Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 2 (1892)

Informatie terzijde

Titelpagina van Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 2
Afbeelding van Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 2Toon afbeelding van titelpagina van Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (67.88 MB)

ebook (73.66 MB)

XML (3.02 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
drama
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 2

(1892)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige
[pagina 653]
[p. 653]

Nederlandsche Verzen en Nederlandsch Proza.
XII.

Vrouwen lief en leed onder de tropen, door Adinda. Utrecht, J.L. Beijers, 1892.

Er komen steeds meer Nederlandsche auteurs, die hunne ervaring gedurende langer of korter verblijf in Oost-Indië tot stof gebruiken voor hunne letterkundige kunstscheppingen. Sedert de Baron Van Hoëvell in 1850 zijne Indische Schetsen in het licht zond, volgden velen zijn voorbeeld. De Baron Van Heerdt schreef het eerst over eene mailreis (1854), gevolgd door Ds. Brumund (1862). Van Assendelft de Coningh koos tot stof zijner schetsen (1879) reizen met zeilschip of stoomschip van Rotterdam naar Batavia. Generaal Weitzel (1859) - toen kapitein - schildert het leven te Batavia in 1858, Douwes Dekker overtrof door zijn Max Havelaar (1860) al zijne voorgangers, en niet weinigen zijner volgers. Na 1860 komt de Nederlandsch-Indische roman tot nog hooger bloei. W.A. van Rees (1862) vertelt de lotgevallen van Indische officieren; Gramberg (1865) biedt het eerst een historisch Indischen roman aan; en weldra volgt de auteur van Oost-Indische Dames en Heeren (1866) met eene schildering van het high-life te Batavia in 1860, '61. Stella Oristorio di Frama schrijft over de huwelijken in Indië, om aan te toonen, dat mannen ‘ellendelingen’ zijn (1873). Melati van Java (Mej. M. Sloot) teekent met dichterlijken gloed het leven in de binnenlanden van Java in haar Jonkvrouw van Groenenrode (1875), gevolgd door mevrouw M.C. Frank (1877) en voorafgegaan door F.C. Wilsen (1869). Annie Foore (Mevr. Ijzerman-Junius) bleef in dit spoor (1877-1887), Dr. J. Groneman teekende het liefst toestanden uit de Vorstenlanden (1883), Majoor Perelaer bracht ons naar Borneo, en schreef een ethnografischen roman (1881), en G. Valette toonde zijne uitmuntende fijnheid van waarneming door zijne schetsen uit het Javaansche dessaleven. Bij dit reeds vrij talrijk personeel komt nu nog eene dame, die zich Adinda noemt, en een roman aanbiedt over Vrouwen lief en leed onder de tropen. Dit werk is een eersteling - men behoeft het niet te vragen. De jonge auteur heeft slag van schrijven. Zij vertelt zeer vloeiend, zeer wijdloopig, zij is zeer woordenrijk, maar haar stijl verheft zich niet boven dien van een fatsoenlijk opgevoed jong meisje, die brieven naar huis schrijft, als zij uit logeeren is. Hare letterkundige ontwikkeling staat niet zeer hoog. Als zij aan boord van een stoomer een als heer gekleed Neger ziet, die vloeiend Fransch spreekt, denkt ze aan Othello, en hoe vreemd het was, dat Desdemona van zulk een neger kon houden. Dat een Moor in huidkleur zoover van een Neger staat, als een Hagenaar van een Roodhuid schijnt haar nog niet te zijn ingevallen. Een lief vers van Frans de Cort (‘Wanneer ik vreugdedronken - mijn rozig kind aanschouw’ -) wordt toegeschreven aan Justus van Maurik.

Uit een en ander blijkt, dat Adinda een gunstigen aanleg heeft, maar dien aanleg nog niet voldoende beschaafd en ontwikkeld heeft. Haar roman bevat in hoofdzaak de geschiedenis van een Haagsch meisje, Nelly van Vloten, in haar huwelijk met zekeren heer Van der Elst, administrateur op een koffieland in Java's

[pagina 654]
[p. 654]

Oosthoek. Nelly is wat week en sentimenteel van aanleg. Zij heeft zich hooge illusieën van haar aanstaanden man gevormd, en wordt bitter bedrogen. Van der Elst is een zeer ordinair, practisch man, die buitengewoon gesteld is op ‘persoonlijke vrijheid,’ ook in het huwelijk. Waarom hij juist zulk een fijn Haagsch poppetje, met zoo lichtbewogen gemoed en zulk eene weelde van tranen, gekozen heeft, blijkt niet voldoende. Natuurlijk is het huwelijk zeer ongelukkig - daar Nelly hoegenaamd geen weerstandsvermogen bezit, en enkel opgaat in hare grieven tegen haar man. De ontknooping door den dood van den zelfzuchtigen man, die vergiftigd wordt door eene Madoereesche kokki, Aïma, vroeger zijne bijzit, is wel een zeer waarschijnlijk feit, maar maakt een vreemden indruk, daar de vergiftiging geschiedt met bamboevezels in de rijst. Gelukkig gebruikt de jonge mevrouw, uit antipathie tegen de rijsttafel, er nooit iets van, en wordt alleen de egoïst Van der Elst getroffen.

In de schildering van dit zeer ongelukkig huwelijk heeft Adinda, vooral wat de gemoedsstemming en het lijden der jonge vrouw betreft, eenige zeer treffende bladzijden geschreven. Maar zij had zich tot dit thema alleen moeten bepalen. Ten einde het verhaal eene geheel noodelooze uitgebreidheid te geven, laat zij eene tweede heldin, Augusta Batenburg optreden, die als gouverante bij verschillende familiën dient, en met allerlei rampen heeft te worstelen. Hoe de heer Oyens, vader van hare élèves, aan Augusta het hof maakt, en hoe deze daarom, geheel onschuldig, uit hare betrekking wordt ontslagen, is eene episode, die met de eigenlijke kern der vertelling weinig te maken heeft.

Op bl. 177 begint de schrijfster eene geheel nieuwe geschiedenis van een marine-luitenant Terhaar en eene juffrouw Stern, die vijf-en-twintig jaren vroeger heeft plaats gehad, en die den loop van het verhaal op onnoodige wijze belemmert. Door deze tusschenepisode bereikt Adinda het doel, om een broeder en zuster ten tooneele te brengen, die, onwetend van hunne bloedverwantschap, in eene tragische liefde voor elkaar blaken. Dit herinnert aan de sentimenteele Duitsche romans uit het laatst der vorige eeuw van Gellert, Hermes en Lafontaine. De samenstelling van Adinda's Vrouwen lief en leed onder de tropen laat veel te wenschen over, mocht ook in enkele tooneelen het leed van de heldin met prijzenswaardige fijnheid van gevoel zijn uitgedrukt.

‘Ups’ en ‘Downs’ in het Indische leven door Maurits. 2 deelen. (Tweede druk) Batavia, G. Kolff & Co. Nijmegen, H.C.A. Thieme, 1892.

Dit boek is eene vrucht van echt mannelijke, rijpe kunst. Het maakt een overweldigenden indruk. Enkele hoofdstukken zijn met de pen van Thackeray geschreven. Schoon het wellicht aan sommigen bekend is, hoe de talentvolle auteur heet, die nog altijd den pseudoniem van Manrits voert, schijnt het mij niet geoorloofd hem hier anders dan onder dezen schuilnaam zoo hoogen lof toe te kennen. Zijn schildering der Indo-Europeesche maatschappij op Java is aangrijpend, en boeit van het begin tot het einde.

Maurits heeft er waarschijnlijk zijne goede redenen voor gehad, om de plaats, waar zijne geschiedenis voorvalt, zoo schimachtig mogelijk aan te duiden. De handeling grijpt plaats, of in eene koopstad aan de zeekust, of in het binnenland op groote koffieplantages. Maurits toont al zijne personen aan den lezer met verwonderlijk scherpe lijnen en sprekende kleuren. Zijne kunst is zuiver realistisch, zijn stijl tot brutaal wordens helder en doorschijnend. Enkele platte woorden:

[pagina 655]
[p. 655]

fuif, snappen, rijsttafelen, gévédé, frisch jong vleesch (van dames-schouders), ik verdom het, en dergelijke zouden misschien kunnen vermeden worden. Op de compositie zou alleen aan te merken zijn, dat de hoofdstukken te veel als afzonderlijke episodes zijn behandeld, zoodat sommigen uit den roman kunnen gelicht worden, zonder dat het verband verbroken wordt.

In welke wereld brengt ons Maurits?

Een mijner Indische vrienden citeerde eens de woorden van een kennis, zeggende: ‘Indië is een heel mooi land, maar er zijn daar te veel patsers!’ De indruk van Maurits ‘Ups’ en ‘Downs’ is geheel dezelfde. ‘Te veel “patsers”’! Zoo is men geneigd gedurig bij het lezen van dit voortreffelijk boek uit te roepen, maar deze neiging schijnt mij gevaarlijk, zoodra ze tot een ongunstig oordeel over het kunstwerk aanleiding zou kunnen geven. Nog altijd blijft de opvatting heerschen, dat een auteur verantwoordelijk wordt gesteld voor de pekelzonden der door hem in het leven geroepen personen. Men wil alleen zoogenaamde ‘sympathieke figuren’ - en komt zoo tot uitsluitend idyllische schilderingen. Maar, noch de Nederlandsche, noch de Nederlandsch-Indische maatschappij geven ruime stof tot het scheppen van idyllen. Maurits heeft het Indische leven grondig bestudeerd; hij heeft er veel ‘patsers’ ontmoet, en geeft ze nu eene plaats in zijn roman - het is zijn recht. Het is zeker nog niemand gelukt te betoogen, dat Shakspere geen recht had zijn Jago, zijne Lady Macbeth, zijn Richard III, ineen treurspel te plaatsen. Maar een treurspel met enkel vrouwen als Lady Macbeth, enkel mannen als Jago en Richard III zou ieder volkomen ondulbaar schijnen.

Maurits ontsnapt nauwelijks aan het verwijt een Indischen roman met enkel ‘gemeene lieden’ te hebben voltooid. Hij doet een volkomen verdorven jongmensch - Eddy Markens - door eene allesbeheerschende liefde voor Lena Lugtens - van den beginne af een superieur nobel jong meisje - geheel veranderen van aard, zoodat beiden aan het slot een bevredigenden ethischen indruk achterlaten. In het eerste deel komen nog een paar fatsoenlijke echtelieden, de heer en mevrouw Uhlstra, die te midden van eene wereld van ‘patsers’ de aandacht trekken. De mannen smeden komplotten, om het gouvernement voor millioenen te bestelen, en worden er rijk door. Eenigen leven uit schraperigheid en heerschzucht zuinig, zooals de tyran Lugtens, die altijd water drinkt, en over iedereen gezag voert, maar toch bij Chineezen binnensluipt, om bijeenkomsten met faciele dames te houden. Anderen reizen naar Europa, waar zij zich voor Javaansche prinsen uitgeven, zooals Henri Uhlstra, die met twee verloopen Indische vrienden, als parasieten geflankeerd, al de nachtrestauraties van Europa's hoofdsteden afschuimt, en in korten tijd twee ton verspilt. De dames babbelen, snoepen, of bedriegen hare echtgenooten, zooals mevrouw Lugtens, die tijdens het leven van haar man bijzit wordt van een landeigenaar Geber - en na zijn dood de rol eener Indische Messalina speelt. De jonge meisjes komen er beter af, zooals Lena Lugtens, de ideale heldin van het boek, een kind echter uit overspel tusschen Geber en mevrouw Lugtens geboren. De jongelieden, knapen en aankomende mannen, zijn doortrapt in de boosheid. De twee zonen van den hoogen ambtenaar Markens, Freddy en Eddy, slaan in dronkenschap met een ijzeren voorwerp een Chineeschen tokohouder de hersenen in, en komen evenwel vrij door den invloed en het geld hunner familie.

Dit alles wordt met een verwonderlijk knap realisme beschreven. Als Geber met eene dochter der familie Uhlstra is getrouwd, moet hij een partij geven. Hoe het er in zijn huis uitziet, openbaart

[pagina 656]
[p. 656]

Maurits in de volgende schilderachtige trekken:

 

‘Nu kwam nog dat ophanden kinderen-krijgen erbij, waarover de heele familie Uhlstra zoo in haar schik was. En eerst die vervelende partij! Tien duizend gulden zou hem dat grapje, rondweg gerekend, kosten. Het leven was duur, vreeselijk duur, en wat had men er aan? Moeite en kosten met een minimum genot. Mocht men ergens plezier in hebben, dan liet men het meestal na om 't onfatsoenlijke of de soesah. Roos (Geber's vrouw), die nooit in Europa was geweest, kon niets in de krant geadverteerd zien of ze moest het hebben. Naar den prijs werd niet gevraagd. Het huis stond vol met nonsens-dingen, die duizenden gekost hadden, en waarnaar nooit iemand omzag. Nu weer die partij, straks de bevalling! Hij zelf kocht altijd de fijnste wijnen, de duurste sigaren; de nieuwst-modische kleeren bij den voornaamsten kleêrmaker, die droeg hij enkel bij gelegenheid. Roos kon haast geen mode-journaal zien, of zij schreef naar Parijs om een nieuw toilet, en ze leefde maand in, maand uit in sarong en kabaai. En zoo was het met alles. Terwijl ze haast nooit anders at dan rijst met sambal, een stukje gedroogd vleesch of zoo, en inlandsche vruchten, stond haar goedang (provisiekast) volgepropt met de fijnste blikjes, die opeengestapeld geheele muurvakken bedekten, als in een toko.’

 

Het is bij Geber een Indisch huishouden van Jan Steen. Het zonderling cynisme en de ruwe woorden, blijkend uit het gedrag en den spreektoon van verreweg de meeste personen uit dit boek, worden door Maurits zonder eenige complimenten teruggegeven. Dit spreekt uit verschillende meesterlijk gepenseelde tooneelen. Op de partij bij Geber overkomt den barschen heer Lugtens een kermisvreugdje. Ook hier is een voortreffelijk bladzijde:

 

‘Geber had naast het huis een houten dansvloer gelegd, en die was geen tien minuten verlaten, den heelen nacht. Zelfs Lugtens had zijn grimmige deftigheid niet kunnen bewaren; hij had, heelemaal tegen zijn teetotalers-gewoonte, een sigaar gerookt en een glas champagne gedronken, kijkend bij het plancher; een der jonge meisjes was bij hem gekomen, en had plagend gevraagd, of hij niet eens met haar wou dansen. Hij wist wel, waarom hij nooit iets gebruikte op partijen. Nu had hij maar één glas gedronken en het zat hem al verkeerd in het hoofd. Zijne oogen glinsterden, hij keek met begeerige oogen naar de blanke schoudertjes van frisch jong vleesch, glimmend z'n gezicht, en lachend met dikke vooruitgestoken lippen, alsof hij een zoen geven wou, en hij boog, haar den arm biedend, met ouderwetsche manieren om zich te ronden, wat bij zijn dikke figuur niet noodig was, en waarover de anderen tegen elkaar spottend glimlachten. Maar ze hadden het voor geen geld gemist, dat Lugtens zich te buiten ging. Dàt was een der aardigste momenten; men rangschikte zich als het ware om het te zien, de hoofden 'n beetje vooruit, in vroolijke oplettendheid.’

 

Twee deelen omvat deze roman, maar de auteur verstond de kunst zijne lezers voortdurend in spanning te houden. Overal komen tafereelen, die plaats nemen in onze heugenis. Zoo het hoofdstuk over ‘Mama Tjang’, de Javaansche moeder van mevrouw Lugtens, die door al de dames aan haar ziekbed wordt bezocht, terwijl allen te gelijk in het Maleisch hare kassians uitspreken, en de oude in hare booze luim haar al te zaam verwenscht. Zoo het hoofdstuk, waarin het feest bij Geber geschilderd wordt, zoo de teekening van Geber's langzaam opkomende krankzinnigheid, die in zelfmoord eindigt. Zoo het hoofdstuk, waarin Freddy Martens door een ellendig opiumschuivend onverlaat wordt afgezet voor vijftig gulden, en eindelijk het voortreffelijk slothoofdstuk, waarin de geheele achteruitgang van de compleete troep der ‘patsers’ op huiveringwekkende wijze wordt getoond, terwijl alleen Lena Lugtens, die door hare noblesse ook haar man, Eddy Markens, tot zich opheft, als eene ster temidden der zwartste duisternis schittert.

Daar dit kunstwerk reeds terstond een tweeden druk beleefde, zal het niet te gewaagd zijn er weldra een derden van te gemoet te zien.


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Vrouwen lief en leed onder de tropen

  • over 'Ups' en 'Downs' in het Indische leven