Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 5 (1895)

Informatie terzijde

Titelpagina van Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 5
Afbeelding van Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 5Toon afbeelding van titelpagina van Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 5

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (51.19 MB)

ebook (55.18 MB)

XML (3.51 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
drama
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 5

(1895)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 329]
[p. 329]

Uit de studeercel der redactie.

Evenals weleer de geleerde en geestdriftige Hoffmann von Fallersleben vraag ik ditmaal mijn lezers en lezeressen, of het mij geoorloofd is hun ‘eine Schöne Geschichte’ te mogen vertellen? Mijne geschiedenis is van Franschen oorsprong; zij grijpt plaats in de twaalfde eeuw, ten tijde, dat Mélissinde Prinses van Tripoli was. Mijn sprookje is in verzen geschreven - dus zal ik soms een enkelen versregel invlechten.

Er was eens een arme Prins, Joffroy Rudel, Prince de Blaye, en troubadour uit Aquitanië. Op zekeren dag kwamen pelgrims uit Antiochieë in zijn kasteel, en vertelden van de betooverende Prinses Mélissinde van Tripoli met zooveel geestdrift, dat de prinselijke zanger hare schoonheid begon te vieren - en haar koos tot zijne verre geliefde - ‘sa Princesse lointaine’. Twee jaren bleef hij liederen zingen voor de onbekende. Toen greep eene ziekte hem aan, en besloot hij over zee te trekken naar Tripoli, daar hij haar gelaat nog voor zijn dood wilde aanschouwen. Een vriend, de troubadour Betrand d'Allamanon uit Provence, vindt dit voornemen zoo nobel, dat hij terstond besluit hem te vergezellen en te verzorgen. Het schip, waarop de beide menestreelen vertrekken, is bemand met matrozen en roeiers, die allen belang stellen in de reis naar la Princesse lointaine - een geestelijke en een arts vergezellen den stervenden Prins. Het schip wordt door zeeschuimers overvallen en door orkanen geteisterd. Maar allen houden vol. De priester, Frère Trophime, heeft den kranken Prins deze reis naar het onbekende ideaal sterk aangeraden.

 
‘Car tout rayon qui filtre, d'idéal,
 
Est autant de gagné dans l'âme sur le mal.’

Immers, deze priester meent, dat ‘la seule vertu, c'est l'enthousiasme’. Om de vermoeide roeiers moed in te boezemen, bezingt de Provencaalsche troubadour, Bertrand, de schoonheid der verre Prinses:

 
‘Ek bien, bons mariniers, je veux
 
Vous le raconter encore une:
 
Du soleil rit dans ses cheveux,
 
Dans ses yeux rêve de la lune;
 
 
 
Quand brillent ses traits délicats
 
Entre les chutes de ses tresses,
 
Tous les Amants sonts renégats,
 
Plaintives toutes les Maîtresses...’

Daarna wordt de uitgeputte Prins Joffroy aan dek gebracht, enkele woorden met moeite sprekend, en verzekerend, dat hij niet betreurt deze verre reis te hebben ondernomen:

 
‘Je ne regrette rien!
 
Ni parents, ni foyer, ni la verte Aquitaine....
 
Et je meurs en aimant la Princesse lointaine!’

Een mist verbergt den horizon. Allen wanhopen ooit het doel der reis te zullen bereiken. Thans is het de prins-dichter, die zijn volk nieuwen moed poogt in te boezemen door een zijner beroemdste liederen voor te dragen, zoover zijne krachten het gedoogen. Het was zijn eerste gedicht op de Prinses van Tripoli - het zal het laatste zijn, dat hij met stervende lippen zingt:

 
‘C'est chose bien commune
 
De soupirer pour une
 
Blonde, châtaine ou brune
 
Maîtresse,
[pagina 330]
[p. 330]
 
Lorsque brune, châtaine,
 
Ou blonde, on l'a sans peine.
 
- Moi, j'aime la lointaine
 
Princesse!’

Juist in het oogenblik, dat dit gezang op de lippen van den Prins besterft, roept eene stem uit den mast: ‘Land!’ Men is te Tripoli aangekomen. De Prins Joffroy is zoo zwak, dat men er niet aan denken kan hem aan land te laten gaan. De Provencaalsche troubadour Bertrand biedt zich aan, om de Prinses uit te noodigen hem naar het schip te volgen - hij belooft Joffroy, dat hij de Prinses zal zien.

In het paleis van Mélissinde te Tripoli bevindt zich een gezant van den Byzantijnschen Keizer Manuel Comnenus, een ridder, door allen le Chevalier aux armes vertes genoemd. Hij is daar geplaatst, om voor de Prinses te waken. Zij heeft beloofd den Keizer hare hand te zullen afstaan. Het is haar geheel onverschillig met wien ze huwen zal - ze heeft haar hart geschonken aan den minnaar, die in het verre Frankrijk toeft - aan Joffroy Rudel, den troubadour, die, als het gerucht zegt, al zijne zangen aan haar wijdt. Haar geest is bij hem - leeft in Frankrijk alleen. Daarom heeft zij eene groote passie voor witte leliën, die ze laat uitstrooien op de trappen van haar paleis, die ze draagt in de weelderige vlechten van haar kapsel. Door een Genueesch koopman, die haar kostbaarheden aanbiedt, verneemt zij, dat een jonkman, een vreemdeling, rondom het paleis dwaalt, en haar verlangt te spreken, maar dat de Chevalier aux armes vertes alle poorten met zijne gewapenden heeft doen bezetten. De vreemdeling is een Fransch dichter; hij wil het paleis met zijn zwaard veroveren, als men hem na een signaal met zijn hoorn niet toelaat.

Weldra klinkt de hoorn - en ontstaat er een zware strijd voor den Franschen ridder. Hij moet den toegang tot alle poorten van het paleis veroveren, Mélissinde vertoont zich bij het venster, en werpt eene witte mouw voor zijne voeten, hem toeroepende:

 
‘Messire, frappez dru! Voici ma manche blanche!
 
Je vous enjoins ici d'en changer la couleur!
 
Defendez votre sang! Faites couler le leur!’

De troubadour Bertrand d'Allamanon overwint allen en den Byzantijnschen groenen ridder. Hij treedt als ‘ridder metter mouwen’ op - en knielend voor Mélissinde zingt hij het beroemde lied van Joffroy Rudel:

 
‘Moi, j'aime la lontaine
 
Princesse!’

De Prinses van Tripoli erkent dit lied reeds te hebben gehoord, en meent in Bertrand den troubadour Joffroy Rudel te mogen herkennen. Hij zinkt ineen door bloedverlies aan talrijke wonden. Maar, als hij ontwaakt, denkt hij, dat hij Floris is, en dat Blanchefleur voor hem staat:

 
‘Je suis Flor. Et Blanchefior, c'est Elle!
 
A moins que, ma blessure ayant été mortelle,
 
Mon réveil maintenant se fasse en paradis.’

Terstone brengt hij zijn boodschap van het schip met den stervenden Prins tot Mélissinde - en bidt haar hem te vergezellen. Maar de Prinses, die in Bertrand den langverwachten minnaar had meenen te zien, is teleurgesteld, en weigert.

[pagina 331]
[p. 331]

Daar men uit de hooge ramen van het paleis het schip van den kranken Prins op de reede kon zien, daar het zwarte zeil, teeken van zijn dood, nog niet is geheschen, dringt Bertrand met alle kracht er op aan, dat de Prinses hem vergezelle naar het schip, omdat hij het den zieken zanger beloofd heeft. Hij zegt:

 
‘Roland fut amoureux, certes, de la belle Aude,
 
Tristan le fut d'Iseult, et Flor de Blanchefior,
 
Mais Rudel le fut plus de Mélissinde encor!’

Mélissinde stemt toe, en laat haar van edelgesteenten flonkerenden mantel, haar diadeem van parelen en haar scepter brengen. Zij heeft een grooten strijd te voeren tegen haar oproerig hart - zij heeft mededoogen voor den stervenden Prins, maar zij heeft zijn gezant, den Provencaalschen meistreel Bertrand, haar hart geschonken. Zoodra deze terugkomt, om haar aan boord van haar prachtigalei te brengen, zinkt zij in zijne armen, en wil niet, dat hij uit het raam naar zee zie, of het zwarte zeil geheschen wordt. Van buiten klinkt plotseling eene stem, roepende: dat het schip een zwart zeil heeft vertoond. Vol ontroering en wroeging denken beiden aan den ongelukkigen Prins, dien ze vergeten en verraden hebben. Doch het was eene dwaling. Het zwarte zeil werd gevoerd door het schip, waarin het lijk van den groenen Byzantijnschen ridder naar Konstantinopel voer. De zanger uit Aquitanië, die van zoover is gekomen voor de Princesse lointaine, leeft nog.

Op het schip ter reede doorleeft Joffroy Rudel zijne laatste oogenblikken. De Genueesche koopman, die door de Prinses van Tripoli uit haar paleis is verjaagd, omdat hij Bertrand mishaagde, wreekt zich door aan boord van Joffroy's schip te verschijnen - en te verkondigen, dat de Prinses niet komen zal, omdat zij Bertrand heeft genomen tot minnaar. Maar de matrozen werpen den boozen lasteraar over boord - en nu nadert de prachtgalei der Prinses van Tripoli. Schooner schip heeft niemand gezien:

 
‘La nef glisse vite et se berce,
 
Laissant traîner dans l'eau de grands tapis de Perse!’

Mélissinde verschijnt. Eene loopplank wordt uitgeworpen, om beide schepen te verbinden. De matrozen van Joffroy Rudel werpen hunne versleten buizen over deze plank - en als de slaven der Prinses kostbare tapijten willen uitrollen, verbiedt ze dit, en zegt:

 
‘Non, non! Je veux marcher sur ces haillons de serge!’

Als zij tot den zieltogenden Prins is genaderd, schijnt deze te herleven - en glimlacht. Diepgetroffen fluistert de Prinses van Tripoli:

 
‘Il sourit.... Oh! ce sourire!.... Dire....
 
Dire que j'aurais pu ne pas voir ce sourire!’

Joffroy herleeft voor enkele oogenblikken. De Prinses zijner droomen is verschenen. Zijn geloof is bekroond. Hij wilde niet sterven, voordat hij haar gezien had.

 
‘La princesse est venue; ô, ma princesse, avé!’

Het spreken is hem te moeilijk - hij schijnt te bezwijken. De Prinses wil, dat zijn verscheiden zoo kalm, zoo dichterlijk mogelijk zij. Zij beveelt eene zachte muziek van harpen - zij laat rozen strooien om zijne stervenssponde. Zij schenkt hem een ring:

[pagina 332]
[p. 332]
 
‘Voici pour votre doigt ma bague d'améthyste
 
Dont la couleur convient à notre bonheur triste.’

Zij doet hem een halssieraad van paarlen om den hals:

 
‘Voici pour votre cou mon collier à blason!’

Daarna hare hairen loswikkelend:

 
‘Et voici mes cheveux, puisque, nouveau Jason,
 
Ils sont la Toison d'or qu'au prix de tant de luttes,
 
De tant de maux, de tant de soupirs, vous voulûtes!
 
O, pélerin d'amour sur les glauques chemins,
 
Voici les mains que vous chantiez, voici mes mains!’

Ze drukt een afscheidskus op zijne lippen. Zij wikkelt hem in den satijnen mantel van hare wijduitstroomende lokken - hij klemt er zijne sidderende vingeren aan vast - en smeekt haar met eene allerlaatste krachtsinspanning tot hem te spreken. Daar hij, na zijn dood, de prachtige hairlokken nog in zijne vingeren houdt, snijdt zij ze met een dolk af, als eene hulde aan den doode.

Zij geeft al de edelgesteenen van haar mantel aan de brave zeelieden, die den lijdenden Prins zoo trouw hebben bijgestaan - en neemt afscheid van den Provencaalschen troubadour Bertrand met de woorden:

 
‘Je prendrai le sentier, qui monte au Mont-Carmel!’

Wanneer bij eene eerste vertooning van een nieuw drama te Parijs het publiek zijne tevredenheid betuigt, komt een régisseur, om te verkondigen, hoe het stuk heet, en wie het gemaakt heeft. Op den 5den April van 1895 verkondigde de régisseur van le Theâtre de la Renaissance, nadat het door mij vertelde sprookje als tooneelstuk vertoond was: ‘La pièce que nous venons de vous jouer est intitulée: La Princesse lointaine par M. Edmond Rostand.’

De rol der Prinses werd door Madame Sarah Bernhardt gespeeld met het jeugdig vuur, dat haar kenmerkt. Ik vestig er de aandacht op, omdat zulk een kunstwerk voor mij een oase schijnt in de woestenij van kranke letterkundige kunst, die zich aan alle zijden rondom ons uitstrekt. La Princesse lointaine is een voortreffelijk werk, door een dichter van hoogen rang geschreven. De naam van Edmond Rostand is nog niet doorgedrongen tot het publiek, maar binnen weinig tijd zal deze naam een even goeden klank bezitten als die van Henri de Bornier. Het spreekt van zelf, dat de heele familie Stastok en de heele familie Droogstoppel, dat hunne jongste wielrijdende spruiten vooral, met diepe minachting op deze uit louter bloemengeur en lichtstralen geweven verdichting zullen neerzien, maar het schijnt overbodig hier melding van te maken.

De dichter heeft zich geïnspireerd door zijne liefde voor middeleeuwsche riddersproken. Bertrand verschijnt als Miraudijs in den roman van den Ridder metter mouwen. Mélissinde handelt als Clarette, en schenkt hem sa blanche manche. Bertrand overwint de bewakers van alle poorten, zooals Walewein in het kasteel van Koning Assentijn. Hier en daar nadert hij het teringachtig talent van Maeterlinck, maar hij blijft volkomen gezond. Zijne voorstelling is geheel middeleeuwsch juist, en maakt nimmer den indruk van gezochte symboliek of van pretentieuse mystiek. Zijn verzen zijn in voortreffelijk, mooi Fransch geschreven - geene enkele poging om zich beroemd te schrijven door taalverknoeiing is in het werk gesteld. La Princesse lointaine is een meesterstuk.

T.B.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken