Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 1 (1891)

Informatie terzijde

Titelpagina van Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 1
Afbeelding van Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 1Toon afbeelding van titelpagina van Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (57.83 MB)

Scans (802.69 MB)

ebook (62.26 MB)

XML (3.06 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
drama
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 1

(1891)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 217]
[p. 217]

Uit de studeercel der redactie.

‘Pastores Hedera crescentem ornate Poëtam’.
Vergilius.

In het jaar 1663 gaf de Conrector der Latijnsche School te Dordrecht, Lambertus van den Bos of van Bos, een boek uit onder den titel: Zuydt-hollandtsche Thessalia. Begrypende oude en hedendaegsche Geschiedenissen, lustige Vertellingen, Rymery en diergelijke stoffen. [Vignet: de Faam. Tot Gorinchem, voor Paulus Vinck, Boeckverkooper, woonende op de Marckt.]

Men heeft dezen Dordtschen conrector en polygraaf misschien geheel vergeten. Hij schreef heldendichten, historische werken, waaronder een Leven van Willem III; voorts vertaalde hij uit het Engelsch, Italiaansch en Spaansch - hij bewerkte de eerste behoorlijke vertaling van Cervantes' Don Quijote - en eindelijk gaf hij twee romantische werken: de Dordtrechtsche Arcadia en de Zuydt-hollandtsche Thessalia.

Hij was conrector te Dordrecht van 1640 tot 1669, toen de curator Cornelis de Witt hem deed afzetten wegens dronkenschap.

Over zijn persoon behoeft hier verder niets te worden medegedeeld. Uit zijne Zuydt-hollandtsche Thessalia wil ik heden eene geheel vergeten novelle verhalen, die, als ze in dit voorlaatste lustrum der 19de eeuw geschreven ware, zeer zeker de gewone loftuiting: fin de siècle niet zou hebben gemist. De novelle draagt den titel: De Poëet op den Throon:

Niet ver van Madrid ligt Casarrubbios del Monte, een zeer arm dorp. Daar woonde de geleerde baccalaureus Alcaraz, tout court. Hij had zijne studiën aan de universiteit te Salamanca niet voltooid, zoodat hij steeds voortstudeerde om den doctorshoed te verwerven. Daartoe las hij vele dichters, vooral de allermodernsten, die men toen los cultos noemde, en die zich onderscheidden door de ongemeene eigenschap, dat zij van louter hoogdravendheid in geheel onverstaanbaar Spaansch schreven. Onze arme baccalaureus deed zijn uiterste best den zin dezer gecultiveerde verzen te ontdekken, en meende razend te worden, daar hij steeds meer en meer in de duisternis wegzonk.

Een bezoek van twee oude kameraden uit Salamanca verloste hem uit deze ellende. De beide heeren waren bekeerd tot het nieuwe licht van los cultos. Zij maakten hem diets, dat hij niet naar de beteekenis dier goddelijke verzen moest zoeken. Sensatiën en zielsstemmingen, waarin louter harmonie en schemerende kleureffecten konden genoten worden, - dit moest door een genie met ongehoorde klanken op het papier worden nedergeworpen. De baccalaureus begreep nu plotseling alles. Daar het niet volstrekt noodzakelijk was den zin zijner eigene verzen te verstaan, daar hij zielsstemmingen moest op-

[pagina 218]
[p. 218]

wekken, toog hij aan het werk, en maakte een gedicht aan de schoone Inez, zijne buurvrijster, die hem tot nog toe een stuursch gelaat had getoond.

Dit vers luidde [naar de vertolking uit het Spaansch van Lambertus Bos]:

 
‘O fulpen, oranjebrandende tulpenmeydt,
 
‘U oogen zyn caracters van de wreetheyt,
 
‘Die ghy in 't bloedlichte herte druckt, dat in mijn boesem breedt leyt,
 
‘'t Papier, daer uwe groenkoelende hant
 
‘Haer dunnige razerny in plant,
 
‘Weygert mij geen geloof, die niet als 't geen hy weet seyt.

Het vers was nog veel langer. De schoone Inez begreep het niet geheel. Zij gaf het aan een neef, om het voor haar te verklaren. Deze, die zeer geleerd was, zag het vers aan voor een tooverformulier, zooals Lope de Vega ze soms in zijne comediën invlocht. Daarom ried hij haar aan het vers te verbranden, daar het gevaarlijk kon worden, als de Inquisitie zich met de zaak bemoeide.

Nu gebeurde het op zekeren dag, dat in Casarrubbios del Monte zeker hoveling uit Madrid verscheen. Hij moest daar blijven, omdat de middaghitte het reizen belette. Daar hij zich buitengemeen verveelde in de landelijke posada, vroeg hij aan den waard, of er niemand in het dorp was, die hem gedurende de lange uren van rust wat zou kunnen vertellen. De waard wist niemand beter te noemen dan den geleerden, dichterlijken baccalaureus Alcaraz. Deze opent de deur voor den hoveling, Don Diego tout court, als de laatste zich oogenblikkelijk daarop bij den dichter aanmeldt. De dichter, gekleed in een ‘langen Nacht-rock van swart Heeresay,’ de pen achter de ooren, op het hoofd een fluweelen kantoormuts, maakt eene diepe buiging voor den bezoeker. Don Diego toont zich verrukt, en verzoekt aan den baccalaureus hem eenige zijner verzen te willen voorlezen. Verstomd door het goddelijk genie van den dichter, vraagt hij hem, of hij niet naar Madrid zou komen, om heel Spanje onder de bekoring zijner verrukkelijke verzen te brengen. Don Diego verklaart, dat hem bij het hooren dezer regelen de hemelen schenen neder te dalen, alles in schemerenden goudglans - goudwit, zilverwit, witwit.

Alcaraz antwoordt, dat hij zich tevreden stelt ‘voornamelyck in de scherpsinnige en nieuwe maniere van Rymen en de vondt van nieuwe, onbekende ende wytgesochte woorden’, daar hij overtuigd is, dat, ‘dese Goddelycke manier van keurdichten niet bestemd is voor het gemeene volck.’ Vroeger had hij zich ‘met die gemeene en mechanische slagh van Rymen’, die in Spanje door ouderwetsche poëten werd gebruikt, maar al te veel bezig gehouden. Maar nu heeft hij den rechten slag ontdekt, die hem naar de onsterfelijkheid zal brengen. Hij maakt nu gedichten, die alleen uit participiën bestaan, bijvoorbeeld:

 
‘Beminnende, versinnende, doorsomberende, ontsinnende ziel
 
Die kruypende, sluypende, straalpinkend in minne viel’

Maar Don Diego valt hem in de rede, en zegt opgetogen, dat zulk een

[pagina 219]
[p. 219]

genie naar Madrid moet komen, om zich den rang van doctor in de goddelijke poëzie te verwerven. In Madrid is de academie, waar men dichters bij de gratie Gods tot doctoren promoveert. Don Diego (tout court) raadt den baccalaureus naar de hoofdstad te gaan, en het eens te probeeren, als hij ten minste verzen voor de vuist kan opzeggen. De promotie kost geen cent, hij heeft alleen maar te schrijven aan Don Micaele Tenebroso, deurwachter of pedel der Madridsche hoogeschool van poëzie.

Na het vertrek van Don Diego neemt de baccalaureus het besluit zijne wenschen aan den genoemden pedel, en aan zijn Madridschen bezoeker te kennen te geven. Deze laatste bereidt voor zijne vrienden een kostelijken grap van dit zeldzaam geval. In het klooster der Augustijners maakt hij eene zaal in orde voor de buitengewone promotie. De baccalaureus Alcaraz ontvangt een brief van Don Micaele Teneboso, ‘deurwachter van het Poëtische duystere Hof’, die hem uitnoodigt ter academie te verschijnen met een ‘uitschrift’ zijner beste verzen.

De baccalaureus ijlt naar Madrid, en wordt door Don Diego allerliefst ontvangen. De plechtigheid zal den volgenden dag plaats grijpen. Een honderdtal vrienden vereenigt zich alsdan in de groote zaal der Augustijners. Boven de deur leest men met gulden letters: Gymnasium Poëtarum. De pedel, Don Micaele Tenebroso staat bij de deur in een tabbaard van karmozijn camelot en een vergulden staf in de hand.

De baccalaureus moet met zijn patroon een kwartier wachten. Deze laatste draagt als zoodanig een langen sleependen mantel van witte ‘Tafetaf’. De baccalaureus zwoegt, om een impromptu op te teekenen, en komt ten slotte met drie regels:

 
‘Poco importa andar assi,
 
Que, quando Culto me ves,
 
Mis Manos sirven de pies.’

Hij wilde daarmee te kennen geven, hoe hij niet tevreden, dat zijne beenen als brave lieden beneden zijn lichaam liepen, op zijn hoofd of op zijne handen wilde gaan, wanneer men hem maar onder de cultos - de nieuwe richting in de poëzie - opnam.

De baccalaureus wordt in de zaal toegelaten. Op een tooneel bevindt zich een throon, en op drie zetels daarbij zitten de drie Regenten met karmozijnen maskers voor het gelaat. De pedellen doen den dichter knielen. De secretaris leest de verzen van den kandidaat voor, aanheffend:

 
‘O fulpen, oranjebrandende tulpenmeydt’ -

Er ontstond oogenblikkelijk een dof gemor, tot groote verwondering van den kandidaat. Na de voorlezing viel een gordijn voor de throon en de Regenten. Er wordt een kwartier beraadslaagd. Het gordijn rijst op nieuw. De kandidaat moet improviseeren, en leest de magere drie regeltjes over zijne beenen en zijne handen. Er volgt een schaterend gelach.

Een plechtige muziek doet zich hooren. De pedellen zetten den dichter een zotskap op het hoofd. De baccalaureus wordt gepromoveerd tot doctor in de poëzie,

[pagina 220]
[p. 220]

om ‘zijn verwarde elegantiën en uytgesochte nieuwigheden.’ Hem wordt bij deze bulle gegeven licentie en volle macht, in scriptis, om ‘zijne redenen te wenden en te keeren, na syn eygen believen het onderste boven, het bovenste onder, het achterste voor en het voorste achter, vrij zijnde van de heerschappij der constructie, volgens de stijl van de officialen van het oude kleer-koopers-gilt’.

Nog eene tweede vrijheid valt hem ten deel. Hij mag ‘syn eygen wercken roemen en prysen, die ver boven alle andere stellen, sonder van moet-wil ofte impertinentie te mogen beschuldigt worden’. Zoodra hij als doctor is begroet, moet hij knielen voor de Regenten, en wordt hem een halsband van groene vijgen over het hoofd geworpen. Een page neemt een kom met inkt en maakt met een spons het gelaat en de handen van den nieuwen doctor zwart. Een luid gejouw en gefluit van het publiek brengt den eindelijk ontwakenden baccalaureus tot razernij. Hij rent uit de zaal naar den tuin van het klooster. Een deel speelsche jongens gooit hem met steenen. Hij loopt in een stal, waar de stalknechts hem helpen om zich af te wasschen. Als een bezetene vertrekt hij uit Madrid, en moet bij zijne thuiskomst zijn bed opzoeken, daar de ergernis hem eene hevige ziekte op den hals haalde.

Dit alles vertelt Lambertus van den Bos in zijne Zuydt-hollandtsche Thessalia bl. 402-444. Het is duidelijk, dat de auteur dezer Spaansche novelle de letterkundige satire heeft afgezien aan Charles Sorel, in wiens Histoire Comique de Francion (1622) gedurig gespot wordt met den geleerden Hortensius (de Balzac), daar men dezen wijs maakt, dat hij tot koning van Polen gekozen is.

De Poëet op den Throon is eene satire op de Spaansche Poesia culta, la agradable poesia culta. Nog schijnt hier bovendien de invloed van Sorel's tweeden satirischen roman: Le Berger Extravagant te hebben ingewerkt op den auteur onzer Spaansche novelle. Waarbij dan tevens in het oog dient gehouden te worden, dat in Spanje door Cervantes met zijn Don Quijote eene satire op de libros de caballeria was voltooid, die door al de Spanjaarden als het meesterstuk hunner litteratuur werd vereerd.

Waar Lambertus van den Bos zijn Poëet op den Throon heeft gevonden is eene vraag, die alleen met eene gissing kan beantwoord worden. Hij zelf verklaart, de meeste zijner novellen aan een Spaansch auteur te hebben ontleend. Bos noemt hem Antonio de Torquemada, een zeer bekend geleerde, die in 1570 zijn Jardin de flores curiosas uitgaf. Dit boek werd in het Italiaansch, Fransch en Engelsch vertaald. Bos putte er met volle handen uit. Waarschijnlijk vindt men bij Torquemada de oorspronkelijke novelle, die aanleiding gaf tot De(n) Poëet op den Throon.

Daar de vertelling misschien ook nog in onze zoogenoemde fin-de-siècle-dagen eenige actualiteit bezit, heb ik ze uit de vergetelheid in het licht gebracht en getrouw overgebriefd. De eer der vinding komt aan Torquemada, die der vertolking aan Lambertus van den Bos toe.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken