Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 5 (1895)

Informatie terzijde

Titelpagina van Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 5
Afbeelding van Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 5Toon afbeelding van titelpagina van Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 5

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (51.19 MB)

ebook (55.18 MB)

XML (3.51 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
drama
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 5

(1895)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 677]
[p. 677]

Uit de studeercel der redactie.

De vervlogen Octobermaand liet ons herinneringen van zeer gemengden aard. Diep getroffen treuren de Muzen over het plotseling verscheiden van ons aller vriend, Dr. H.E. Moltzer. Hij werd door allen bemind en hooggeschat, omdat hij, naast zeldzame toewijding en onverpoosden dienst der wetenschap, die hij lief had, een allerbeminnelijkst karakter en een nobel hart bezat. Met hem gaat een dier seniores heen, waarvoor niet spoedig een plaatsvervanger zal worden gevonden. Zijne allervoorkomendste, humane toon in gesprek, in geschrift, scheen mij reeds bij zijn leven eene echo uit een zonniger tijdvak dan het onze. Aan zijne wetenschappelijke verdiensten werd reeds recht gedaan, en zal ook in ruimer kring meer en meer waardeering worden bewezen - maar de herinnering aan zijne beminnelijke persoonlijkheid zal nooit verloren gaan. Ave! pia anima!

In October greep er in den Haag eene letterkundige plechtigheid plaats, die mij de hoogste belangstelling inboezemde. Men onthulde een gedenksteen op het kerkhof ‘Ter Navolging’ te Scheveningen, waar de beide onnavolgbare romancières, Betje Wolff en Aagje Deken, in November 1804 - de eerste den 5 November, de laatste den 14 November - werden ter aarde besteld.

Ze leefden beiden gedurende de laatste jaren van haar leven in drukkende zorgen voor het dagelijksch brood, daar een trouweloos bankier beider fortuin had verspild. Ze werden dikwijls gefolterd door hevig lichamelijk lijden - maar ze zwoegden voort, somtijds geholpen door welwillende, vermogende vrienden. Betje bleef zoo lang welgemoed, als zij maar kon, en ging altijd, wanneer ze slechts eenigszins gezond was, een uurtje met Aagje wandelen op den Scheveningschen weg. De meeste Hagenaars hebben het misschien niet geweten, wie die twee ouderwetsche juffrouwen met hare hooge gazen mutsen waren, maar de gewrochten van hare pen getuigen vóór haar jaren na haren dood - en doen beiden leven onder ons tot op heden, als uit de plechtigheid op het kerkhof ‘Ter Navolging’ duidelijk blijkt.

Deze plechtigheid werd geleid door Nederlandsche auteurs, die het voortreffelijk denkbeeld tot oprichting van een gedenksteen boven beider graf het eerst hadden geuit. De heeren C. Honigh, D.F. Scheurleer en Joh. Dyserinck hebben ten volle recht op waardeering van ieder, die in Nederland belang stelt in onze nationale letteren. Nog hooger lof schijnt mij aan dit drietal te moeten worden geschonken, omdat zij - vooral Joh. Dyserinck - zorgden, dat naar aanleiding van deze gebeurtenis in de keurige kunstzaal van Pulchri Studio eene tentoonstelling van Handschriften, Boeken en Portretten van Elisabeth Wolff en Agatha Deken werd gehouden.

Zulk eene tentoonstelling is eene ware bonne fortune voor ieder, die Aagje en Betje liefheeft. Van alle zijden heeft men waardeerende beschouwingen over deze expositie gelezen - en dit schijnt doodeenvoudig - er viel niet te laken, maar alleen te prijzen. Het was een hoog genot zooveel belangrijks bijeen te vinden, alles betrekkelijk op twee schrijfsters, die zoo lang het hart van het Nederlandsche volk hebben getroffen.

Uiterst merkwaardig uit bibliographisch oogpunt zijn hier zeven drukken

[pagina 678]
[p. 678]

der Economische Liedjes van 1781, 1782, 1786, 1791, 1792 en 1798 bijeengebracht; voorts negen drukken van Sara Burgerhart van 1782, 1783, 1786, 1836, 1836, 1856, 1879, 1886 en 1891. Niet minder merkwaardig is de Fransche vertaling van dezen eersten voortreffelijken roman der beide vriendinnen: ‘Histoire de Mademoiselle Sara Burgerhart; publiée en forme de lettres par Mes dames E. Bekker, Veuve da Ministre Wolff & A. Deken. Traduite du Hollandais d'après la seconde édition. Tome I-IV. à Lausanne, chez François Grasset & Comp., 1782’ (?) 12o.

De vertaalster was Mevrouw Saint-Hyacinthe de Charrière, geboren Freule J.A. van Tuyll van Serooskerke, de schrijfster van een roman in brieven: Lettres Neufchateloises, en de zeer groote vriendin van den uit Utrecht gevluchten professor Ryklof Michael van Goens.

Verrassender nog was op deze Tentoonstelling eene Duitsche vertaling van Sara Burgerhart, gedoopt: Sara Reinert. Eine Geschichte in Briefen, dem Schönen Geschlechte in Deutschland gewidmet von Verfasser des Siegfried von Lindenberg. Mit Kupfern. Berlin und Stettin bey Friedrich Nicolai, 1796. 4 Bände.

De auteur van Siegfried von Lindenberg was Johann Gottwerth Müller, gewoonlijk Müller von Itzehoe genoemd (1743-1828), schrijver van Komische Romane ans den Papieren des braunen Mannes, 1784 tot 1791. In deze serie verscheen (1779) Siegfried von Lindenberg, een zoo genoemde humoristische roman in den trant van Smollet en Sterne, die nog in 1867 te Leipzig op nieuw is herdrukt.

Zoo bevond zich ook op de Tentoonstelling eene Duitsche vertaling van Willem Leevend onder den titel: W. Leevend, Eine moralische Geschichte aus der wirklichen Welt zur Befördening der Menschenkunde. Nach einem Niederländischen Original der Frau von (?) Becker und Demoiselle A. Deken frei bearbeitet von dem Verfasser des Siegfried von Lindenberg. Hamburg, Herold, 1821. 3 Bände.

Nog maakte diezelfde Duitsche auteur zich verdienstelijk door de Historie van Mejuffrouw Cornelia Wildschut in het Duitsch om te werken als Klärchen Wildschüt oder die Folgen der Erziehung. Nach einem Niederländischen Originale der Frau E. Bekker, verw. Wolff und der Demoiselle A. Decken. Frey verdeutscht von Johann Gottwerth Müller. Berlin, Voss, 1800.

Bij de geschriften over de beide vriendinnen vermeldt de Catalogus - zeer nauwgezet saamgesteld door Joh. Dyserinck - op bladz. 42: De Navorscher, 1852. E. Bekker voor het Schrikbewind. Zeer nieuwsgierig sloeg ik het stukje op, maar vond een bericht, mij reeds vroeger in handen gekomen. De titel: E. Bekker voor het Schrikbewind is van zekeren J.C.K. (Ds. J.C. Kobus). Deze bericht, dat Betje en Aagje, beiden gevaar liepen om ten tijde van 't Schrikbewind onder de guillotine het leven te verliezen. Hij vervolgt: ‘Ten onregte beschuldigd, wordt Mevr. Wolff te Trévoux voor den bloedraad gedaagd. Hare tegenwoordigheid van geest verlaat haar niet. Zij bespot de dwaasheid der beschuldiging, beklimt met vrijmoedigheid des voorzitters stoel en ontwapent de boosheid door hare boert. Dit is alles, wat ik van

[pagina 679]
[p. 679]

dit belangrijk tijdsgewricht uit haar leven geboekt heb gevonden.’ (Navorscher, 1852, bl. 316).

Het schijnt mij te betreuren, dat Ds. J.C. Kobus niet heeft opgegeven, waar hij dit alles heeft geboekt gevonden, want in 1875-78 vertelt W.J. Hofdijk hetzelfde in zijne Lauwerbladen uit Neerlands Glorie-Krans, bl. 143-166. Deze laatste weet er zelfs bij te voegen, dat Betje Wolff terecht stond voor het Comité révolutionnaire van Trévoux, en dat zij door hare welbespraaktheid zelfs een medebeschuldigde wist vrij te pleiten. Maar ook Hofdijk geeft met geen enkel woord op, aan welke bron hij deze bijzonderheden ontleent.

Betje staat niet terecht voor het Schrikbewind, maar voor het plaatselijk Comité révolutionnaire van Trévoux. Dit feit is zeer waarschijnlijk. Betje ontving sedert 1788 wissels uit Holland, die te Parijs werden verzilverd. Betje droeg zijden ‘sakken,’ en was zeer elegant gekleed. Er bestaat een brief van Betje en Aagje aan haar bankier Christiaan van Nissen - uitgegeven door Dr. Joh. Dyserinck in zijn geschrift: Hulde aan Betje Wolff en Aagje Deken (1884) bl. 68, 69 - waarin zij spreken over haar leven te Trévoux. Zij zeggen: ‘Wij leeven allen gezond, geacht, bemind, vroolijk, gaan 's morgens ontbeiten bij onze vrienden, dan de heerlijkste wandelingen doen, dan schrijven, dan eeten, dan wat rusten, dan weder goeteeren (gouter), dan op den een of andere hun buitengoed dansen of naar de commedie, want wij hebben hier thans een zeer goede troep commedianten, zeer fatsoenlijke lieden, en voor zes Hollandsche stuivers de beste plaats.’

Aagje was er zeer tevreden, want Betje getuigt in dienzelfden brief: ‘Aagje zegt dikwijls: “Wolffje, wij hebben hier meer vreugde in een week, dan ik in al mijn leven had” - en welk eene vreugde! onkostelijk, ontbijten in het groen, ieder brengt het zijne mede. Het is om het uit te gieren, als al die fransche potjes en pannetjes voor den dag komen!’ Eindelijk bericht Betje, dat zij in de komedie, het wachten moe, heeft gedanst ‘alle contradansen in de saal, totdat de gordijn werd opgehaald.’

Uit dit alles volgt - de brief is van 1789 - dat de beide Hollandsche schrijfsters te Trévoux aan al de genoegens deel namen, die het stadje bood. Er was zelfs een lang mager officier, die Betje - toen even 50 jaar oud - gedurig ten huwelijk vroeg. Ze hebben dien trant van leven voortgezet tot 1793. Toen schijnt het, dat de oprechte patriotten uit het Comité révolutionnaire van Trévoux de beide vrouwen suspect begonnen te vinden, omdat ze vreemdelingen waren, omdat ze veel geld uit Holland kregen, en deftig gekleed gingen. Het bericht in den Navorscher en het verhaal van Hofdijk zijn beide door niets gewaarborgd. Ook is de voorstelling zeer zonderling, maar gerust kan worden aangenomen, dat Betje voor het Comité révolutionnaire zich zoo handig verdedigd heeft, dat men haar oogenblikkelijk in vrijheid stelde. Misschien komt de onvermoeibare Dr. Joh. Dyserinck nog eens de ware détails op het spoor.

Nog een tweede boek trok mijne aandacht ter expositie: Vaderlandsche

[pagina 680]
[p. 680]

Historie - ten vervolge van Wagenaar, 28ste deel (Amsterdam, Joh. Allart, 1802) bl. 14-17. Hetgeen daar verteld wordt, levert eene zeer belangrijke bijdrage tot de kennis van Wolffje's leven te Trévoux. Men had het reeds lang kunnen weten. Maar de geschiedschrijvers onzer Letterkunde vermoedden niet, dat in de vervolgen op Wagenaar den naam van Betje Wolff zou genoemd worden. Men verneemt nu van de groote ongelegenheid, waarin de beide vriendinnen geraakten in het laatst van Pluviose an II (Februari 1794).

De Conventie had alle finantiëele betrekkingen tusschen Frankrijk en de Geüniëerde gewesten verboden, op grond van den oorlog. De Staten van Holland gaven (18 Februari 1794) een plakkaat, inhoudende ‘dat niemand gedurende den tegenwoordigen oorlog, uit deeze Provincie zou mogen overmaken Geld of Geldswaarde aan zoodanigen, die zedert den eersten van Louwmaand 1794 geweest zijn, of mogen worden, Leden of onderzaaten van het Fransch gouvernement waar zich ook bevindende, op straffe van het dubbele der waarde te verbeuren.’

Ten gevolge van beide besluiten konden Wolffje en Deken haar geld uit Holland niet meer ontvangen, en geraakten zij in de gruwelijkste verlegenheid. Zij zaten evenwel niet stil. Dit blijkt uit hetgeen er den 23 Pluviose (1794) in de Conventie geschiedde. Merlin de Douai, de bekende rechtsgeleerde, nam het woord uit naam van het Comité d'assistance publique, om de belangen van twee Bataafsche citoyennes te bepleiten. Hij noemde Betje ‘apôtre de la liberté’, ‘bannie par le tyran Guillaume’, en deelde mede, dat zij in haar vaderland van haar fortuin beroofd was, maar toch nog eenig onderhoud uit Holland kon trekken. Juist door de jongste wetten op de finantiëele betrekking tusschen Frankrijk en Holland werd deze vriendin der vrijheid van alles beroofd. Men protesteert te Parijs de wissels, welke zij ontvangt uit Holland. Zij had eene petitie aan de Conventie ingediend, verzoekende, op grond van haar patriottismus en van een zesjarig verblijf te Trévoux, niet begrepen te worden in de wet tegen de vreemdelingen, daar die wet haar van alle middelen van bestaan berooft. Deze petitie werd aan het Comité de Salut public gerenvoyeerd en dit Comité oordeelde, dat er voor de citoyenne Bekker geene exceptie kon gemaakt worden, maar, dat zij haar verzoek moest richten tot het Comité d'assistance publique, ten einde haar het geld mocht worden voorgeschoten, dat haar nu werd onthouden.

De Conventie besloot, dat aan Wolffje 1200 livres zouden worden geleend, met verplichting die terug te geven, zoodra zij over hare fondsen in Holland kon beschikken.

Betje bleef in dien toestand tot Januari 1795, toen voorloopig een vredestraktaat met de Bataafsche Republiek werd gesloten. Hoe heeft zij de voorspraak van Merlin de Douai weten te verkrijgen? Het schijnt mij zeer waarschijnlijk, dat zij uit Trévoux eene reis naar Parijs heeft ondernomen, dat zij in relatie is gekomen tot Merlin de Douai, en zoo handig heeft weten te spreken, dat zij ook dezen in haar belang wist te winnen, zooals zij reeds zoo dikwijls in Holland had gedaan.

T.B.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken