Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 13 (1903)

Informatie terzijde

Titelpagina van Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 13
Afbeelding van Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 13Toon afbeelding van titelpagina van Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 13

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (47.28 MB)

ebook (50.49 MB)

XML (2.77 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
drama
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 13

(1903)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Nieuwe boeken.

Wel 't allereerst, onder het zeer vele dat onze schrijvers in de laatste maanden hebben gegeven, zal worden ter hand genomen het slot van Couperus' Boeken der Kleine Zielen, een tweedeelige roman - dit slot - getiteld: Het heilige weten. Wat dit nu is - het heilige weten? Ik zou 't u niet kunnen zeggen, Couperus misschien ook niet, 't is wat berusting moet geven in het hiernamaals, want van de oude mevrouw van Lowe, die jaren lang kindsch geweest is en dan sterft, geheel onverwacht, zegt de schrijver: ‘Zij wist véle heilig weten en hare oude mond glimlachte er om, bemoedigend’...

Wat vooral bewonderingswaardig is in dit deel vind ik noch den stijl der beschrijvingen, noch de psychologische studie, welke aan de karakterteekening van zeer vele personen ten grondslag ligt, maar de suggestieve macht van den schrijver, die al zijn personen voor den lezer leven doet zóó, dat deze begint met alle te aanvaarden, dat zij komen in zijn leven als bestaande menschen in die zeer sterke mate dat het niemand verwonderen zou Constance of een ander bij zich binnen, in zijn huis, te zien komen. Hij

[pagina 71]
[p. 71]

zou haar dadelijk herkennen, vragen naar Addy, naar vele anderen, en of ze na mama's dood buiten blijven wonen of 't nu niet nog somberder daar in huis geworden is....

Wat de beschrijvende gedeelten aangaat, men bevit Couperus niet gaarne, na zoo van zijn boek te hebben genoten als ik en zeker wel de meeste lezers van dit werk genoten hebben. Maar dat er wat vreemds in is, hier en daar, ziet de lezer reeds aan 't begin, waarvan hier enkele woorden gecursiveerd worden:

‘Het was dien middag een hemel van dikke, donkere luchten, die zwaar zweefden als grauw over bijna zwart violet. Zoo zwaar en donker dik, dat ze moeilijk schenen voort te kruipen op den toch fel waaienden oostenwind, langs wiens adem de wolken nu en dan wisselden van waterige ommelijn, vóór ze neêr zouden gieten in zwaar stralende loodrechte wateren.’

Ge kunt bedenkingen maken, mede in verband met onze cursiveering. Dat loodrechte wateren bij fel waaienden oostenwind... Maar terwijl ge daar, een seconde al lezend meê bezig zijt, overweldigt Couperus u door een zin als deze, van voortreffelijke vizie getuigend, een van die, 't er bij u in hamerende volzinnen, die door hun toovermacht u dwingen te zien en zoo te zien als Couperus 't wil

‘De weg kwam, slingerde zich, ging voorbij.... Het was of de slingerende weg kwam uit lage kimmen, en ging naar lage kimmen toe, duikende in nederigheid onder heel lage luchten.’ Daar hebt ge nu op een halve pagina 't kenschetsende van Couperus' beschrijvings-stijl.

En wat nu aangaat de karakterteekening der hoofdpersonen, Addy kan u wel bovenmenschelijk braaf en edel toeschijnen èn in zijne opoffering voor de heele familie èn in zijn latere verhouding tot zijne vrouw, die hij - als deel van zich zelf - begint met mede aan de familie ten offer te brengen, tot hij 't verkeerde daarvan inziet... maar te laat. Want heel jong is Addy getrouwd met een vrij burgerlijk meisje zonder fortuin, maar mooi, gezond, sterk, physiek een ideaal vrouw voor een geneesheer, die aan eigen familieleden ziet wat men heeft aan groote voornaamheid met een voos lichaam. Gezonde kinderen wil Addy van zijn vrouw en die geeft ze hem; maar meer kan ze hem niet geven dan dat physieke en een soort van aanhankelijkheid, die hem niet lang kan bevredigen. Ze begrijpen elkander niet. Zij zullen zien hoe ze 't leven in scheiding vinden. Of ze weêr bij elkander komen of niet... Couperus vertelt het ons misschien later.

Denk u het leven van Addy en Mathilde (zijn vrouw) in Driebergen, in 't spookhuis. De oude luî van der Welcke zijn dood. In het villa-huis wonen, op Addy's verlangen mede: zijn ouders, van der Welcke met genoegen; Constance in angst. Verder grootmama van Lowe, kindsch. Dan Adeline, de vrouw van Gerrit, met negen kinderen. Later komt er nog een ziek nichtje bij en de stilmalende oom wordt ook maar door Addy naar Driebergen getroond. Mathilde wordt door de familie van der Welcke vriendelijk bejegend, doch men kan haar niet goed uitstaan en het vrouwtje vindt het bestaan in zoo'n huis vol kinderen, zieken en halve gekken verschrikkelijk, vooral omdat haar man al zijn tijd geeft aan zijn patiënten en ze zijn liefde moet deelen met een groot dozijn kinderen en menschen van De Familie. Ge voelt haar ellende en vindt haar zwakheid wel héél menschelijk.

Constance gaat maar trouw voort met engelachtig voor de Familie te wezen. Haar man desgelijks. Nu hij rijk is, vindt hij 't heerlijk al zijn geld te doen dienen tot nut en genoegen der familie van zijn vrouw. Hij is, onder Addy's invloed, de Voorzienigheid der van Lowe's in nood geworden. Hij wordt bijna groot van goedheid. Lag het in zijn aanleg zóó te worden? Ge kunt wel vragen, wel bezwaren maken, wel vinden dat Addy en zijn vader met hem zóó erg ‘mooie karakters’ worden.... romannerig, eigenlijk een beetje; maar de greep van Couperus blijkt wonder krachtig.

Zoo 't hem lust menschen te boetseeren in meer dan natuurlijke grootte, dan doet hij 't en Gij gelooft in die menschen... zoolang de bekoring van het boek duurt. Meer vergt de schrijver niet van U.

Die kleinere menschen, wat een galerij van kostelijk getypeerde alledaagsche luidjes! Die

[pagina 72]
[p. 72]

kinderen - wat een heerlijk rake individualiseering van elkeen uit het troepje! En wat volmaakt gegeven tooneeltjes uit dat drukke familieleven, tooneeltjes van enkel realiteit en zoo diepe beteekenis. Lang zou de opsomming daarvan wezen. Eén moet er toch genoemd als zeker behoorend tot de meesterlijke fragmenten uit de moderne romanliteratuur: dat spelen van het achterlijke Klaasje met de kindsche grootmoeder in de serre van 't villahuis te Driebergen (VI van deel I).

Voortreffelijk ook is weêrgegeven, wordt in ons voelen krachtig gedrongen de geheimzinnigheid van het oude huis, die Constance en de anderen doet huiveren, de van der Welcke's - vader en zoon - niet onaangenaam aandoet en die is een atmosfeer van boven-natuurlijkheid, omhullend al die lievende en lijdende menschen, het beangstigend Ongewetene, voor allen, zoolang zij nog niet door den Dood het heilige weten deelachtig geworden zijn.

Het ‘verhaal’ is met deze boeken niet ‘uit’. Nog vele vervolgen zouden kunnen geschreven worden. Misschien komt Couperus er nog toe daarvan later een of meer ons te geven. Ze zullen welkom zijn; ook omdat de schrijver zoo levendige belangstelling heeft gewekt voor al zijn personen, dat wij den levensweg van allen wel zouden willen afzien, tot het einde.

 

Boefje, door M.J. Brusse (bij W.L. Brusse te Rotterdam). Op den omslag de reproductie eener teekening van Steinlen, gevend het ellendekind. Keurige uitgave in voornamen eenvoud van een der beste boeken, die den laatsten tijd in Nederland zijn verschenen, een werkje in zijn soort volmaakt.

Brusse heeft de geschiedenis van Boefje eerst doen verschijnen in feuilletons voor de Nieuwe Rotterdamsche Courant en die feuilletons later omgewerkt, hier en daar.

Wat hij heeft veranderd of aangevuld of misschien geschrapt, heb ik niet nagegaan. Het komt er voor den lezer van Boefje weinig op aan. Zooals het verhaal nu voor ons ligt hebben we 't nog weer eens genoten - genòten, 't is geen woord van vriendschappelijke of kameraadschappelijke welwillendheid. 't Is een woord van zuivere waarheid. En als niet honderden en duizenden dit boek lezen, dan zal dit bewijzen tegen den smaak en tegen 't gevoel van ons publiek. Want Brusse vertelt eenvoudig met een heerlijken overvloed van bijzonderheden, kostelijk geobserveerd en in bewonderenswaardige zuiverheid weêrgegeven, hoe hij voor Pro Juventute de bescherming op zich nam van een klein boefje, dat hij vond op 'n hofje, in een zeurig vale armeluistraat. Jan steelt. Hij kan 't niet laten. Hij is onhandelbaar, een Lombroso-type van gedegenereerd misdadiger. Maar toch gaat Brusse van 't ventje houden. Zijn goed hart en zijn optimisme van braven kerel vinden 't aantrekkelijk jonge, wilde, toch nog wel goede in 't boefje. En hij vertelt ook dààrvan en van Boefje's ouders en hun manier van opvoeden, hoe Boefje werd gebeuld, maar hoe ze thuis toch van hem hielden, zij 't op wonderlijke manier.

Ook van Boefje's nieuw en heel ernstig misdrijf vertelt Brusse. Hij schrijft nergens een effekt-tirade, nergens moraliseert hij, maar juist omdat de teekening zoo volmaakt zuiver wordt gehouden, doet hij ons gevoelen waar de grenzen liggen van Boefje's schuld. 't Jongetje wordt in de gevangenis gesloten. Brusse beschrijft zijn leed en laat ons zien hoe echt moreel lamgeslagen het ventje daaruit komt, als men hem ter terechtzitting na voorarrest los laat, opdat hij in een gesticht zal worden verpleegd. Dan die vreugde van 't kereltje en zijn moreele genezing in het groote huis op de heide, waar Katholieke geestelijken Boefje vol liefde en met diepe kennis van 't kindergemoed zullen maken tot een gezond en eerlijk, arbeidzaam man.

Er is humor in dit boek, waar Brusse vertelt van allerlei menschen en van allerlei guitenstreken door Boefje uitgehaald. Maar men hoort den schrijver niet rumoerig lacherig doen. Hij overdrijft niet, hij dikt nergens de aardige détails aan. Hij laat ons enkel maar zien, zooals een begaafd kunstenaar alleen dit kan doen, na zelf te hebben waargenomen wat duizenden en duizenden ontgaat.

Voor Pro Juventute kunnen geen honderd voordrachten en brochures zooveel nut doen als dit prachtige stuk observatie.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over De boeken der kleine zielen. Deel 4. Het heilige weten


auteurs

  • Frits Lapidoth