Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 16 (1906)

Informatie terzijde

Titelpagina van Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 16
Afbeelding van Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 16Toon afbeelding van titelpagina van Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 16

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (42.55 MB)

ebook (46.28 MB)

XML (2.74 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
drama
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 16

(1906)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 143]
[p. 143]

Museum-gebruik
door R.W.P. jr.

Er heerscht een voortdurende strijd tusschen museum-directies en museum-gebruikers, die zijn oorzaak vindt in de opvattingen van wat het doel van een museum zijn moet. En zoo als meer in dergelijke gevallen geschiedt, ieder heeft van zijn standpunt beschouwd wellicht eenigszins gelijk, maar is hier zóó van overtuigd, dat de mogelijkheid van een andere meening geheel voorbij gezien wordt, afgescheiden van de moeielijkheid om zich in eens andermans positie in te denken.

Ik kan me levendig voorstellen en heb het zelf meermalen bij ondervinding gehad, hoe onaangenaam het is, als men een of ander voorwerp slechts ten deele in een duistere vitrine kan zien en een oppasser niet genoegzame bevoegdheid heeft u hierin ter hulpe te zijn. En de omhaal van een schriftelijk verzoek aan de directie, daargelaten of deze er op ingaat indien ge niet iemand van naam zijt, in een of andere kwaliteit komt, of introducties bij u hebt, zij vordert doorgaans meer tijd dan er beschikbaar is wanneer ge op de reis een museum bezoekt, om te zien of er ook op uw studieterrein materiaal aanwezig is. Ook het verbod om er te teekenen zonder vooraf ontvangen officieele toestemming, is maar al te dikwijls belemmerend voor hen, die van hunnen tijd moeten profiteeren en toch van een museumbezoek eenig praktisch nut zouden willen hebben.

Voeg hier bij: ondoelmatige lokaliteit, beambten die van den beginne af een inbreker of zoo iemand in u zien, en u dan ook voortdurend op eenige passen afstands volgen, onvoldoende toelichting bij de voorwerpen, ten slotte nog het ongerief van Zondags gesloten te zijn, dan hebt ge wel de hoofdgrieven, die tegen museums geuit worden, bij elkaar. Al schuilt er nu hier en daar wel wat overdrijving achter, toch vergeten vele directeuren wel eens, dat de onder hun beheer staande verzameling ook voor het publiek van nut moet zijn. Te veel vestigen zij hunne aandacht op de wetenschappelijke zijde hunner verzameling, (directeuren en conservatoren moeten dan ook bij voorkeur docter in het een of ander zijn), brengen bijeen en vullen aan, wat als document in de lijn hunner collectie van belang is en maken daardoor zeer zeker hun museum zoo volledig mogelijk, maar het algemeen belang dat het kan hebben, wordt wel eens voorbij gezien. Het zijn hier twee zeer verschillende standpunten: het zoo veel mogelijk op wetenschappelijken grondslag completeeren der verzameling, en: te trachten, hetgeen men heeft, door goed exposeeren, zóó te plaatsen en te rangschikken dat de bezoeker, niet de wetenschappelijke mensch die er komt studeeren, nòch de man die met zijn vrijen middag geen raad weet, maar de durchschnitt-mensch, die belangstelling heeft, er waarlijk iets aan hebben kan.

Het is niet onze bedoeling hier musea aan te wijzen, die zeker verbetering zouden behoeven in dit opzicht, maar wel geloof ik, dat door enkele maatregelen die in het buitenland meer gebruikelijk zijn, onze musea meerder belangstelling zouden ondervinden en er meer van hare schatten geprofiteerd zou kunnen worden.

Zoo tracht bijv. de Belgische teekenaar-houtsnijder-drukker Jules de Praetere, thans professor-director aan het Kunstgewerbe-Museum te Zurich, het onder z'n beheer staand museum dan ook zooveel mogelijk aan zijn doel te doen beantwoorden, zoowel door het houden van tentoonstellingen en lezingen, als ook door de uitgifte van een maandschriftje ‘Heimkunst’ waarvan thans drie nummers zijn verschenen.

Niet alleen als gids bij de exposities maar meer als voorlichter en wegwijzer op het ruime gebied der ‘Heimkunst’ moet dit geschriftje dienen. En wie in deze dagen van kunstnijverheidsbeweging, zijne gedachten laat gaan en naspoort de voorgangers op dit terrein, hij komt van zelf aan William Morris, den meester-drukker - om een van z'n kwaliteiten en niet de geringste te noemen.

Geen wonder dus dat Prof. de Praetere zijn ‘Heimkunst’ begint met William Morris en zijne ‘Mitteilungen über seine Ziele bei Gründung der Kelmscott-press.’

[pagina 144]
[p. 144]

Niet minder interessant is eene vertaling uit Cobden Sanderson's ‘industrial ideals’; terwijl tevens de lezingen in het museum gehouden, voor een deel plaats in deze uitgave vinden.

Zoo bevat het eerste nummer een overzicht van Dr. Peter Jessens voordracht over ‘Alte und Neue Kunst im Buchdruck’ en het laatste, Berlage's lezing: ‘Einige Kritische Bemerkungen uber alte Bau- und Kleinkunst’. Beide onderwerpen, die zeker in dezen tijd den aandacht wel verdienen.

Al moge bovenstaande uitgave nu slechts op zeer bescheiden schaal geschieden - de prijs van 10 nummers is slechts 2.50 frs. - toch twijfelen wij niet aan het nut dat deze maatregel zal stichten, niet alleen om het museum meerdere bekendheid te geven, maar vooral om belangstelling te wekken voor de kunst-industrie, voor de ‘Heimkunst’ die een nieuwe aera is ingetreden.

Isadora Duncan, Amsterdam, ‘De Algemeene Muziekhandel’ voorheen Stumpff en Koning.
Isadora Duncan, De Dans der Toekomst, Amsterdam, Scheltens en Giltay.

Nu dit nummer ons een beschouwing over miss Duncan en hare verhouding tot de danskunst geeft, willen we even de aandacht vestigen op een paar uitgaafjes, al zullen ze zonder twijfel reeds aan velen bekend zijn. Het is dan ook niet zoozeer wijl ze ons nieuwe bijzonderheden over Duncan bieden, maar wel omdat zij er zelve in aan het woord is, en zij ons het schoone doel van hare dansen duidelijker doet begrijpen dan menig enthousiast artikel over haar optreden vermag.

We zien hier de vrouw die zich heeft aangegord om den dans van louter oogen- en zinnenbekoring weer te verheffen tot een kunstuiting van hooger orde, waarbij niet alleen de schoonheid van stand of gebaar tot den toeschouwer spreekt, maar de ziel der kunstenares u doet medeleven in haar leed en vreugde. De dans als een vrije kunst, niet als een kunstig samenstel van moeielijke passen, en angstig bestudeerde houdingen, maar als een taal, waarin de danseres zich uit, zooals een schilder of beeldhouder het doet, die achter de uitbeelding zijner sujetten zijn eigen ziel te aanschouwen geeft. En alle gebaren en bewegingen, zij moeten voortvloeien uit den bouw van het menschelijk lichaam, zij moeten daarmede in harmonie en volkomen samenhang zijn, eerst dàn zullen wij weer een afspiegeling van de natuur zien in de danskunst, en kan zij op meerdere schoonheid aanspraak gaan maken.

‘Te vinden’ zegt Duncan, ‘de oorspronkelijke bewegingen voor het menschelijk lichaam, waaruit bewegingen van nieuwe dansen in eeuwig wisselenden, eindeloozen en natuurlijken gang zullen voortkomen, is de taak der nieuwe dans-school van onzen tijd.

En de danseres der toekomst, zij zal een vrouw moeten zijn wier lichaam en ziel zoo harmonisch ontwikkeld zijn, dat de bewegingen van het lichaam zullen worden de natuurlijke taal der ziel. De danseres zal niet toebehooren aan een bepaald volk, maar aan het geheele menschdom. Zij wil nòch feeëndans trachten te dansen, nòch nimfen weergeven of coquette vrouwen, maar zij zal dansen als de vrouw in haar meest schoone en reine gedaante. Zij zal de taak van het vrouwelijke lichaam en van het heilige al zijner deelen verpersoonlijken. Zij zal in den dans uiten het beweeglijke leven der natuur en weergeven de gedaantewisselingen van al haar elementen. Zij zal aan de vrouwen brengen een nieuwe erkentenis van de hun mogelijke kracht en de schoonheid harer lichamen. Zij zal den dans dansen van het lichaam, dat uit de eeuwen van ver vergeten beschaving opdoemt.’

Beide boekjes geven, in vertaling, een lezing door miss Duncan over hare kunst gehouden, het eene met een inleidend woord van Karl Federn. Het andere met een studie over Danskunst door Felix Paul Augustin. Zonder echter die heeren te kort te doen, geloof ik toch, dat wat miss Duncan zelf zegt den lezer het best tot haren dans kan opvoeren, en dan zal haar opkomen, hare houdingen, hare bewegingen en gebaren eerst duidelijk tot den toeschouwer spreken en men begrijpen, hier niet met louter iets nieuws op dansgebied te doen te hebben, maar met een weder opheffen van den dans opdat deze hare plaats herneme in de rei der schoone kunsten.

R.W.P. Jr.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken