle gelegenheid biedt ook de mannen en de schoolgaande kinderen te leren kennen. Maar straks vertel ik daar nog wel meer van. Eerst is het eigenlike werk van woningopzichteres aan de beurt.

Dit bestaat dan in de eerste plaats in het huurophalen. Elke Maandag om 10 uur begin ik er mee, gewapend met mijn huurboek en geldtas. Veel vroeger kun je niet beginnen, want dan hebben de huismoeders de boel nog niet aan kant en in een herrie ontvangen ze je niet graag. Daar gaat het dan; trap op, trap af; huis in, huis uit. Het is gezellig werk; je kent de mensen goed en wordt bij de meesten niet beschouwd als de contrôlerende opzichteres, maar als een oude bekende, die wekeliks een bezoekje brengt. En dit gevoel is wederkerig. Sommige gezinnen heb je voor jezelf geheel onder je kennissenkring gerangschikt. Aardig is het te zien, hoe de kleine kinderen langzamerhand hun verlegenheid voor je afleggen en elke week op je komst gaan rekenen. Soms zetten ze van te voren een pas gekregen stuk speelgoed voor je neer op tafel, opdat je het opmerken en er even verrukt over zult zijn als zij zelf. Er zijn ook vaste klantjes, die geabonneerd zijn op mijn notitieboekje en potlood en op een bepaald blaadje mogen krabbelen, zolang mijn gesprek met hun moeder duurt. En dan die hele kleintjes, die pas op de wereld zijn gekomen. Soms ben je van te voren wel eens in triomf door de moeders meegevoerd naarhet linnenkastje, waar de stapels truitjes, hemdjes en ander baby-goed zich steeds uitbreidden. Of, als het al No. zo en zoveel was, die verwacht werd, is je wel eens wat meegedeeld van de zorgen omdat kindje nu weer groot te brengen. Maar als 't er eenmaal is, is 't toch altijd weer een grote schat en het middelpunt van 't gezin.

Verder moet de opzichteres, wil 't in orde zijn, beschouwd worden als degene, die op allerlei gebied inlichtingen kan geven, of in ieder geval de kanalen weet, waarop men aan inlichtingen kan komen. De leerjaren op de School voor Maatschappelik Werk zijn daarom van zo buitengewoon groot belang, vooral voor woningopzichteressen. Ik geloof niet, dat er één cursus is, die je niet bij je werk te pas kunt brengen, van de moeilikste ethiese problemen af tot het eenvoudigste baby-hemdje toe. Er kan je gevraagd worden naar verschillende inrichtingen van onderwijs, voogdijraad, armenraad enz. enz. Maar ook op meer huishoudelik gebied kan je oordeel ingeroepen worden: bij het uitzoeken

[pagina 166]
[p. 166]

van gordijnen, het veranderen van een kamer, het verzorgen van een zieke. Je moet ook terdege de krant bijhouden, opdat je weet, hoe het verloop van werkstakingen is, die zo'n grote invloed hebben op het leven van de arbeidersgezinnen, en verder, welke tentoonstellingen en lezingen er zijn, die voor je bewoners van belang zijn.

Niet altijd komt de huur zo gemakkelik binnen. Bij ziekte, werkstakingen en uitsluitingen is het vaak heel moeilik voor de huisvrouw de huur bij elkaar te krijgen. Gelukkig mag ik dan in uiterste gevallen de huur een paar weken laten oplopen, totdat de tijden beter zijn en de achterstallige huur kan worden ingehaald. Maar ook zijn er huismoeders, die weinig orde op haar zaken stellen en daardoor altijd in geldverlegenheid zitten, hoewel het weekloon van haar man betrekkelik goed is. Vooral hier moet de opzichteres krachtig optreden, in de eerste plaats, omdat de woningbouwvereniging geen schade mag hebben door de nalatigheid van de huisvrouw, maar ook om haar te helpen meer orde en regel in haar gezin te brengen.

Een tweede afdeling van mijn werk is de reparaties na te gaan, die meestal bij het huurophalen worden opgegeven, als lekkende kranen, kapotte ruiten enz. Aan de verschillende ambachtslui moet ik deze reparaties dan opgeven: loodgieter, smid, glazenmaker enz. Ook moet ik contrôleren, of de bewoners de woningen zindelik houden. Dit is ook een moeilik werk, daar geen huisvrouw het prettig vindt aanmerkingen te krijgen over haar werk. Vooral de trappen en portalen zijn een grote bron van ellende en burenruzies. De meeste van mijn woningen zijn n.l. zó gebouwd, dat acht gezinnen gebruik moeten maken van één gemeenschappelike trap. Vooral kinderen gebruiken dat trappenhuis graag als verzamelplaats en 't is voor de vrouwen dan ook soms haast ondoenlik die trappen altijd netjes te houden.

Verder moet ik de administratie bijhouden. Dit valt nog al mee, maar toch gaat er elke week wel ruim een ochtend mee heen, en elke maand komt dan nog de maandrekening, elk jaar het jaaroverzicht en de begroting voor 't volgende jaar. Zuinigheid is een eerste vereiste en toch mag de boel niet verwaarloosd worden. Vooral met de loodgieter heb ik heel wat te doen. Je moet wel zorgen, dat je daarvoor een heel vertrouwd persoon hebt, want vooral als vrouw heb je zo weinig verstand van techniese dingen, hoewel je er door de ondervinding langzamerhand wel meer kijk op krijgt. Maar het blijft toch altijd een hele puzzle, als je je eenvoudige wekelikse opgaven als:

Gelieve.... straat No..... een lekkage op zolder na te zien, aangegeven ziet op de maandelikse rekening van de loodgieter met:

[pagina 167]
[p. 167]

voor geleverd.... c. M. compositiebuis f....

voor uurloon f....

Hoe kun je nu nagaan, of er werkelik zoveel c. M. compositie buis nodig was en of er werkelik zoveel uur aan gewerkt is? Je kunt er onmogelik altijd bij gaan staan en dan nog zouden ze je kunnen beetnemen. Je moet op elkaar kunnen vertrouwen en op een loodgieter zeker wel in een voorname plaats!

Eens in 't jaar komt er dan nog extra werk bij, n.l. de voorjaars schoonmaak. Dan wordt het blok overstroomd door werkvolk: schoorsteenvegers, stucadoors, behangers, schilders. Van te voren moet je van elke woning een lijst opmaken, wat er in gedaan moet worden. Onder 't werk moet je contrôleren, of het werkelik gebeurt en ook, of er niet meer gebeurt dan je opgegeven hebt. Deze geschiedenis duurt wel een paar maanden en in die tijd zijn de gemoederen nog al woelig. Want niet elke stucadoor of behanger heeft de takt om het de huisvrouw zo weinig mogelik lastig te maken en niet elke huisvrouw is inschikkelik voor het werkvolk. Maar als alles dan weer op orde is en blinkt en glimt, is het voor ons allen een dagelikse verheugenis. Het blok ziet er dan weer zo gezellig uit en ik ben er werkelik trots op, als ik het Maandagsmorgens in de bekende straat gewaar word. Aan de straatkant ziet het er wel wat kazerneachtig uit, zoals trouwens veel van die Amsterdamse woningblokken in dat deel van de stad. Maar aan de achterkant is het een lieve lust om te zien. Stelt u voor: een grote, mooi aangelegde tuin in 't midden en aan weerskanten daarvan de woningen 3 hoog, alle met een plaatsje of warandah aan de tuinkant. Die tuin is een heerlik iets. Als je zomersavonds op een van de warandahs zit thee te drinken met onder je het grasveld en de seringenstruiken en boven je een groot stuk avondhemel en in de verte het gekwaak van kikkers uit de Zeeburger sloten, dan kun je je haast voorstellen ergens op het platteland te zijn in plaats van in Amsterdam. Die gemeenschappelike tuin geeft een sterk gevoel van saamhorigheid onder de bewoners, maar nog meer doet dit de Toynbee-adeling, die werkelik een groot deel van de harten in beslag neemt, zowel oud als jong en waarvan heel veel opwekkends en verkwikkends uitgaat. Een van de woningen is ingericht als clubgebouwtje. Het bestaat uit twee kamers, waarvan de éne bovendien dienst doet als mijn kantoortje. In die beide kamers worden de verschillende clubs gehouden, benevens de bibliotheek voor volwassenen en kinderen en het kinderkoor. Elke middag en avond gaat het hier heel levendig toe. De Toynbee afdeling kan als onderdeel van het woningtoezicht beschouwd worden. De meeste clubleidsters zijn leerlingen van de School voor Maatschappelik werk. Het is wel een groot voorrecht, dat ik

[pagina 168]
[p. 168]

van die School medewerking ondervind. Want zo moeilik is het anders geschikte clubleidsters te vinden, die de haar opgelegde taak ook werkelik volbrengen en haar werk niet dadelik verwaarlozen voor een tea of een tennisclub. Toch kunnen we lang niet alle kinderen tevreden stellen. Daarvoor is onze localiteit niet toereikend, evenmin als ons aantal clubleidsters. Maar voor wat we hebben, zijn we al heel dankbaar en de kinderen met ons. Ze hunkeren er naar om ook eens een plaatsje te krijgen en bij het huurophalen moet ik telkens de vraag horen: ‘Is er nu nog altijd geen plaats voor Wim of Lientje? Ze wachten al zo lang.’ Het liefst beginnen we met de kinderen van een jaar of vier, jongens en meisjes door elkaar. Hun voornaamste bezigheid is dan natuurlik fröbelen. Zij zijn er met zoveel ernst bij en vertellen thuis alles, wat er op 't clubje gebeurd is. Met mooi weer spelen zij op de speelplaats, waar allerlei gezelschapsspelletjes kunnen worden uitgevoerd. Ouder wordend moeten zij in tweeën worden gesplitst, de jongens apart en de meisjes apart. Want dan is het verschil in geaardheid te groot. De meisjes beginnen dan lust in handwerken te krijgen, terwijl de jongens liefst kleuren, raffia vlechten enz; nog later komt de tijd voor houtsnijden. Dat is pas een echt jongenswerk!

Het bibliotheek werk is ook een voornaam onderdeel van de Toynbee afdeling Woensdags van 12-1½ uur komen de kinderen in drommen binnen, gewapend met boeken, die weer voor andere verwisseld moeten worden. De kleintjes van 5 t.m. 9 jaar komen aan mijn kant, de groteren van 10 t.m. 13 jaar bij mijn helpster. ‘Netjes in de rij staan en elkaar niet verdringen of vechten!’ is het commando. Elk kind mag zeggen, welk boek hij van de lijst hebben wil. Bij de kleintjes is de keus soms heel moeilik, maar lang zeuren gaat niet. Dan wordt hun maar een boek in de hand gestopt, want achter hen staat nog een hele rij kinderen, die ook geholpen moeten worden en wier moeders thuis op hen wachten. Mooie boeken zijn er, van Else Beskow, Ligthart enz. een keur van de beste kinderboeken, die er uit komen. Menig kind uit de bourgeoisie zou naar deze collectie snakken. Maar ook juist onder arbeiderskinderen zijn ze zo op hun plaats, omdat ze in die huizen iets van poëzie brengen, waar zo vaak alle poëzie ontbreekt. Want niet alleen de kleintjes genieten van die boeken, ook de grotere broers en zusters en de vaders en moeders, aan wie zij ze laten zien en die er uit voor moeten lezen. Ook oefent de bibliotheek de kinderen in netheid, want wie een vlek op het boek heeft gemaakt, krijgt de volgende keer geen boek mee, onverschillig, of dit nu de schuld is van hemzelf of van zijn kleine broertje of zusje, dat pas begint te lopen en alles kapot scheurt. Ieder is verantwoordelik voor zijn eigen boek.
[Zie verder p. 169]


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken