Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 5 (1895)

Informatie terzijde

Titelpagina van Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 5
Afbeelding van Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 5Toon afbeelding van titelpagina van Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 5

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (51.19 MB)

ebook (55.18 MB)

XML (3.51 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
drama
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 5

(1895)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 453]
[p. 453]

Uit de studeercel der redactie.

‘Le poète attendri’, Alphonse Daudet, die aller harten won met de schildering van het leven en lijden eener bonte reeks van echt Parijsche helden en heldinnen: Désirée Délobelle, Jack, la Reine d'Illyrie (in Les Rois en exil), de moeder van Jansoulet, den Nabab, en de familie Joyeuse, Eline Ebsen, Sapho, madame Astier-Rehu en haar brave zoon, de architekt - heeft op nieuw een aangrijpend kunstwerk voltooid, onder den titel: La petite Paroisse-moeurs conjugales.

Het is eene schitterende studie van een hevigen en gevaarlijken hartstocht - de jaloezie. Naast dit hoofdonderwerp staat de schildering van eene verheven deugd - het mededoogen, de vergevingsgezindheid. In dit opzicht schijnt er eene gelijktijdige belangstelling in ‘le pardon’ te bestaan, want Jules Lemaitre schreef voor eenige weken een drama onder dien titel, dat eene zekere verwantschap in de keus van het onderwerp met Daudet's laatsten roman vertoont.

Misschien zal deze stof niet overal even groote sympathie vinden - wellicht zal men in Engeland en in ons vaderland menig fijn damesstemmetje hooren beweren, dat La petite Paroisse een ‘heel slecht boek’ is. Dit zullen ze zeker ook van Sapho, van L'Immortel, zelfs van Fromont jeune et Risler ainé verklaren - omdat de ‘moeurs conjugales’ in deze drie kunstwerken eene zeer bedenkelijke zijde vertoonen. Het is een zeer oud thema, in de Fransche fabliaux der middeneeuwen, in de Italiaansche novellen der XIVe en XVe eeuwen, herhaaldelijk behandeld: echtbreuk, schuldige liefde.

Daudet heeft in La petite Paroisse zelfs twee dergelijke geschiedenissen verteld. Eene van deze, de ongelukken van Napoléon Mérivet, chevalier de l'ordre de Saint-Gregoire-le-Grand, heeft, ondanks het gevaarlijk onderwerp, iets ongemeens boeiends en treffends. Napoléon Mérivet was zestien jaren ouder dan zijne vrouw, was een klein, zeer onaanzienlijk mannetje, dat voor zaken dikwijls op reis moest naar Algiers. Het echtpaar leefde in een landelijk oord, waar Mérivet zich eene villa gekocht had. Er kwam daar een beroemd schilder, die door de echtgenooten gaarne aan tafel gezien werd, omdat hij zulk een vermaarden naam droeg. Weldra geeft madame Mérivet ondanks haar zelve duidelijk genoeg te kennen, dat de schilder haar hart stormenderhand aan haar man heeft ontstolen. Zij verlaat haar huis met den kunstenaar. De bedrogen Mérivet volgt hen naar Zwitserland - hij vindt ze beiden in een hôtel te Gersau - en ontdekt, dat ze in hoogen twist en bitterheid leven. De beroemde schilder is jaloersch, en verwijt aan madame Mérivet, dat ze hare oplettendheid aan anderen wijdt, vooral, dat ze haar man heeft bedrogen. Deze keert vol wanhoop naar Frankrijk terug, en beproeft tevergeefs zelfmoord. Hersteld van eene wond, door een pistoolschot zich zelf toegebracht, beweegt een priester hem zijne ongelukkige vrouw in genade terug te nemen. Zij keert weder, doodelijk ziek. Ze herstelt schijnbaar, en brengt nu den tijd door met lezen - vooral der romans van

[pagina 454]
[p. 454]

‘Herscher’ - waarschijnlijk wordt Loti bedoeld. Zij kleedt zich in de kostumen der heldinnen van dezen auteur, en begint, buiten weten van haar echtgenoot, eene briefwisseling met hem. Mérivet ontdekte die correspondentie na haar dood, en zendt al de brieven ongelezen aan den romanschrijver terug. Hij schrijft er hem bij: ‘Vôtre inconnue de Villeneuve est morte. Si vous voulez savoir son nom, vous le trouverez au fronton d'une petite église batie pour elle sur la route de Corbeil...’ Napoléon Mérivet had ter eere zijner vrouw eene kleine kerk van witten zandsteen gebouwd, waar enkele getrouwen - la petite Paroisse - des Zondags de mis kwamen bijwonen. De spotters halen de schouders op, en noemen hem op ruwe, laaghartige wijze: ‘le bon cocu.’

Doch dit alles is ondanks den titel maar bijzaak in La petite Paroisse. Alphonse Daudet brengt een geheel anderen held ten tooneele - Richard Fénigan, zoon van een notaris te Draveil (Seine et Oise), een groot jager en visscher, die met zijne moeder, na den dood van den notaris, in ledige villegiatuur leeft op een vorstelijk buitengoed; die liefde opvat voor eene wees, door nonnen grootgebracht, eene vondeling, wier ouders niet bekend zijn; die door de groote toegevendheid zijner moeder zijne aangebeden Lydie mag huwen, en zeer snel diep ongelukkig wordt. In de eerste plaats is de oude madame Fénigan te streng en te heerschzuchtig; zij veroorlooft den jonggetrouwden nauwelijks eene wandeling buiten haar park te maken; in de tweede plaats verschijnen er buren op het tooneel: de familie van den generaal Alexis Dauvergne, zoon van een maarschalk uit het eerste keizerrijk, den titel voerend van Hertog van Alcantara, Prins van Olmütz.

Juist in het kiezen van een zeer ongemeen personeel munt Alphonse Daudet uit, sedert hij ‘les pays chauds’ in Jack, madame Autheman in l'Evangéliste en den rampzaligen Jansoulet in Le Nabab heeft doen optreden. De generaalsfamilie uit La petite Paroisse maakt denzelfden indruk. De Hertog van Alcantara is schatrijk, omdat hij de dochter van een Oostenrijksch bankier en haar fortuin heeft getrouwd. Maar deze Hertog heeft daarenboven zooveel toegegeven aan zijne woeste driften, dat hij op zijn zevenenveertigste jaar door eene beroerte verlamd is. Zijn zoon, le Prince d'Olmütz, overtreft zijn vader nog ver in uitgezochte verdorvenheid, want hij is - als Daudet verzekert - ‘du dernier bateau.’ Deze jonkman van 18 jaar poogt terstond de jonge vrouw van zijn buurman, Richard Fénigan, te verleiden, wat hem maar al te goed gelukt, daar Lydie, door de tyrannie van hare schoonmoeder, en de voorbeeldelooze onderworpenheid van haar man aan deze, in een toestand van oproerigheid verkeerde.

Daudet heeft op meesterlijke wijze de volkomen gewetenloosheid en laaghartige brutaliteit van den Prins van Olmütz - vertegenwoordiger van het modernste Jonge-Frankrijk - geteekend. Het springt in het oog, dat de auteur door zeer btttere levenservaringen heeft kennis gemaakt met zeker slag van jongelieden, dat aan het eind dezer eeuw zich berucht maakt door zijne nihilistische sympathieën.

[pagina 455]
[p. 455]

Daudet verhaalt, hoe de Prins van Olmütz de jonge vrouw van zijn buurman weet mee te tronen, om eene reis per jacht rondom de wereld te maken, rien que ça. Zoodra ze op de Middellandsche zee onder zeil zijn, lijdt Lydie aan hevige aanvallen van zeeziekte. Daar de Prins aan volkomen gemis van geweten en gemoed laboreert, begint hem dezen tegenspoed oogenblikkelijk zoo te vervelen, dat hij te Monaco aan land gaat, en al zijn geld verspeelt. Hij merkt nu voor het eerst op, dat de door hem geschaakte vrouw te groote handen en voeten heeft, waaruit hij opmaakt, dat ze van zeer burgerlijke geboorte zal zijn. Hij minacht haar als een stuk speelgoed, dat niet meer behaagt. Hij schrijft aan een vriend - ook du dernier bateau: - ‘Je pense au cri d'horreur qu'elle pousserait, si elle entrait dans moi subitement; ce moi, tellement obscur et trouble qui je m'y perds, que j'y ai peur, si elle l'habitait tout à coup.’

Het ziet er zeer zwart uit in dat ‘moi’ van den Prins. Hij zegt met de grootste bedaardheid: ‘Patrie, drapeau, famille, n'éveillent en moi qui des échos hypocrites, du vent, du son.’ Hij meent, dat de studie der Duitsche wijsbegeerte velen der jongste Franschen zoo doet gevoelen; hij noemt Kant, Hartmann, ‘surtout l'autre, le fameux’ (hoogstwaarschijnlijk Schopenhauer) als oorzaak der ‘lassitude et décrépitude morales.’ Het spreekt vanzelf, dat niemand hem op zijn woord gelooft, zelfs hij zelf niet.

Hij is achttien jaar oud, hij koestert de diepste minachting voor al wat plicht heet, voor allen arbeid; hij verzet zich tegen alles wat voorschrift of wet heet. Hij is aanzienlijk, rijk en jong met de ziel van een anarchist. Hij noemt zich een product van de ‘nieuwe richting’ ‘un échantillon du tout dernier bateau.’ De brug tusschen de allerjongste generatie en de vroegere geslachten is afgebroken - zij begrijpen elkander niet, en daarom haten zij elkaar.

De prachtige prins van Olmütz begint zich te Monaco te vervelen, omdat Lydie al te sentimenteel is; hij wijdt zijne zorgen aan andere dames. Plotseling wordt hij gewaarschuwd, dat Richard Fénigan hem zal overvallen. De doortrapte schurk, die hem dit komt berichten, zekere Alexandre, oud-lakei, fluistert hem in, dat het nog zoo ver niet is, maar dat de toestand van zijn meester niet schitterend schijnt: ‘sans le sou, nettoyé par la roulette, un yacht, une femme sur les bras.’ Hij raadt hem aan spoedig met het jacht te vluchten, hij - de lakei - zal hem wel van Lydie afhelpen. De Prins vindt het voorstel verrukkelijk - ‘un crampon de trois mois, fichtre.’ Men maakt Lydie diets, dat zij moeten vluchten voor den vertoornden echtgenoot, die in aantocht is. Zij laat zich van den lakei Alexandre naar eene kleine haven in Normandië brengen, waar de Prins haar met zijn jacht zal afhalen. Deze belofte wordt natuurlijk niet vervuld, de verlaten vrouw aan wroeging over hare dwaze liefde overgeleverd.

Na deze episode komt de eigenlijke analyse van Richard Fénigan's jaloezie. Zijne moeder, de oude mevrouw Fénigan, heeft in het witte kerkje van Mérivet zich verootmoedigd, en bekent, dat zij door hare despotische handelingen het

[pagina 456]
[p. 456]

huwelijk van haar zoon ongelukkig heeft gemaakt, en hare schoondochter op de vlucht heeft gedreven. In stilte reist de oude dame naar Quibéron, waar de verlaten Lydie te vergeefs de terugkomst van den Prins afwacht. Daar komt de tijding, dat hij schipbreuk heeft geleden bij de Balearische eilanden, dat hij naar zijne ouders teruggekeerd, en door zijn vader gedwongen is als volontair bij een regiment dragonders dienst te nemen. De lakei Alexandre schrijft Lydie: ‘C'est fini, il vous lache!’ Lydie weet, dat alles verloren is, weet, dat zij moeder zal worden - en poogt met een kleinen Amerikaanschen revolver zich te dooden.

Juist nu verschijnt de oude madame Fénigan, die gelukkig voor de gekwetste kan zorgen, die haar bijstaat bij hare bevalling en haar herstel. De dood spaart de moeder, maar neemt het kind weg. Madame Fénigan brengt Lydie naar het klooster, waar zij werd opgevoed. Daarna beweegt ze haar zoon Richard tot volkomen vergiffenis. Maar juist nu komt de groote moeilijkheid. De jonge man meent, dat hij zijner vrouw alles kan kwijtschelden, maar zoodra hij haar in het klooster ontmoet, schroeft de jaloezie hem als een monster de keel dicht. Hij wil van ganscher harte alles vergeven en vergeten, maar hij kan niet - het verleden treedt tusschen beide. Als redmiddel maakt hij met den braven Mérivet eene reis naar Algiers. Hij zal pogen zijne door ijverzucht verscheurde ziel te genezen. En daarom zwerft hij maanden lang door Zuid-Frankrijk en Algiers.

Eene belangrijke gebeurtenis komt de ontknooping verhaasten. De Prins van Olmütz, die nu een nieuw avontuur waagt door het hof te maken aan de vrouw van een onderofficier-vrijwilliger bij de dragonders, wordt, als hij des nachts uit haar venster klimt, dood geschoten. Zijn lijk in het woud verborgen, wordt weldra bijna onherkenbaar teruggevonden, daar de roode mieren en ander ongedierte het gelaat hebben weggeknaagd. Op dien dag komt Richard terug. Hij heeft zijne jaloezie overwonnen, maar meent den plotselingen dood van den verleider zijner vrouw te moeten toeschrijven aan hare wraak - terwijl zij juist hetzelfde van Richard denkt. Ook de justitie denkt zoo. Richard wordt in hechtenis genomen - hij heeft door brief op brief den verslagene met den dood bedreigd. Gelukkig verlost de bekentenis van een jachtopzichter hem uit den kerker. Nu komt evenwel een laatst bezwaar. Een geestelijke verneemt uit de biecht van een ouden, zwervenden bedelaar, dat Lydie de dochter van havelooze kermisheidens is, die haar vóór het weeshuis der nonnen te vondeling legden. Lydie wil dit geheim bewaren, maar daar de bloemen, die zij op den dag van de begrafenis des ouden zwervers, haar grootvader, naar de kerk zendt, door Richard als eene hulde aan den overleden Prins van Olmütz worden aangezien, bekent zij hem haar geheim, en wordt de verzoening voor goed getroffen. In zijn laatsten brief spreekt de Prins zijn eigen vonnis uit, door de woorden: ‘Nous tous du dernier bateau, nous sommes tous frappés d'ennui et d'épuisement, vaincus avant l'action, tous des âmes d'anarchistes à qui le courage du geste a manqué...’ Juister kon het niet worden gezegd.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken