Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 4 (1894)

Informatie terzijde

Titelpagina van Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 4
Afbeelding van Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 4Toon afbeelding van titelpagina van Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 4

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (13.92 MB)

ebook (73.21 MB)

XML (3.20 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
drama
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 4

(1894)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 453]
[p. 453]

Uit de studeercel der redactie.

De aandacht wordt sedert kort op nieuw geschonken aan l'Académie française. Nieuw gekozen leden worden door luid uitgesproken antipathieën getroffen, en de dood maakt telkens zetels vakant voor hen, die gaarne tot de veertig onsterfelijken zouden willen behooren. Van deze laatsten is stellig Emile Zola de candidaat, die de meeste sympathieën vindt bij het groote publiek, die den felsten tegenstand ontmoet bij die afdeeling der onsterfelijken, welke men gewoonlijk le parti des Ducs noemt. Naast hem staan geene, werkelijk ernstige, candidaten dan Paul Bourget en Alphonse Daudet. De laatste wil natuurlijk van geene candidatuur weten - zijn boek: l'Immortel sloot voor hem onherroepelijk de poorten der Académie. Groote letterkundige verdiensten zouden aan hem evenwel eene even billijke aanspraak geven op een der veertig fauteuils als aan Zola.

Een der hevigste tegenstanders van dezen laatste is voor weinige weken overleden - Maxime du Camp. En juist door zijn overlijden laat hij eene plaats open, die nu misschien weder door Zola zal worden begeerd, daar reeds een elftal stemmen onder het koepeldak van het Instituut ten zijnen voordeele werden uitgebracht. Er is iets zonderlings in dat vastklampen aan eene illuzie, die waarschijnlijk nooit vervuld zal worden. Een groot kunstenaar als Zola moest bedenken, dat Molière, dat Balzac, dat Flaubert geene leden der Académie zijn geweest, en dezen staan niet alleen als groote auteurs, voor wie de deuren van Richelieu's instituut gesloten bleven. Het is verwonderlijk, op te merken, dat juist de edelste geesten stelselmatig buiten de Académie werden gehouden. La Rochefoucauld, de pessimistische auteur der Maximes, werd evenmin tot de Académie toegelaten als de burlesque bespotter van Vergilius' Aeneïs, Scarron, die den fraaisten Franschen roman in proza schreef, welke in de 17de eeuw verscheen - Le Roman Comique (1651). Zelfs de schepper van Gil Blas, de onderhoudendste van alle vertellers der 18de eeuw, Le Sage, zelfs de abbé Prévost, de rampzalige dichter van Manon Lescaut, zelfs Piron, die al de dichters van zijn tijd bespotte in zijn blijspel La métromanie, werden uit de Académie geweerd. Piron heeft zich in een algemeen bekend grafschrift gewroken:

 
‘Ci-Git Piron, qui ne fut rien,
 
Pas même académicien’.

Ook aan Jean Jacques Rousseau gunde men geen fauteuil, evenmin als aan zijn vriend Diderot. Zelfs André Chénier, de fijngevoelige poëet, die zoo treffend schreef:

‘L'art ne fait que des vers, le coeur seul est poëte’

werd afgewezen aan de poorten der Académie, terwijl eerlang die der Conciergerie zich voor hem openden. Evenzoo ging het Beaumarchais, den genialen auteur van Le Barbier de Séville en Le Mariage de Figaro; ging het Benjamin Constant, den onsterfelijken schrijver van Adolphe; ging het Henri Beyle (Stendhal), Gérard de Nerval, Béranger, Alexandre Dumas I, Théophile Gautier, Quinet en Michelet. Zou het voor Zola niet waardiger zijn met al deze uitstekende voorgangers buiten de Académie te blijven, dan vruch-

[pagina 454]
[p. 454]

teloos en rusteloos te worstelen voor de groene palmen? In Frankrijk schijnt men deze meening niet toegedaan. Het jongst gestorven lid, Maxime du Camp, heeft jaren geleden (1858) ons vaderland bezocht, en in Den Haag aan een bekend letterkundige zijne meening over de aantrekkingskracht der Académie op het helderst geschilderd. Maxime du Camp was destijds bekend als een vermaard reiziger, die in 1844 Turkije, Klein-Azië, Palestina, Egypte en Nubië had bezocht. Met de beschrijving dezer reizen vestigde hij zijn naam als letterkundige. In 1858 kwam hij naar Nederland. Dat hij hier vrij scherp uit zijne oogen keek, bleek uit zijn boek: En Hollande, in 1859 verschenen. In Den Haag bracht hij een avond in gezelschap van letterkundigen en schilders door, en trachtte zich door allerlei vragen op de hoogte onzer maatschappelijke toestanden te brengen. Onverwacht vroeg hij:

- ‘Avez-vous une Académie Hollandaise?’

Het kostte eenige moeite den reiziger omtrent onze omstandigheden in te lichten. De door Thorbecke in 1853 hervormde Koninklijke Académie van Wetenschappen liet hem geheel koud. Hij bedoelde een Instituut met eene sectie, geheel beantwoordende aan de Académie française. Toen hij ten slotte onzen toestand begreep, vroeg hij of onze geleerden en schrijvers niet hun uiterste best deden om de eer eener benoeming tot lid der Koninklijke Academie waardig te worden. Hierop was uit den aard der zaak geen afdoend antwoord te geven. Maxime du Camp toonde de uiterste verbazing, en riep uit:

- ‘Mais quel est donc le but de vos études, sinon d'être élu un jour membre de vôtre Académie?’

Dat hij zelf dit doel bereikte, is bekend genoeg. Op zijn 58ste jaar werd hij tot opvolger van Saint-René-Taillandier gekozen. Hij had zich die eer waardig gemaakt door zijne studiën in de Revue des deux mondes over Parijs. Al wat Parijs aan instellingen van algemeen nut bezit, werd grondig door hem bestudeerd en met zeldzamen rijkdom van bijzonderheden geschilderd. Zijne vereenigde artikelen gaf hij als boekdeel uit onder den titel: Paris, ses organes, ses fonctions, sa vie dans la seconde moitié du dix-neuvième siècle. Er is iets raadselachtigs overgebleven in zijne houding tegenover Zola, als candidaat voor de Académie française. Maxime du Camp was eenmaal de boezemvriend van Flaubert, met wien hij eene tweede reis naar het Oosten maakte - en Flaubert's realistisch-pessimistische kunst was ten nauwste verwant aan Zola's naturalisme. Men heeft gezegd, dat Zola's derde roman uit den cyclus der Rougon-Maquart, Le ventre de Paris, zoo diep doordrong in het leven der groote Halles Centrales, dat Maxime du Camp ver werd overtroffen. Het is te hopen, dat de auteur van Paris (et) ses organes op dezen grond geen wrok tegen Zola heeft getoond. Te vermoeden, dat Zola's onversaagd gebruik van ruwe woorden hem te zeer tegen de borst stiet, kan bijna niet aangenomen worden van den man, die in 1856 in zijn uiterst radikaal gekleurd tijdschrift: La Revue de Paris Flaubert's Madame Bovary uitgaf.

Mocht men mij overigens vragen welk geschrift van Maxime du Camp de meeste letterkundige waarde heeft, ik zou niet aarzelen de in 1882

[pagina 455]
[p. 455]

verschenen twee deelen met Souvenirs littéraires te noemen. Voor de geschiedenis der Fransche letteren van 1840 tot 1880 schijnt dit boek onmisbaar. Vooral wordt omtrent Gustave Flaubert hier het allerbeste gegeven, wat over dezen zeldzamen kunstenaar is geschreven. Hunne reis door Egypte, Turkije en Griekenland vormt niet de minst aantrekkelijke episode uit het eerste deel.

Al de talentvolle schrijvers van het tijdvak komen van tijd tot tijd in deze Mémoires voor. Er wordt zeer veel nieuws gegeven over Louis Bouilhet, den dichter van Mélaenis, een boezemvriend van Flaubert. Voorts verneemt men alleraardigste bijzonderheden uit het leven van Gérard de Nerval, van Théophile Gautier, van Louis de Cormenin, van Charles Baudelaire, van de Saint-Simonisten en Enfantin, van Alexandre Dumas I, van Prosper Merimée, van Alfred de Musset.... Juist over Alfred de Musset spreekt Maxime du Camp met groote uitvoerigheid. Hij herinnert aan den bekenden vriendschapsband, die Musset voor korten tijd aan George Sand verbond, aan zekere neiging tot uitspattingen, die Musset al zeer vroeg in slecht gezelschap bracht, door hem zelven diep betreurd, als hij schrijft:

 
‘Le coeur d'un homme vierge est un vase profond,
 
Lorsque la première eau, qu'on y verse, est impure,
 
La mer y passerait sans laver la souillure,
 
Car l'abime est immense et la tache est au fond’.

Alfred de Musset werd te Venetië gevaarlijk ziek. Hij telde toen 23 jaren. George Sand, die bij toeval hoorde, dat hij in een hotel zonder verpleging tegen eene zware krankheid worstelde, ging, door medelijden bewogen, aan zijn ziekbed zitten, en verpleegde hem als eene oudere zuster. Zij was toen 30 jaren oud. Uit deze edelmoedige verzorging volgde eene teedere genegenheid, die voor beiden eene groote ramp werd. Hunne karakters en gewoonten, hunne meeningen, hunne sympathieën verschilden altijd en in alles. Musset heeft George Sand en zich zelven het best geschilderd, toen hij schreef: ‘J'ai travaillé toute la journée; le soir, j'ai fait dix vers et bu une bouteille d'eau de vie; elle, elle a bu deux litres de lait et écrit un demi-volume’. Het schijnt, dat de stormen, die tusschen beiden hebben gewoed, voor een groot deel aan de grilligheid van George Sand zijn te wijten, zooals Paul de Musset in zijn Lui et Elle bewijst. Telkens scheidden zij, om zich telkens weer te vereenigen, en telkens weer, na den hevigsten strijd, elkander te verlaten. Paul de Musset heeft na den dood van zijn broer (1857) George Sand bewogen hem Alfred's brieven terug te geven. Zij schreven elkaar met zonderlinge benamingen. Zij noemde hem altijd: ‘Mon pauvre enfant!’ hij haar: ‘O mon grand George!’

Toen hij gestorven was, meende zij zich te moeten rechtvaardigen tegenover het publiek. Musset had haar in zijne verzen beschuldigd:

 
‘Honte à toi qui, la première,
 
M'as appris la trahison,
 
Et de honte et de colère
 
M'as fait perdre la raison’.
[pagina 456]
[p. 456]

Daarom schreef zij in de Revue des deux mondes van 15 Januari tot 1 Maart 1859 haar bekend pleidooi. Elle et Lui, waartegenover het genoemde boek van Paul de Musset: Lid et Elle verscheen. Het is moeilijk te bepalen, welke van beide partijen zich het meest te beklagen heeft. Het zonderlingst was, dat er nu ook een boek verscheen van Madame Louise Colet onder den titel: Lui. Deze ‘femme de lettres’ was eene gunstelinge van het keizerlijk hof te Compiègne - maar schreef zonder talent. Zij kwam het publiek mededeelen, dat Alfred de Musset zijn best gedaan had haar hart te winnen, maar, dat het hem niet gelukt was. Deze dame was eene bedrijvige réclamemaakster, die niets onbeproefd liet, om haar naam te hooren noemen! Zij was niet onknap, en beeldde zich in te behooren tot les Belles femmes de Paris.

In het jaar 1859 heeft de steller dezer regelen Louise Colet ontmoet te Amsterdam. Hij had toen op het archief der gemeente eenige historische bijzonderheden uit het tijdvak van 1600 tot 1618 na te vorschen - en bracht enkele weken des voormiddags op het archief door met vergunning van den archivaris, Dr. P. Scheltema. Het was gedurende die morgens van ingespannen studie doodstil rondom mij heen. Te midden van deze groote stilte hoorde ik een tred op de archieftrap, gepaard met het zacht geruisch van een damestoilet. Er werd luid op de deur geklopt - en plotseling zweefde naar binnen eene dame in een Parijsch costuum van grooten omvang naar de mode van den dag. Zij had een fijn gelaat, maar hare stem klonk grof, toen zij zeide: - ‘Je suis madame Louise Colet! J'ai une lettre pour vous, Monsieur l'Archiviste!’

Zij kwam het archief inspecteeren - wilde geene perkamenten zien, maar verwaardigde zich belang te stellen in een paar stalen harnassen uit de 16de eeuw, die ik op verzoek van den heer Scheltema met allerlei gefingeerde historische gebeurtenissen in verband bracht.

Maxime du Camp verzekert in zijne Souvenirs littéraires, dat Louise Colet een buitengemeenen hartstocht had opgevat voor Gustave Flaubert. Zij ontmoette hem in Augustus 1846 in het atelier van Pradier. Er volgde eene korte kennismaking, die later groot ongerief bezorgde aan Flaubert. Hij leefde in zijne villa bij Croisset, onder den rook van Rouaan. Zoo dikwijls hij naar Parijs kwam, moest hij zich verschuilen, daar Louise Colet jacht op hem maakte. Zij wachtte hem aan het station, als hij naar Rouaan terugkeerde, en overstelpte hem met de bitterste verwijten. Later drong zij zelfs door in de villa van Flaubert's moeder, en wierp hem een brandend stuk hout naar het hoofd. Toen zij oud werd, schreef zij voor modejournalen, en leed gebrek.

Dit is maar een klein staaltje uit Maxime du Camp's Souvenirs. Nu de schrijver het tijdelijke heeft gezegend, spreekt dit boek op nieuw voor hem. Hij toont zich bij uitstek waarheidlievend, hij spaart niemand, maar openbaart daarbij tevens zijn eigen eenigszins norsch en heerschzuchtig karakter.

Requiescat in pace!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken