Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 13 (1903)

Informatie terzijde

Titelpagina van Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 13
Afbeelding van Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 13Toon afbeelding van titelpagina van Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 13

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (47.28 MB)

ebook (50.49 MB)

XML (2.77 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
drama
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 13

(1903)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Van de redactie.

Vergelijkende literatuurgeschiedenis.

- Een vak in wording, een onbegrensd gebied, een streven voor de Eeuwigheid, een arbeid, die moet worden overgedaan door elk volgend geslacht, ten spijt hiervan zoo aantrekkelijk, want één heel klein hoofdstukje, dat definitief zou mogen heeten, ware 't zegeteeken der nieuwe literaire wetenschap. En vèr is men gekomen; maar altijd waar de geleerden zich tevreden stelden met mozaïek werk: de vergelijkende literaire historie van een overlevering, een fabel, een roman. Voor groote, de gansche literatuur omvattende overzichten is de tijd nog niet gekomen. Misschien komt die wel nooit. Eene vergelijkende literatuurgeschiedenis van de oudste tijden tot de twintigste eeuw.... Men zou oneerbiedig gaan vragen hoe iemand het in zijn hoofd haalt zoo iets te willen schrijven. Al dadelijk hierom schijnt de opgave zoo onmogelijk, omdat, waar men tot den nieuwen tijd genaderd is, het vergelijkingsmateriaal oneindig moet heeten. Voor zoover 't zeer oude literaturen betreft, heeft de menschheid een keuze gedaan of het noodlot, misschien wreedelijk, maar misschien ook wel liefdevol beschikt. Vergeleken bij wat er is overgebleven, schijnt de massa van 't verlorene ontzaglijk. De bibliotheek der Ptolemaeën, bij de verovering van Alexandrië door de Romeinen verwoest, bevatte - naar men beweert - 700,000 handschriften; die van Cleopatra, haar door Antonius geschonken, bevatte er 200,000 en is desgelijks vernietigd. Koning Salomo schreef drie duizend spreuken en vijfhonderd psalmen, daarenboven nog tal van werken over planten en dieren.... Ge weet wat er van tot ons gekomen is. En dan,

[pagina 135]
[p. 135]

hoeveel mannen en vrouwen, beroemd in hun tijd, zijn er niet geweest? Van de meesten hunner las niemand ooit een syllabe. Pacuvius, Accius, Afranius, Cécilius, Saleius Bassus, Terentianius Maurus, Secundus Maternus, Passienus.... ze waren beroemd en wie waardeert er nog iets van hunne werken? Ik wil maar zeggen - den auteur citeerend nu, die zelf zoo'n vergelijkende literatuurgeschiedenis durfde schrijven - dat de tijd het werk heeft verlicht van hem, die de voortbrengselen van het letterkundig gebied der oudheid onderling vergelijkt en de waarde daarvan voor het huidige menschdom mocht willen bepalen. Toch, al gaat men nog zoo ver terug, blijft er eene moeilijkheid bestaan; deze namelijk, dat de vergelijker toch eigenlijk altijd een groot stuk van zijn maatstaf moet vinden in zichzelf. Tegenover die alleroudste geschriften zelfs troont de beoordeelaar niet in de absoluut zuivere sfeer der algeheele objectiviteit, zooals een natuurwetenschappelijk geleerde ten opzichte der natuurkundige verschijnselen. De schrijver van eene vergelijkende historie der letteren kan volmaakt onpartijdig constateeren het succes van zekere werken, hij beschouwt dit succes òf als teeken van vooruitgang, òf als doorslaand bewijs eener decadentie, al naarmate hij zelf van het goede of het slechte als hoofdelement dier geschriften overtuigd is. De vele lezers van de hoogst voortreffelijke literatuurgeschiedenis van den Jezuiet Baumgartner, die echter niet eene vergelijkende historie ontwierp, zullen zich meer dan eens hebben verwonderd over zijne rangschikking van oude auteurs, totdat zij inzagen om welke redenen deze wonderlijk geleerde katholiek den eenen schrijver soms zoo hoog stelt boven den ander. (Alexander Baumgartner S.J. Geschichte der Weltliteratur, Herdersche Verlagsbuchhandlung). Zoo de voortreffelijke auteur zich had gewaagd aan eene vergelijkende literatuurgeschiedenis, we zouden hoogstwaarschijnlijk minder reden hebben gehad zijn werk zoo hoog te waardeeren.

Onnoemelijk veel is verdwenen, nog veel meer is vergeten. Ik zou kolommen kunnen vullen met namen van schrijvers, beroemd in hun tijd, doch van wie enkel vakmenschen het een of ander hebben gelezen. Zoo nu en dan duikt uit het zwarte meer van de vergetelheid zoo'n letterkundige figuur voor een tijdlang op. Een criticus van groot talent en daaraan geëvenredigd gezag heeft in dat meer gedoken en een vergetene bij 't middel gegrepen. Al zwemmend, draagt hij hem boven 't wateroppervlak. En de menschen bewonderen, vooral den duiker. Met diens gezag, valt ook de literaire figuur uit het verleden in het niet, althans dit mag wel regel heeten. Maar toch - de vergelijkende literatuur-historicus moet de waarde van velen dier vergetenen bepalen. Zij hebben invloed uitgeoefend op den smaak van hun volk, zij zijn misschien de voornaamste verspreiders geweest van denkbeelden, welker literaire geschiedenis men wenscht te resumeeren, zij gaven in hunne werken misschien de meest doorslaande bewijzen van den invloed, door eenige vreemde letterkunde op eene nationale uitgeoefend.

Dergelijk werk is gedaan en zeer goed, maar door geleerden, die zich bepaald hebben tot een tijdvak of één persoon. Zoo één voorbeeld moet genoemd, dan wijs ik met dankbaarheid op de doorwrochte studie van Joseph Texte over Jean Jacques Rousseau et les origines du cosmopolitisme littéraire, étude sur les relations littéraires de la France et de l'Angleterre au XVIIIe siècle, om vorm en inhoud te prijzen als een der modellen van het genre. Maar, hoe meer men het veld van onderzoek uitbreidt, hoe oppervlakkiger dat onderzoek moet worden en dus hoe minder waard de resultaten. Eene vergelijkende algemeene Literatuurgeschiedenis van de eerste tijdperken tot heden, zal dan ook des te minder beteekenen, des te minder praktische waarde hebben, naarmate de samensteller minder heeft gebruik gemaakt van détailstudies door specialiteiten voor een of ander tijdvak, eene of andere litteraire strooming ondernomen. Maar, nu ligt hierin het aan zoo'n compilatiewerk inherente euvel, dat de verschillende schrijvers van monografieën op het gebied van de vergelijkende letterkunde gearbeid hebben naar geheel verschillende methoden, zijn uitgegaan van geheel verschillende beginselen om te geraken

[pagina 136]
[p. 136]

tot in hun aard zeer verschillende resultaten: b.v. proeven van waardebepaling in verband met aesthetische, cultuurhistorische, moreele, godsdienstige.... eigenschappen in de eerste plaats.

Een zeer heterogeen materiaal wordt op deze manier verkregen. Dit materiaal brengt den auteur niet tot heden. Genaderd tot het tijdperk van nabloei der Romantiek, heeft hijzelf en alleen voort te gaan. Hij staat dan voor een niet te becijferen aantal literaire producten, waaruit Menschdom en Noodlot geene keuze hebben gedaan. Jaar op jaar komen er, naar geschat is, een 75000 nieuwe boeken uit. Laat maar ⅕ daarvan literair wezen (of als zoodanig verschenen zijn), dat is dus 15000 romans, novellen, gedichten, dramatische werken, historische studies enz. enz. Tegenover die massa staat de historieschrijver natuurlijk machteloos. Wat doet hij dus? De man gaat kritieken lezen, bij voorkeur beoordeelingen van landgenooten, ook over buitenlandsche werken; want hij moet weten wat over de grenzen van des schrijvers vaderland in breeden kring straalt. Wel moge 't hem bekomen!

De kritiek van den vreemdeling, ook al kan hij het werk in de oorspronkelijke taal lezen, is maar in enkele gevallen eene juiste, nml. alleen indien de vreemdeling niet alleen de taal, maar ook het volk ter dege kent en de beteekenis vermag te schatten voor het eigen volk in de eerste plaats van een werk, dat ver over de grenzen wordt gewaardeerd. Vooral dient hij dit te vermogen, wil zijn arbeid van eenige waarde zijn als materiaal voor den schrijver van eene vergelijkende literatuurgeschiedenis. En de nieuwheid van den vorm dient bepaald èn de beteekenis der denkbeelden, der visie van het leven, waarvan het werk doet blijken, in verband met vroegere literaire vormen, huidige denkbeelden, contemporaine levensbeschouwing van des vreemden schrijvers eigen volk. Eerst daarna kan naar meer of minder analoge werken in het buitenland worden omgezien; werken, die toch nooit eenzelfde nationale waarde zullen hebben, noch als uiting van een nieuw streven daarmeê kunnen gelijk staan. Ik noem maar tot voorbeeld de moderne Duitsche dichters in verband met de zoogenaamde decadenten van het jonge Frankrijk.

Elk volk stelt, nu en dan, een candidaat voor den wereldroem. Regel is nml. dat het eigen volk eerst een keus doet. Uitzonderingen ziet men, bijzonderlijk waar een klein volk, sprekend een wereldtaal, een zijner groote literaire kunstenaars miskent, tot een groot volk, diezelfde taal sprekend, den schrijver wereldvermaardheid bezorgt: Maeterlinck zij genoemd. Een voorbeeld op den regel is onder talloos andere: Herman Heyermans Jr., om een eigen modern auteur te nemen.

Maar, opdat een, in eigen land beroemd schrijver ook gewaardeerd worde in het buitenland, moet zijn werk voldoen aan zekere voorwaarden, die ik hier niet kan omschrijven, doch waarvan de voornaamste wel zijn zal, dat het in zich hebbe een zekere kracht door algemeene denkbeelden, derhalve uitdrukke mede wat door de geheele wereld wordt gedacht en gevoeld of beantwoorde aan den eisch der ontelbare vermaaklezers. En dan... het toeval doet immer het zijne. De schrijver van eene vergelijkende Literatuurgeschiedenis moet al de elementen kunnen onderscheiden in het universeel bekend geworden werk en hij moet, daarenboven, weten wat er naast dàt geschrift nog in 't zelfde land bestaat, dat misschien veel meer recht op universeele bekendheid hebben zou. Hij moet dus, om maar één eisch te noemen, het aandeel van het Toeval zoo nauwkeurig mogelijk bepalen, alsmede dat der omstandigheden, die den auteur aan een grooten naam kunnen helpen al staan zij niet in eenig verband met zijn literaire productie. Carmen Sylva, wier betrekkelijke verdiensten hier allerminst worden verkleind, zou toch waarschijnlijk niet door de gansche wereld worden gelezen, indien zij niet koningin, maar bijvoorbeeld, winkelierster ware geweest.

Toch, méér dan op het beroemde werk, moet de historieschrijver de aandacht gevestigd houden op het boek, door den tijdgenoot gewaardeerd of gesmaad, dat kiemen in zich heeft van nieuwe kunst. De historicus doet het voor oudere werken, hoe zal de verge-

[pagina 137]
[p. 137]

lijkende auteur 't kùnnen doen voor de tijdgenootelijke kunstenaars uit den vreemde, gesteld hij vermoge 't al voor zijn landgenooten?....

 

* * *

 

Bovenstaande korte aanteekeningen werden geschreven naar aanleiding van een nieuw Fransch werkje (in 12) van 500 pagina's, ingeleid door niemand minder dan het lid der Académie française O. Gréard en geschreven door Frédéric Loliée (auteur o.a. van Nos gens de lettres, waarin de geldquaestie niet op den achtergrond wordt gesteld. Paris, Calmann Lévy, 1887). Het zou moeten zijn een Histoire des Littératures comparées des origines au XXe siècle. Boventitel: L'évolution historique des littératures. (Paris, Delagrave, 1903). Dat het niet bevredigt.... ik heb reeds eenige redenen opgesomd waarom het niet geheel bevredigen kàn. Zonder nu den, hier nuttelooze en voor de meesten onzer lezers vervelende kritiek op dit werkje in zijn geheel te geven, wil ik er toch het een en ander van zeggen, omdat het zijn nut heeft op zekere eigenaardigheden te wijzen.

Loliée vergeet natuurlijk Nederland niet geheel en, in zoo'n vergelijkende geschiedenis der letterkunde, zoekt een elk allicht het eerst naar 't eigen land. We worden in den vreemde nog al eens genoemd en geroemd, mede om onze litteratuur, en ook Fransch schrijvende emyisten hebben van onze moderne letteren 't een en ander meegedeeld. Loliée had er dus wat van te weten kunnen komen, al verstaat hij blijkbaar geen Nederlandsch. Echter wordt onze heele nieuwe litteratuur genegeerd. Voor de aardigheid noteer ik voor u wat de schrijver heelemaal over Nederlandsche Letteren weet meê te deelen.

Pagina 223, waarnaar 't eerst de index ons verwijst.... enkel de inhoudsopgave van een hoofdstuk. Pagina 248 begint het over ons: ‘in dit overzicht in vogelvlucht van de Europeesche Letteren zou men niet het eerst aan Holland denken. Toch mag ook dit land fier zijn op een glorierijk verleden’. Dan, natuurlijk, over zee-dijken, droogmakingen, etc. etc. over onze macht op zee. ‘Op der zeeën uitgestrektheid deden Ruyter, Tromp, Piet Hein, Opdam de bataafsche (sic) kleuren eerbiedigen’. We kregen een complimentje over onze theologen, philologen, vertalers, geleerden, latinisten etc. ‘Vondel, Cats, Hooft waren de eer van den hollandschen Parnassus. Vondel wordt geroemd, ook Corneille Hooft (samen 10 regels). Cats was de populaire schrijver bij uitnemendheid. Geschreven met naïeven eenvoud (simplicité ingénue) zijn de werken van Jacob Cats, nog even als voorheen, gebleven (!) de tweede bijbel van het hollandsche volk, voor elkeen het handboek, waaruit men leert hoe eerlijk en vreedzaam te leven.... En dan, onderaan twee nootjes, die ik u onvertaald te genieten geef:

‘Précédemment (vóór Vondel-Cats-Hooft) Cornhert, Van Breederode, Marnix de Sainte Aldegonde, Pierre Dathenus, Laurent Spieghel, Roemer Visscher et ses deux filles Anne et Marie, avaient uni leurs efforts afin de réagir contre les tendances exclusives des lettrés et des humanistes du XVIe siècle, et de créer une tradition de la poésie hollandaise’.

‘Autour de ces trois chefs (Vondel-Cats-Hooft) se groupaient honorablement Jacob Westerbaen, Constantin Huyghens... Phil. Zweerts, Jean Antonidès, Lucas Rotgans, Samuel Coster, Gérard Brandt, l'excellent historien François Clarsen et le médecin voyageur Dapper’.

Op de pagina's 273-275 krijgen we dan weêr wat. We zijn in de 18de eeuw en navolging der Franschen wordt ons terecht verweten. Loliée maakt melding van onze stroom-bezingers, die hij rivieristes noemt, te vergelijken met de lakistes uit Engeland. Geprezen worden Hubert Poot (pour la richesse d'imagination) Bellamy, Langendijk.... Evenciteeren nog:

‘On n'a qu'une vague estime pour.... (de genoemden) ou pour les qualités-humoristiques de Langendijk et la chaleur d'âme de Nomz deux malheureux poètes attendus à l'hôpital.’

Onnoodig hierop eenigen commentaar te geven!

Nu naar pagina's 433-434 en dan zijn we er al. De Hollander ‘se plie mieux qu'aucun-

[pagina 138]
[p. 138]

autre au cosmopolitisme des idées’ - heet het in 't hoofdstuk Alternatives et réactions d'influences. Le gout anglais prévaut à Rotterdam, Amsterdam est une cité allemande.’ Wij vereenigen synthetisch de deugden en ondeugden onzer drie buren.... In een noot beweert de auteur dat onze literatuur buitenaf weinig bekend is: ‘en dépit d'une production fort abondante, le pays de Vondel, de Bilderdijk, de Jacob van Lennep, de Multatuli’.... etc. Verder niemendal. Loliée heeft nooit gehoord van Beets, Schimmel, Bosboom-Toussaint.... nooit van Couperus (vertaald in 't Flansch!), nooit van Heijermans (gespeeld in Parijs!!).... Hij had maar een encyclopédie op te slaan om daarin tenminste een iets beter overzicht te vinden.



illustratie
suriname, door dr. h. van capelle.


Wat hij nu leverde over onze Letteren is dwaas knoeiwerk. Dit stemt niet tot vertrouwen in 't overige. Maar men zou verkeerd doen dit naar het aangehaalde te beoordeelen. In menig hoofdstuk toont Loliée zich auteur van talent en grondige kennis. Het minst geslaagd zijn de hoofdstukken over den nieuwsten tijd, al heeft hij zijn best gedaan en, bijvoorbeeld, een artikel geciteerd van prof. Quack uit de Gids van Nov. 1902, hem waarschijnlijk bekend uit een tijdschriftenrevue.

Behoudens eene enkele uitzondering (bijv. waar hij handelt over Ibsen en Walt Whitman), laat hij zich over buitenlandsche auteurs niet zoo laatdunkend uit als enkelen zijner landgenooten wel hebben gedaan. Integendeel, hij doet eerlijk zijn best te waardeeren, zij het dan op gezag van de al talrijker wordende Fransche essayisten, die zich de moeite geven wat van de vreemde literaturen te leeren kennen. Er wordt vrij druk vertaald ook in 't moderne Frankrijk, dat eigen literaire productie ziet verminderen, als rustte het uit van een, de wereld verbazenden bloei.

Waar algemeene denkbeelden over het streven en strijden der modernen bij alle krachtig levende volkeren worden geformuleerd, zal men Loliée met groote belangstelling volgen. Dergelijke hoofdstukken uit de ideeëngeschiedenis onzer dagen bewijzen vooral zijn bekwaamheid en eigenaardig schrijverstalent. Zijne opmerkingen over het gemakkelijk in breeden kring doordringen van krachtige artistieke persoonlijkheden en hetgeen daardoor wordt gewijzigd in het karakter

[pagina 139]
[p. 139]

van de wereldliteratuur zal men niet zonder instemming lezen. De volkeren erkennen meer en meer dat het aantal gemeenschappelijke denkbeelden en gevoelens grooter is dan werd vermoed. We hebben te wachten eene ‘litérature humaine et mondiale’.

Waar wij verder met den schrijver teruggaan wordt ook voor de bijzonderheden zijn overzichtelijke arbeid beter. Hij verstaat wel de kunst kort en duidelijk samen te vatten de uitkomsten van het onderzoek der geleerde specialiteiten voor verschillende tijdperken. De vraag is echter of men aan dergelijke algemeene overzichten veel heeft en of niet juist de vergelijkende geschiedenis der letteren alléén belangrijk mag worden genoemd waar zij tot in de kleinst mogelijke bijzonderheden onderzoekt de wijzigingen, die een bepaald gegeven ondergaat in de bewerking der kunstenaars van verschillende nationaliteit of wel onderzoekt de schakeeringen, waarin algemeene denkbeelden zich openbaren bij verscheidene rassen.

Een omvangrijk werk is (1900) verschenen over de wetenschappelijke methode der literatuurgeschiedenis. (Renard: la méthode scientifique de l'histoire littéraire, Alcan, Paris). Hierin wordt m.i. eene hoogst belangwekkende proeve gegeven van de theorie der geschiedschrijving van de Letterkunde. Aan de daarin gestelde eischen getoetst, is het boek van Loliée niet meer dan een beredeneerde catalogus, welke - naar we zagen - niet in alle onderdeelen mag worden vertrouwd.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken