Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 2 (1892)

Informatie terzijde

Titelpagina van Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 2
Afbeelding van Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 2Toon afbeelding van titelpagina van Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (67.88 MB)

ebook (73.66 MB)

XML (3.02 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
drama
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 2

(1892)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 433]
[p. 433]

Uit de studeercel der redactie.

De Septemberzon is van morgen zoo schitterend opgegaan, de hemel zoo fraai kobaltblauw, dat er alle kans bestaat op een heerlijk strandgezicht te Scheveningen.

Met dit vooruitzicht mengde ik mij in de schaar van prenterig mooi gekleede Hagenaars, die op het Plein naar den een of anderen tram stonden te wachten. Plotseling bleven twee dames voor mij stilstaan, van welke mij maar eene bekend was, mijne oude vriendin, Mevrouw Van Aldersee, en eene jonge dame, die iets buitengemeen gedistingeerde in hare geheele gestalte vertoonde, zeer eenvoudig, maar beeldig net, in een kleedje van bleek-rose gehuld was, en mij vrijmoedig met hare doordringde, donkere kijkers opnam.

- ‘Wel, amice! Ga je ook naar Scheveningen? Dat treft goed, dan moogje onze cavalier zijn! Deze jonge dame is mijn vriendinnetje en logée: Freule Emma van Brandwijck uit den Bosch!’

Ik boog zeer eerbiedig voor de Freule, die met de fierheid eener koningin even het hoofd op en neer bewoog. Beide dames begaven zich met mij naar den luidschellenden electrischen tram, en weldra waren wij onder onafgebroken getingel op reis. Mevrouw Van Aldersee zat tusschen mij en hare logée. Zij boog zich naar mij toe, en zei, met eene fluisterende stem, zoodat het door mij alleen kon gehoord worden:

- ‘Een juweel van een meid! Van ouden Zuid-Hollandschen adel! Dochter van een ritmeester der huzaren! Woont in Den Bosch. De ouders hebben een groot gezin, geen fortuin! Ik was eene intieme vriendin van hare mama, toen wij meisjes waren - en nu heb ik Emma maar voor onbepaalden tijd te logeeren gevraagd. Het lieve kind heeft niet veel in Den Bosch!’

Ik keek nog eens naar de freule, en was getroffen door de fraaie lijn van haar profiel, en door de allerongemeenste elegantie van geheel haar voorkomen.

Mevrouw van Aldersee sprak over allerlei nieuwtjes uit de Haagsche familiën, die mij bekend zijn. Zij vroeg mij naar mijne nicht en neef Brandt. Ik had het voorrecht haar te kunnen verzekeren, dat beiden zeer welvarend waren. Gedurende den rit sprak Mevrouw Van Aldersee zeer veel, en de Freule uit den Bosch zeer weinig. Ik moest bij aankomst dadelijk de dames naar het strand begeleiden, en daarna zorgen voor drie strandstoelen van het bekend model. Het was een verrukkelijk zeegezicht - wij hadden ons op eenigen afstand van het drukste gewoel neergezet. De heerlijk gouden zonneschijn wierp duizenden weerkaatsende flonkerstralen over de zacht ruischende zee. Geruimen tijd zwegen wij. Eindelijk begon Mevrouw Van Aldersee:

[pagina 434]
[p. 434]

- ‘Zie zoo! Laten we hier nu eens een gezellig uurtje aan het strand blijven keuvelen. Dan gaan wij straks saam dejeuneeren! Ik heb je in lang niet gezien, amice! Je moest ons eens gauw vertellen, of je ook wat mooi's gelezen hebt in de laatste maanden, dat ons kon ontgaan zijn. Mijne lieve Emma stelt heel veel belang in de litteratuur.... maar ik geloof, dat ze een klein beetje conservatief is!’

De freule richtte zich in haar stoel op. Weer trof mij het vorstelijke van hare houding. Zij glimlachte zeer innemend, en zei met een doordringend mezzosopraangeluid:

- ‘Conservatief? Ik, mevrouw! Maar waarom zegt-u dat? Zeker, omdat ik gisteren zoo dapper den lof van Charles Dickens heb gesproken, toen die twee Haagsche heeren met hem probeerden te railleeren!’

- ‘Nu!’ - waagde ik te zeggen - ‘Charles Dickens is een auteur, die zich waarlijk boven alle raillerie verheffen kan! Ik stel er eene eer in aan uwe zijde te staan, freule!’

- ‘Ziet u wel, mevrouw! Dickens is een van mijne liefste schrijvers! En Bulwer ook!’

- ‘Nu, ja, Emma! Maar je houdt niet van Bourget en Zola!’

- ‘Dat kan ik niet helpen! Die kunst is mij te hard en te koud! Maar ik houd van Loti, en vooral van Coppée. Ik heb eene mooie geïllustreerde editie van Coppée's gedichten - en kom altijd tot hem terug!’

- ‘'t Is waar ook!’ - viel ik snel in. - ‘Heeft u het laatste boek van Coppée - de vorige maand uitgekomen - Les vrais Riches gelezen?.... anders heb ik geen nieuws!’

- ‘Les vrais Riches! Ik heb het in handen gehad!’ - antwoordde Mevrouw Van Aldersee - ‘Maar ik ben juist met Zola's Débacle bezig, en liet het liggen!’

- ‘Als meneer nu eens zoo goed was ons wat van dat boek te vertellen!’ - stelde Freule Emma van Brandwijck voor, en glimlachte zoo bekoorlijk, dat ik mij onmiddellijk bereid verklaarde.

- ‘Heel goed, amice!’ - sprak Mevrouw Van Aldersee - ‘Dan win-je mij meteen de moeite der lectuur uit!’

- ‘U moet eerst weten, dames! dat het nieuwe boek van onzen académicien er heerlijk uitziet - een dier verwonderlijk mooi geïllustreerde deeltjes uit de collectie van Guillaume en Lemerre! De inhoud is niet minder uitstekend. Onder de titel: Les vrais Riches vereenigt Coppée twee novellen: On rend l'argent en La cure de misère. Het voortreffelijkste in beide is uit het kiesch en nobel gevoel van dezen kunstenaar gevloeid, die mij dikwijls aan Dickens herinnert!’

- ‘Dat zei ik vaak in stilte tot mezelven!’ - fluisterde Freule Emma, terwijl een vriendelijke blik mij aanmoedigde voort te gaan!

- ‘De eerste novelle: On rend l'argent schijnt doodeenvoudig in decompositie, maar is toch meesterlijk in elkaar gezet. Zij begint met een mistigen winteravond in December te Parijs, Rue de Clichy, derde verdieping, in het vertrek van den abbé Moulin, vieux vicaire de la Trinité. De oude man is

[pagina 435]
[p. 435]

een dier geestelijken, die met een kolebrandersgeloof en groote humaniteit meest altijd onder armen en ongelukkigen heeft geleefd. Hij ontvangt een onverwachte visite van een heer, die er als een Amerikaan uitziet, en zich Adam Harrison van Chicago, marchand de porc salé, noemt. Deze vraagt een dienst van den vicaris. Hij zal daarvoor de armen rijkelijk beloonen. Zijn ware naam is Renaudel, hij was vroeger bankier in de rue du Faubourg Saint-Honoré, had zich met de kas verwijderd, en was bij verstek veroordeeld tot twintig jaren dwangarbeid. Hij is in Amerika rijk geworden, en komt nu bij den vicaris met eene portefeuille, waarin meer dan twee millioen francs schuilt, en verzoekt dezen het geld aan de rechthebbenden terug te geven.

‘En dan begint de tocht van den abbé Moulin. Hij moet zich het eerst naar een letterkundige begeven, die Louis Dublé heet, en die 250000 frs. moet ontvangen, rue des Abesses. De letterkundige woont wel au cinquième, maar het huis heeft meer verdiepingen, en zoodra de abbé zich vertoont, komt een zeer goed gekleed jongmensch in zwarten rok en witte das te voorschijn. Zijn studeerkamer is behoorlijk gemeubeld, geen spoor van armoede. Zoodra de abbé hem den wissel van een kwart miljoen franks ter hand stelt, laat hij weinig verwondering of vreugde blijken, tot groote teleurstelling van den braven priester. Louis Dublé beweert immers, dat de bankier Renaudel, toen deze zich verwijderde met de kas, hem een grooten dienst heeft gedaan. Hij is genoodzaakt geweest te werken. Het is gebleken, dat hij zeker talent bezat, hij is geslaagd - en leeft nu op fatsoenlijken voet van zijn arbeid!’

- ‘De strekking is duidelijk genoeg!’ - zei Mevrouw Van Aldersee.

- ‘O, ja, maar zij vereert het humane karakter van Coppée!’ - antwoordde Freule Emma. - ‘Ik wed, dat we nog aardige bijzonderheden zullen hooren.’

- ‘Zeker, freule! Er komt hier een zeer eigenaardig verhaal over het letterkundig leven te Parijs, dat ik warm aanbeveel, omdat de geest van onze fin-de-siècle-dagen er zoo duidelijk uit spreekt! De letterkundige Dublé vertelt aan den abbé, dat hij op zijn 20ste jaar in het bezit van eenig fortuin was gekomen, dat hij zich aan de letterkunde wilde wijden, en dat hij door litteraire vrienden in de café's van het quartier Latin, en van Montmarte was rondgeleid! Een soort van dichter, door Dublé met glazen bier overstelpt, leert hem doode en levende schrijvers verachten. Deze klaploopende vriend, deze mangeur de blanc, verkondigt de volgende theorie: In het verleden, in de historie, komen geene dichters voor, behalve misschien eenige méconnus. In het heden vindt men niet veel bijzonders. Toch, bij oplettende telling, vindt hij er eenigen - eerst zichzelf, dan zijn biervriend, die hem geld zal voorschieten, om een eigen tijdschrift te stichten. Een goed auteur geeft zoo veel om het publiek, als om een schotel met rooie kool! Men schrijft voor 25 lezers, dat is genoeg. Iemand, die succes bij het publiek heeft, is een poen, een filistijn! Zoo werd Louis Dublé de Maecenas van een hoopje genieën, die een nieuw tijdschrift L'Instantané voor zijn geld uitgaven. Allerlei meesterstukken werden geplaatst, inzonderheid van een dichter, die bij elk woord eene gewaarwording der zintuigen wil doen gevoelen, omdat hij zelf, als hij het woord mélancolie uitspreekt,

[pagina 436]
[p. 436]

eene gewaarwording heeft, of hij fluweel voelt, en omdat de naam van de stad Perpignan hem eene reukaandoening van knoflook veroorzaakt. Voor het overige werden alle mannen van naam door het slijk gesleurd, zelfs de nog onuitgegeven dichters van het koffiehuis aan den overkant werden met scheldwoorden overladen. Van Victor Hugo werd nooit anders gesproken dan als van ‘ce pauvre Hugo!’ maar Racine werd in bescherming genomen, om het contrast. In deze revue werden ook eenige verzen van Dublé geplaatst, die rhythmus en rijm bezaten en verstaanbaar waren, maar die men niet durfde weigeren, omdat hij zijn geld voor het tijdschrift had gegeven. Drie jaar had hij dus geleefd, toen de bankier Renaudel met de rest van zijn fortuin naar Amerika vluchtte. Dublé verviel tot de uiterste armoede, en werd door een kameraad, dien men in zijn tijdschrift voor verrader uitschold, omdat hij eenige geestige artikelen in een groot dagblad had geschreven, aan een klein reportersplaatsje geholpen. Zoo was Dublé genoodzaakt om hard te werken. Zoo had hij langzaam zijne positie verbeterd, en eindelijk eenige artikelen voltooid, die met bijval werden begroet, omdat hij wel degelijk aan zijne lezers had gedacht, zich herinnerend dat Théophile Gautier terecht zeide: qu'il ne suffit pas d'être un imbécile pour avoir du succès!

Freule Emma van Brandwijck vestigde hare donkere oogen van eene wondermooie zwartbruine tint met zekere nieuwsgierigheid op mij, en vroeg:

- ‘Maar zou u niet denken, dat deze voorstelling sterk overdreven is? Coppée is een dichter, hij houdt van scherpe contrasten! Zoo deed Dickens ook, denk maar eens aan den zonderlingen dichter Skimpole uit Bleak House!’

- ‘Het spijt mij u te moeten tegenspreken, freule! De schildering van Coppée is volkomen historisch. Dichters, die eene reukgewaarwording van knoflook gevoelen bij het uitspreken van het woord Perpignan zijn niet zeldzaam meer!’

- ‘Ja, maar hoe liep het nu af, amice?’ - vroeg Mevrouw Van Aldersee.

‘Heel eenvoudig. Dublé werd een schrijver van naam, en weldra door de club, die hij met zijn geld geholpen had, uit den kring der genieën verbannen. Hij erkende, dat met zijn ongeluk een groot geluk geboren was - dat hij voor zijn brood had leeren arbeiden - maar hij vreesde, dat het teruggekeerde kapitaal hem den werklust zou ontnemen!’

- ‘Zijn er nog meer schuldeischers te bezoeken?’ - merkte Freule Emma op.

- ‘Ja, freule! De abbé Moulin heeft nog drie gewichtige bezoeken te brengen!’

- ‘Nu, dat blijft tot ons desert! Want nu gaan we dejeuneeren!’ - zei Mevrouw Van Aldersee.

Er is niets van gekomen. Freule Emma heeft ons zoo geestige schilderingen uit Den Bosch en het Bossche leven medegedeeld, dat we Coppée vergaten.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken