Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 5 (1895)

Informatie terzijde

Titelpagina van Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 5
Afbeelding van Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 5Toon afbeelding van titelpagina van Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 5

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (51.19 MB)

ebook (55.18 MB)

XML (3.51 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
drama
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 5

(1895)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 341]
[p. 341]

Uit de studeercel der redactie.

Het oogenblik schijnt nu gunstig, om eenig licht te werpen op den persoon van Philippe-Auguste-Mathias de Villiers de l'Isle-Adam, wiens opnieuw uitgegeven drama Morgane ons reeds heeft bezig gehouden.

Zonderlinger leven, dan het leven van Villiers is er in de geschiedenis der Letteren misschien wel aan te wijzen, maar geen leven van een buitengemeen begaafd letterkundig kunstenaar is zoo somber, zoo kil, zoo diep ongelukkig. Villiers is geen bohémien, maar komt deze treurige bent zeer dicht nabij door zijne wreede, ter-neer-drukkende armoede. Reeds stipte ik aan van welken ouden Franschen adel der kruistochten Villiers afstamt. En toch heeft men den dichter zelfs dezen onloochenbaren titel bestreden. Toen een zijner voorvaderen tijdens de Revolutie naar Engeland uitweek met vrouw en kinderen, vermoedde deze niet, dat indringers zich van zijn naam en titel zouden trachten meester te maken. In 1815 vroeg een rijk edelman, die zeer royalistisch was, een zekere de Villiers des Champs, aan Louis XVIII om zich te mogen schrijven Villiers de l'Isle-Adam. De Koning stond dit uit overgroote goedhartigheid toe, en deed den wettigen erfgenamen van dezen titel daarmee belangrijk nadeel. Deze kwamen tegen 1820 in Frankrijk terug, en bewoonden een klein landhuis te Saint-Brieuc, aan het strand van Bretagne. De vader van onzen dichter, de markies Joseph de Villiers de l'Isle-Adam, ‘chevalier de l'ordre de Malte de la Langue de France’, was gehuwd met Mlle Marie Françoise le Nepveu de Carfort, moeder van den dichter. Beide ouders waren hoogadellijk, maar doodarm. Zij werden zoo goed mogelijk geholpen door eene oude tante, Mlle Daniël Kérinou, die een klein vermogen bezat. Met nog het een en ander, dat den Markies overbleef van zijn verloren fortuin, leefde deze familie in een klein ouderwetsch huis te Saint-Brieuc. Ongelukkig verdiepte zich deze zonderlinge man in velerlei droombeelden. Hij beweerde, dat tijdens en na de groote Revolutie zeer vele fortuinen en goederen in verkeerde handen zouden gekomen zijn. Hij snuffelde in kerkelijke en gemeentelijke archieven, en overtuigde sommige familiën van haar recht op een verloren eigendom. Maar de processen werden ook verloren - en den zonderlingen Markies geen geloof meer geschonken. Eene tweede eigenaardigheid van Villier's vader was zijn geloof aan begraven schatten. Hij waande, dat er in Bretagne onderaardsche kelders moesten gevonden worden vol kostbaarheden, door het voorgeslacht in tijden van burgeroorlog en revolutie daarin verborgen. Hij meende, dat hij het groot vermogen der familie Villiers de l'Isle-Adam zou terugvinden - en begon opgravingen te maken in de nabijheid van het kasteel zijner voorvaderen, dicht bij Quintin. Doch hij vond niets, de arme Markies, en werd door zijne nuttelooze opgravingen nog voortdurend armer.

Zijn zoon heeft van deze zonderlinge liefhebberij zijns vaders gebruik gemaakt in zijn aangrijpend drama Axël. Hij fantazeert daar over een onmetelijken schat, door een graaf Auersperg tijdens Napoleon's oorlogen in Duitschland gered uit de handen van stroopende Fransche cavallerie. In een krypt, aan hem alleen bekend, diep verborgen onder de gewelven van zijn stamslot in het Schwartzwald, liggen de millioenen, die eenmaal door Axël zullen worden ontdekt.

[pagina 342]
[p. 342]

Villiers heeft met groote handigheid van dit motief gebruik gemaakt, en in dat opzicht is de kostbare dwaasheid van zijn vader hem eenigszins nuttig geweest.

Villiers heeft gestudeerd te Laval en te Rennes, en terstond zijn buitengewonen aanleg getoond. Hij had iets zonderlings in zijn voorkomen. Hij verwaarloosde zijne kleeding, en deed het rijke blonde hair in wilde golving over voorhoofd en oogen vallen, om het telkens met eene snelle beweging achter de ooren weg te strijken. Zijn blik uit matblauwe oogen, scheen magnetische kracht af te stralen - allen, die naar hem luisterden, werden er door geboeid. Te Rennes leerde hij een jong meisje kennen, dochter eener aanzienlijke familie, die hij korten tijd aanbad, maar door een vroegen dood verloor. Hij zeide van haar, die hij nooit heeft vergeten: ‘Il est des compagnes, qui ennoblissent toutes les joies de la vie, des jeunes filles radieuses et dont l'amour ne se donne positivement qu'une fois, oui! des coeurs sacrés, des êtres d'aurore et d'idéal.’

Hij verdiepte zich nu in zijne geliefkoosde letterkundige studiën, en ontwierp zijn reeds vermeld drama Morgane, vormde het plan voor zijn Axël, voor zijn mystieken roman Isis. Zijne ouders, zijne tante en eenige arme familieleden, brachten al wat zij bezaten bij elkaar, om den veelbelovenden jongen kunstenaar naar Parijs te doen verhuizen, waar hem, meende men, roem en toekomst wenkten.

Zoo kwam Villiers in de eerste jaren van het tweede keizerrijk naar Parijs, vergezeld van zijne ouders en tante Kérinou. Hij leefde er in den kring van die jonge auteurs, spottend les Parnassiens genoemd, wier namen later beroemd zouden worden: François Coppée, Sully Prudhomme, Alphonse Daudet, Léon Cladel en Albert Glatigny. Villiers werd medewerker aan de Revue fantaisiste, en ontmoette er een tal van onbekende schrijvers, even jong, even arm, even talentvol als hij zelf was.

In de Revue fantaisiste plaatste hij eene zonderlinge novelle, vol geheimzinnige verschrikkingen: Claire Lenoir. Ieder was met dezen nieuwen kunstbroeder ingenomen binnen den kring der Parnassiens; hij vond er trouwe vriendschap, die hem steunde tot aan zijn dood, inzonderheid bij de twee dichters: Stéphane Mallarmé en Léon Diercx. De Revue fantaisiste heeft maar twee jaren bestaan, en werd opgeheven, nadat de hoofdredacteur Catulle Mendès was veroordeeld tot eene maand gevangenisstraf en 500 frs. boete, wegens het schrijven van een blijspel in een bedrijf en in verzen: Le Roman d'une Nuit.

Onder de vrienden, die op Villiers een niet altijd gunstigen invloed hebben geoefend, was de dichter van Les fleurs du Mal, Charles Baudelaire. Over dezen genialen, grilligen dichter zou heel wat zijn mee te deelen. Zijne meest in het oog springende eigenschap was liefde voor het zonderling-mysterieuse. Hij ging uit van de lectuur van den in het Fransch vertaalden E.A.Th. Hoffmann, wiens Elixire des Teufels te Parijs meer bijval vond dan te Leipzig. Sedert deelde Villiers het streven van Baudelaire, om de lezers voortdurend te mystificeeren, ‘d'épater le bourgeois’, een streven, dat in alle scheppingen van Villiers gestadig om den hoek gluurt.

In zijne eerste jaren te Parijs heeft hij het betrekkelijk niet kwaad, daar zijne ouders en zijne tante nog leven, zoodat hij minder door de zorg voor

[pagina 343]
[p. 343]

het dagelijksch brood wordt gekweld. Het was uit zijne novelle Claire Lenoir gebleken, dat hij niet zonder vrucht de speculatieve wijsbegeerte van Hegel had bestudeerd. De in 1862 verschenen roman Isis - onvoltooid gebleven - is geheel van zijne Hegel-studiën doortrokken. Daarna verscheen zijne Morgane (1866) te Saint-Brieuc, waar hij den zomer doorbracht. Juist in dit tijdperk greep iets zeer ongemeens plaats in het leven van Villiers. In 1863 stond de Grieksche troon leeg. Napoleon III liet zich toen vrij luid hooren in het Europeesch concert. Op zekeren morgen kwam Villiers' vader met eene krant in den familiekring, waarin werd medegedeeld, dat Frankrijk als candidaat zou stellen ‘un grand seigneur français’, den graaf Philippe Auguste de Villiers de l'Isle-Adam. Onze dichter vleide zich niet met een goeden uitslag, maar hij vroeg toch eene audiëntie ter Tuilerieën, die hem werd toegestaan. Voor het eerst vond Villiers een tailleur, die hem een rok wilde leveren. Hij verscheen in het keizerlijk paleis, werd ontvangen door den Hertog van Bassano, maar beweerde, dat hij alleen aan den Keizer zijn verlangen zou mededeelen. Ook vreesde hij, dat men hem zou gevangen nemen, juist zooals hij het in zijne drama's en novellen had verteld. De Hertog van Bassano heeft den armen dichter waarschijnlijk voor een krankzinnige aangezien. En weldra was de koning van Griekenland gevonden - in Georges I, tweeden zoon van Christiaan IX, koning van Denemarken.

Villiers moest zich troosten met eene frase: ‘Hélas, le royaume des poètes n'est pas de ce monde, et leur couronne est faite d'épines.’

Een groote ramp trof nu de familie Villiers. De oude tante Kérinou stierf. Haar klein fortuin kwam in handen van derden, en het gezin spatte uiteen. De meubels werden verkocht. De ouders gingen naar Bretagne terug, de zoon nam zijne toevlucht tot de garnis parisiens, en begon een wanhopenden strijd tegen het bleeke gebrek en de vernederende armoede.

Hoe de dichter bleef leven is bijna geheel onbekend - men zag hem op den grooten boulevard van het café de la Paix tot het café de Madrid, maar men wist niet, waar hij woonde, noch hoe hij in zijn onderhoud voorzag. Men vond hem vooral des nachts zeer laat in brasseries. Hij wikkelde zich daarenboven vrijwillig in moeilijkheden. In 1876 had hij bij toeval in het théâtre de la Porte Saint-Martin een drama gezien, onder den titel: Perrinet Leclerc, drame historique en 5 actes par M.M. Lockroy et Anicet Bourgeois. In dit stuk werd een zijner voorvaderen, de maarschalk Jean de Villiers de l'Isle-Adam, in een ongunstig licht voorgesteld. Hij ondernam terstond een proces tegen de erfgenamen der reeds overleden auteurs. Nu begon men te zeggen, dat onze Villiers eigenlijk geen recht op zijn naam had - en dat werd het eerst gedaan door een Fransch officier, die zich ook Villiers de l'Isle-Adam noemde, een afstammeling van de familie Villiers des Champs, door Louis XVIII gemachtigd haar naam te wijzigen. Er zou natuurlijk een duel volgen, maar de getuigen zorgden, dat de jonge officier eerst een blik kon werpen op de dokumenten, die de eigenlijke Villiers bezat, en nu was het de officier, die met welgemeende verontschuldigingen Villiers in het gelijk stelde, zoodat er van het duel niets kwam.

[pagina 344]
[p. 344]

Teleurstellingen stapelden zich op teleurstellingen. In 1875 werd er bij het eeuwfeest der Republiek van de Vereenigde Staten in Noord-Amerika een wedstrijd uitgeschreven voor den auteur, die in 4 of 5 bedrijven ‘rappellerait le plus puisamment l'épisode de la proclamation de l'indépendance des Etats-Unis’. Er werden honderd handschriften ingezonden, want men beloofde een eermetaal en tienduizend franks. Uit de honderd werd het stuk van Villiers: Le Nouveau Monde bekroond, maar, hoeveel moeite hij deed, hij werd nimmer in het bezit gesteld der uitgeloofde belooning.

Voor een zeer korten tijd was Villiers hoofdredacteur van een dagblad, dat onder den titel: La Croix et l'Epée verscheen. Het was de onderneming van een rijk geworden banketbakker, die een eigen orgaan wilde hebben, waarin men ieder dag van hem het een en ander vertellen zou, eene onderneming, die juist een half jaar duurde, gedurende welken tijd Villiers er uitzag als een man in bonis. Hij schreef toen zijn allerzonderlingsten roman L'Eve future, naar aanleiding van een tragisch voorval te Parijs - de zelfmoord van een Pair van Engeland, die zich met een pistoolschot doodde naast het wassenbeeld zijner verloren geliefde.

Gebrek aan geld, en diepe vernederingen daaruit gevolgd, dompelden Villiers in een poel van rampen. Hij werd een stamgast in de brasseries, die des nachts openbleven. Zijne vrienden spanden zich in hem te hulp te komen, vooral Léon Diercx, die hem in alle stilte ondersteunde, zoodat Villiers het in zijne verstrooidheid niet eens bemerkte. Men legde kleeren voor hem op zijne stoelen, en hij trok ze aan, zonder te vragen hoe ze er kwamen. 's Morgens werd hem een kop bouillon gebracht, dien hij gebruikte zonder er den oorsprong van te kennen, daar hij dikwijls geen ander voedsel meer genoot in den loop van den dag.

Eene kenmerkende eigenaardigheid van zijne verwonderlijke persoonlijkheid was zijn schitterende aanleg voor muziek, pianospel en zang. Hij dweepte met Wagner, dien hij te Parijs leerde kennen. Later vond hij op ondoorgrondelijke wijze de middelen, om naar Bayreuth te reizen (1876). Zijn laatste vriend was J.K. Huysmans, die hem op voorbeeldige wijze in alles bijstond. Hij had ook eene vriendin, eene vrouw zonder beschaving, en midden uit het volk gekomen. Deze heeft de laatste levensjaren van den dichter door hare trouwe zorgen dragelijk gemaakt. Zij was moeder van zijn zoon, die hem altijd vergezelde in de laatste tijden (1884-1889). Op zijn doodbed stemde Villiers er in toe zich met haar in een wettig huwelijk te verbinden, zoodat in Victor Villiers de l'Isle-Adam nu de beroemde familie voortleeft.

Uit deze eenvoudige feiten blijkt het duidelijk, welk een troosteloos bestaan aan dezen genialen edelman werd geschonken. Misschien mag met Alfred de Vigny gezegd worden: ‘De Dichter heeft een vloek op zijn leven en een zegen over zijne nagedachtenis!’ Villiers' hooge geboorte en onoverwinnelijke armoede, zijn trots, zijn talent, zijn hopelooze strijd tegen het leven, bieden een uiterst tragisch tafereel. Zijn grafschrift gaf zijn vriend Du Pontavice de Heussey: ‘Ce qui a empêché Villiers de l'Isle-Adam d'atteindre aux plus hauts sommets, c'est surtout le manque d'argent.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken