Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Droom en Daad. Jaargang 4 (1926)

Informatie terzijde

Titelpagina van Droom en Daad. Jaargang 4
Afbeelding van Droom en Daad. Jaargang 4Toon afbeelding van titelpagina van Droom en Daad. Jaargang 4

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.60 MB)

Scans (141.47 MB)

ebook (14.71 MB)

XML (0.81 MB)

tekstbestand






Genre

jeugdliteratuur

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Droom en Daad. Jaargang 4

(1926)– [tijdschrift] Droom en Daad–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 313]
[p. 313]

[Vervolg van Het lied van af het eerste christelijk tijdperk tot nu toe]

tot een groot Minnezanger opwerken, en ook hij heeft langen tijd aan het hof van den landgraaf Hermann von Thüringen (1195-1216) vertoefd. Wij vinden zijn naam eveneens onder de zangers die deelnamen aan den bekenden zangwedstrijd op den Wartburg.

Tot de werken van Wolfram von Eschenbach behooren o.m.: ‘Parzival’, zijn grootste en van al zijn werken het eenige voltooide gedicht, dat als het meesterstuk der Middenhoogduitsche dichtkunst wordt beschouwd, en het fragment van ‘Willehalm’, dat de daden van Willem van Oranje tot inhoud heeft.

Naast Wolfram, en in dien zelfden tijd levende, was Gottfried van Straatsburg, een der allerbeste Minnezangers ‘von Stratzburg’. ‘Meister Gottfried’ noemen zijn leerlingen en navolgers hem. Wij weten alleen maar van hem te vertellen, dat hij in zijn geboortestad het ambt van stadsschrijver, wij zouden zeggen: den gemeentesecretaris, bekleedde, en vóór het jaar 1220 gestorven is. Zijn voornaamste werk is het epos Tristan und Isolde, waarvan hij de bron in de Keltische sagen vond. Van dit gedicht had hij twee derden, ongeveer 20.000 versregels gereed, toen de dood hem wegrukte; het werd door twee andere dichters voltooid.

Van de vele andere Minnezangers verdienen nog vermelding: Hartmann von der Aue, wiens bloeitijd tusschen de jaren 1195 en 1202 valt, en wiens epische, aan Christian de Troyes ontleende gedichten Erec en Iwein beroemd zijn geworden, en Heinrich von Ofterdingen. Deze komt ook voor bij den hierboven genoemden zangwedstrijd op den Wartburg. Bij Richard Wagner is hij identiek met Tannhäuser, wiens avonturen door sommige schrijvers met den Wartburgkrijg vermengd zijn. Van dezen Tannhäuser wordt gezegd, dat hij aan het hof van Frederik II van Oostenrijk leefde, na wiens dood hij een losbandig leven leidde en overal rondzwierf, totdat hij nog tijdig tot inkeer kwam en boete deed voor zijn zonde. Zijn dorpsliederen zijn niet heel erg belangrijk, en zonder Wagner's opera, zou hij misschien reeds lang vergeten zijn. Wagner weer even volgend, hooren wij verder, dat Tannhäuser als boeteling naar Rome trekt om den paus vergiffenis voor zijn zonden te smeeken; de paus echter verdoemt hem, en roept uit:

‘Evenmin als de staf, dien ik hier in mijn hand houd, ooit weer rozen zal dragen, evenmin kunnen uw zonden u vergeven worden.’

Na drie dagen echter draagt de stok rozen, en de paus zendt Tannhäuser boden achterna, om hem het wonder te verkondigen; maar hij is reeds weer in den berg van Vrouw Venus, de lokkende verleiding, teruggekeerd, en moet

[pagina 314]
[p. 314]

daar nu blijven tot den jongsten dag. In Wagner's opera is het slot bevredigend en wordt Tannhäuser de goddelijke genade deelachtig.

Alhoewel er rondom Tannhäuser vele mooie sagen zijn gevormd, kan ik u, tot mijn groote vreugde, één uit 1300 ontstane melodie van het Wartburggedicht laten hooren, waarin o.m. de zangers Walther von der Vogelweide en Wolfram von Eschenbach hebben medegezongen.

De wijze, waarop het Wartburggedicht gezongen wordt, heeft den vorm van een reciteerend gezang, zooals uit dit in ons notenschrift overgezet fragment blijkt.

II



illustratie

Overigens waren de vormen, waarvan de nieuwe zangers zich bij hun gezang bedienden, nagenoeg dezelfde als die, welke bij de troubadours en trouvères in zwang waren. Alle liederen, behalve de Spruch, werden gezongen, soms ook gedanst, en door een snaarinstrument, harp, vedel of rota, begeleid. (De rota is een snaarinstrument, dat bij de Indiërs gebruikt werd). Woord en wijze tezamen maakten den ‘toon’ van het lied uit, en het streven van iederen dichter was, een nieuwen toon te vinden. Walther von der Vogelweide alleen vond 100 zulke tonen uit. Die den toon van een ander gebruikte, werd een ‘tonendief’ genoemd.

De voornaamste vorm van gezang was het lied (‘daz lit’), onder welke benaming men een uit drie deelen bestaand gedicht, ‘gesätz’ genoemd, bedoelde. Elk Gesatz had twee gelijke deelen: het ‘Aufgesang’, door de meesterzangers

[pagina 315]
[p. 315]

‘Stollen’ genoemd, en het ‘Abgesang’, dat aan de voorgaande strofen de vaste verbinding geeft. Een voorbeeld vindt men in het volgend lied van Walther von der Vogelweide:

 
(Stollen I)
 
Wer gab dir, Minne, die Gewalt,
 
dasz du sogar gewaltig bist?
 
 
 
(Stolle II)
 
Du zwingest beides, jung und alt;
 
dawider kommt nicht Kunst noch Lid.
 
 
 
(Abgesang)
 
Doch lob' ich Gott, da doch dein Band
 
mich fesseln soll, da ich das rechte Ziel erkannt,
 
dem man mit Ehren Dienste Weiht!
 
Da will ich immer werben! Gnade Herrin Minne!
 
Hass mich dir leben meine Zeit.

Een lied, dat slechts uit één zelfstandige strofe bestond, heette Spruch, een stuk van godsdienstigen of politieken aard, dat niet gezongen maar gesproken wordt! Een bijzonder soort van gezangen waren de dagliederen of wachterliederen. Hierin was Wolfram een meester. Van alle naar Duitschland gekomen zangvormen der troubadours is er geen die meer beoefend is geworden dan het daglied, waarin het hoorngeschal van den wachter den bij zijn geliefde vertoevenden ridder wekt en hem herinnert, dat de dag aanbreekt en het uur van scheiden daar is. Het oudste voorbeeld van een daglied (omstreeks 1180) kent den wachter nog niet; de geliefde wordt door den morgenzang van het vogeltje gewekt. In latere dagliederen komt echter de wachter meer en meer op den voorgrond, ja, zelfs wordt de hoornroep, in de gedaante van een melodie zonder tekst, bestanddeel van het lied:

De dagliederen hebben ook soms den vorm van samenspraken tusschen de minnenden; zoo o.a. in Shakespeare's ‘Romeo and Juliet’ (3de bedrijf, 5de tooneel), waar zij elkaar vragen, of het de stem van den nachtigaal dan wel van den leeuwerik is, die zij hooren.

Een navolging van het Wachterlied vinden wij o.a. in Wagner's ‘Tristan und Isolde’ (2de akte) waar Brangäne van den burgttoren het minnend paar toezingt:

[pagina 316]
[p. 316]

III



illustratie

 
Einsam wachend in der Nacht,
 
Wenn der Traum der Liebe lacht,
 
Hab' der einen Ruf in Acht,
 
die den Schläfern schlimmes ahnt,
 
bange zum Erwachen mahnt.
 
Habet Acht! Habet Acht!
 
Bald entweicht die Nacht.’

(Voor het grootste deel overgenomen uit: Handboek der Muziekgeschiedenis door Mr. Henri Viotta).


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken