Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 2 (1892)

Informatie terzijde

Titelpagina van Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 2
Afbeelding van Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 2Toon afbeelding van titelpagina van Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (67.88 MB)

ebook (73.66 MB)

XML (3.02 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
drama
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 2

(1892)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 537]
[p. 537]

Uit de studeercel der redactie.

Een onderwerp van vergelijkende letterkundige geschiedenis werd door den Nederlandsche(n) Spectator van 1 October 1892 ter overweging aanbevolen.

Een inzender van Pluksel wijst op de treffende overeenkomst tusschen Ernst Theodoor Amadeus Hoffmann's Das fremde Kind in Die Serapions-Brüder (11 Band, S. 519-614, Berlin, 1819) en Frederik van Eeden's Kleine Johannes (Den Haag, 1892). Vermelde inzender heeft eenige trekken van gelijkheid tusschen beide sprookjes aangewezen. Zou het daarmee bewezen zijn, dat de satanistische Hoffmann bij wijze van posthume suggestie zijne novelle in de hersenen van den Nederlandschen auteur heeft overgeplant?

Mij dunkt deze stelling behoeft klemmender betoog. De overeenkomst kan oppervlakkig schijnen te bestaan, maar in waarheid geheel onbeteekenend zijn. Of de overeenkomst zou kunnen ontstaan uit het eeuwenheugend feit, dat men gewoonlijk uitdrukt met den term: Les beaux esprits se recontrent! - Het vraagstuk is in elk geval een nader onderzoek waard. Want ware nu werkelijk de zaak zooals de Plukselaar uit den Spectator haar voorstelt, wat zou er dan te oordeelen zijn over een Duitsch doctor, die de Hollandsche sproke in haar Duitsch gewaad ten hemel verhief, en niet bemerkte, dat hij met eene bewerking van Hoffmann's Das fremde Kind te doen had? Dr. Raché - ik meen, dat bedoelde heer zoo heet - zou aan de Rache zijner verstandige landgenooten niet ontkomen.

Hoffmann plaatste zijn kindersprookje - dat ook voor volwassenen bestemd was - in het tweede deel zijner Serapions-Brüder. Zeer verkort behelst zijne sproke het volgende: De heer Thaddaeus von Brakel woont in een eenvoudig huis, dicht bij een woud, met vrouw en twee kinderen, Felix en Christlieb. Er komt bezoek van een neef, een graaf Cyprianus von Brakel, minister des Konings, met eene dikke vrouw en twee dwaas opgedirkte kinderen. Bij het vertrek van deze voorname familie, gaven de laatsten aan Felix en Christlieb dozen met speelgoed. Er is eerst groote vreugde, maar weldra verveelt het speelgoed, en gaan de kinderen als gewoonlijk in het woud spelen. Zij nemen het een en ander van hunne schatten mee naar het bosch, daar ontdekken zij, hoe onnatuurlijk en dom het speelgoed is. Ten slotte vernielen ze het, en werpen het in het bosch en in een vijver.

Van dit alles is in den Kleine(n) Johannes geen spoor te ontdekken.

Hoffmann vertelt verder, dat de kinderen des anderen daags in het bosch berouw kregen over het vernielde speelgoed, dat zij schreiend onder een boom zaten - en dat plotseling uit een schitterend licht een wondermooi kind op hen af kwam, en hen troostte. Dit vreemde kind leert hen de schatten der natuur, de bloemen, de steenen, de schelpen waardeeren - en daarna neemt het Felix en Christlieb bij de hand, heft hen op, en vliegt met hen over het woud, terwijl de vogels hen in het voorbijvliegen vroolijk begroeten. Daar zij duizelig werden, zette het vreemde kind ze weder op den vasten bodem.

De Kleine Johannes begint met de verschijning van een dergelijk vreemd kind, aan den held der geschiedenis. Felix en Christlieb schijnen gecondenseerd

[pagina 538]
[p. 538]

tot één knaap, maar met groot verschil van uiterlijke omstandigheden. Het vreemde kind heet nu Windekind, gaat met Johannes ook uit vliegen, maar dan komt iets geheel anders. De kleine Johannes ziet eene krekelschool, bezoekt een konijnenhol, en woont daarbinnen een bal van glimwormen, vleermuizen, ratten, padden en kikvorschen, in tegenwoordigheid van den Elfenkoning Oberon, bij. Hier wordt terstond een groot verschil zichtbaar. Hoffmann ziet de natuur alleen in een rooskleurig waas van poëtische sentimentaliteit, Van Eeden werpt een humoristischen blik op de natuur - en toont zijne botanische en entomologische kennis.

Bij Hoffmann ontmoetten Felix en Christlieb het vreemde kind een en ander maal. Zij leeren de taal van bloemen, boomen en beken. Iets dergelijks leert de Kleine Johannes van Windekind. Bij Hoffmann vliegen Felix en Christlieb met het vreemde kind in den glans van het avondrood, en tusschen de schitterende wolken zien zij kasteelen van louter robijnen en edelgesteenten. De kleine Johannes ziet aan het strand der zee telkens een wolkengrot, waaruit purperen stralen schieten

Maar den kleinen Johannes gebeuren ook geheel andere dingen. Van koning Oberon heeft hij een gouden sleuteltje gekregen, dat op een gouden kastje zal passen - schoon de plaats, waar dit zich bevindt, onbekend is. Johannes past nu niet best op ter school, wordt door eene muis vertroost, en begraaft met behulp van Windekind het gouden sleuteltje onder eene duinroos.

Van dat alles geen spoor bij Hoffmann. Felix en Christlieb vragen het vreemde kind naar zijn naam en afkomst, en vernemen, dat hij de zoon is van eene Fee, die in een kristallen paleis woont, en eene groote vriendin van kinderen is. Zij geeft heerlijke kinderfeesten, zij spant een regenboog voor de kinderen uit, om er op te klauteren, en laat ze op goudfazanten door de lucht vliegen. Zoodra de Fee haar troon bestijgt, spelen geesten op gouden harpen en kristallen cymbalen - een koor van zangers verrukt aller ooren, het zijn purperen vogels grooter dan adelaren. Maar er zijn ook minder verrukkelijke dingen in dit Feeënkoninkrijk. Er was daar voor jaren een vreemde geest, die zich Pepasilio noemde, en beweerde een groot geleerde te zijn, maar weldra bleek een vijand der kinderen te wezen. Hij bedierf de kinderfeesten, hij bleef aan den staart der fazanten hangen, zoodat zij niet konden vliegen - hij trok de kinderen bij de beenen, als ze op rozestruiken klommen. Hij bezoedelde het paleis, den regenboog, de bloemen met een ellendig zwart gift. Weldra bleek het, dat hij de booze Gnomenkoning Pepser was. De Fee verbande hem uit haar rijk. Maar hij wreekt zich door het vreemde kind in allerlei gestalten te vervolgen.

De kleine Johannes beleeft andere avonturen, maar vliegt evenals Felix en Christlieb met duiven naar Windekind (bl. 47). Johannes profiteert van de entomologische kennis zijns geestelijken vaders, en bezoekt een mierennest Daarna komt hij met Windekind te midden van eene christelijk-historische meeting - een edit Nederlandsch détail - vervolgens besluit hij bij Windekind te blijven, die hem de taal van vlinders en vogelen geleerd heeft, even als het vreemde kind dit deed voor Felix en Christlieb. Johannes leert echter van Windekind een geheel andere leer, dan de Duitsche kinderen van hun leermeester in het

[pagina 539]
[p. 539]

vliegen - hij wordt ingewijd in het mystiek pantheïsme van zijn vriend, en leert de prachtig ondergaande zon aanbidden. Midden in het woud leert Johannes nu tevens een koning der Gnomen, een kabouter, kennen, die Wistik heet, en hier en daar aan den Pepser van Hoffmann herinnert. Want even als het vreemde kind tot Felix en Christlieb altijd zegt, dat zij hem moeten liefhebben, evenzoo vermaant Windekind: ‘Heb mij lief, heb mij lief met uw geheele wezen!’ (bl. 79). Maar de booze invloed van het kaboutertje troont hem weg uit de armen van Windekind - en, als hij zijn elfenvriend weer wil opzoeken, is deze verdwenen.

Bij Hoffmann vinden Felix en Christlieb, als zij na het laatste onderhoud met het vreemde kind thuis komen, bij hunne ouders een leelijken dwerg met dunne beentjes, een vierkant hoofd, een afschuwelijk gezicht, geheel in het zwart gekleed - hij heet Magister Tinte. Deze zou de kinderen onderwijs in de ‘wetenschappen’ geven. De kinderen waren zeer dom, zij konden duidelijk schrijven en sprookjes vertellen. Ze moesten nu blijven studeeren te huis, en werden van het vreemde kind gescheiden. Zij werden onoplettend, zij wilden niet hooren naar Magister Tinte. Eindelijk ontstond een gevecht. De vader komt tusschen beide, en de Magister moet met zijne leerlingen nu elken dag in het woud gaan wandelen. De Magister vindt alles zeer leelijk, en beweert, dat bloemen en woudbeken niet spreken kunnen. Christlieb wijst op de madeliefjes, die met vriendelijke oogen naar hen keken, maar de Magister werd boos, rukte een handvol uit den grond, en wierp ze in het slijk. Christlieb weende, Felix beet op de tanden. Magister Tinte werpt een vroolijk zingend sijsje met een steen dood. Nu weenen beide kinderen. Zij roepen het vreemde kind. In een lichtende wolk verschijnt het, en zegt onder tranen, dat het nu niet meer met zijne vrienden kan spelen, omdat Magister Tinte eene incarnatie is van den boozen Gnomen-koning Pepser.

De kleine Johannes kan Windekind niet terugvinden, sinds hij met den kabouter Wistik heeft gesproken. Hij dwaalt door de bosschen en velden, komt eindelijk bij eene villa, in den tuin van welke hij met den tuinman spreekt, die hem in genade aanneemt. Nu volgt eene van Hoffmann geheel afwijkende episode, waarin Johannes kennis maakt met Robinetta, het dochtertje van den bezitter der villa. Deze episode behoort tot de fraaist geschrevene van het geheele werk. Hij wordt door Robinetta bij hare ouders gebracht, maar wekt de algemeene verontwaardiging, omdat hij een hem vereerden bijbel niet wil aannemen - en zegt, dat God eene groote petroleumlamp is, waardoor velen verdwalen. Hij wordt zeer onzacht uit de deur gezet, en ontmoet nu in het duin een zwart mannetje, met ‘een groot hoofd, met groote ooren,.... en een mager figuurtje met dunne beenen’ (bl. 113). Dat mannetje heet Pluizer en lijkt eenigszins op Magister Tinte, met zijne ‘kleine, ganz dünnen Spinnenbeinchen’ (bl. 579). Pluizer voert den kleinen Johannes naar eene stad, waar hij hem het leven zal leeren kennen. Bij Hoffmann komen de beide kinderen thuis, om hunne ouders mee te deelen, dat Magister Tinte de booze Gnomen-koning Pepser is. Wanneer de boosaardige dwerg nu verschijnt, gedraagt hij zich zoo zonderling, dat hij door het gezin der von Brakels met zweepslagen wordt verjaagd. Daarna wordt de heer von Brakel ziek, en verschijnt ‘ein langer magerer Mann’ (bl. 617) aan het bed. Drie dagen later sterft de vader. Moeder en kinderen

[pagina 540]
[p. 540]

worden uit hun huis om schulden weggejaagd, maar het vreemde kind verschijnt, en zegt, dat hij hen zal beschermen, zoolang zij hem liefhebben.

De kleine Johannes maakt door middel van Pluizer kennis met een ‘grooten man.... met lange, magere handen’ (bl. 125), die met den naam van den ‘Dood’ wordt toegesproken. Pluizer vertoont aan Johannes de groote stad met al de bonte verscheidenheden van het stadsleven. Somtijds vliegen ze over de huizen. Ze dringen onder den grond van een kerkhof en zien de lijken als aas der wormen. Johannes keert een oogenblik naar het huis zijns vaders terug, dien hij stervende vindt. De groote man met de magere handen verschijnt in het sterfhuis, en waakt aan het ziekbed. Voor de laatste maal ziet Johannes Windekind in een wolk van licht. Dan wordt hij door een raadselachtigen persoon in het leven teruggebracht.

Uit deze paralel moge blijken welke de verwantschap is tusschen Hoffmann's Das fremde Kind en F. van Eeden's Kleine Johannes. Het kader van het sprookje is door Hoffmann aangegeven. De hoofdpersonen zijner verdichting zijn verwant aan Van Eeden's hoofdpersonen, evenwel niet zonder belangrijke, en zeer interessante wijzigingen. Felix en Christlieb worden evenals de Kleine Johannes door een lichtgeest ingewijd in de mysterieuze schoonheid der Natuur. Ze leeren de taal der bloemen, der boomen, der beken. Bij Hoffmann is dit thema in lyrisch dichterlijken trant uitgewerkt, bij Van Eeden in wijsgeerig didactischen zin. Hoffmann ziet de natuur alleen met de oogen van een romantisch dichter, Van Eeden met die van een geoefend botanist en entomoloog. Hoffmann allegoriseert geheel anders dan Van Eeden. De eerste stelt in zijn Fremde Kind den genius der Poëzie en der Fantasie voor. De booze kobolden, Pepser en Magister Tinte vertegenwoordigen ‘der Geist, der stets verneint’, het koele verstand met zijne afbrekende critiek. Bij Van Eeden heeft het sprookje eene geheel andere strekking. Windekind leidt Johannes op tot de vereering van het algoddelijke in de natuur. Elf en Kobolden beiden pogen hem tot een wijsgeerig panthéisme te verheffen ver boven de ‘petroleumlamp’ der Christenen.

Stemmen Hoffmann en Van Eeden overeen, wat het kader van het sprookje betreft, in de details en in de strekking is zeer groot verschil. Alleen is het te bejammeren, dat de auteur van De(n) Kleine(n) Johannes niet in een kort woord vooraf mededeelde, dat hij naar aanleiding van Hoffmann's sprookje iets geheel anders en geheel nieuws wilde scheppen. Nog meer is het te bejammeren, dat zekere dr. Paul Raché, die Coupérus' Noodlot in het Duitsch vertaalde, die een inleidend woord schreef bij de vertaling van De(n) Kleine(n) Johannes in het Duitsch door mej. Anna Fles, brutaal weg beweert, dat er na Vondel's dood tot 1885 geene letterkundige kunst in Nederland heeft bestaan, en dat het sprookje van Van Eeden ‘das erste grössere Prosawerk der neue Richtung’ was.

Aan wien denkt Dr. Paul Raché dien dommen blague wijs te maken? Denkt hij, dat ernstige Duitschers hem niet onder het oog zullen brengen, dat hij de verwantschap van Hoffmann en Van Eeden had moeten opmerken - en dat de Romantik van 1819 volstrekt geene ‘neue Richtung’ vertegenwoordigt. Dergelijke dwaasheden verdienen zelfs geene ernstige wederlegging. O, Rache over Raché!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken