Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 17 (1907)

Informatie terzijde

Titelpagina van Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 17
Afbeelding van Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 17Toon afbeelding van titelpagina van Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 17

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (40.01 MB)

ebook (42.36 MB)

XML (2.84 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
drama
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 17

(1907)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 215]
[p. 215]

Kunstopvoeding.

Merkwaardig is wel de overgroote vrijmoedigheid waarmede schier een ieder zich een oordeel over kunstzaken aanmatigt, als ware hiervoor geen studie, geen overwegen of nadenken noodig.

Men zal zich wel wachten over natuurwetenschappelijke onderwerpen, over vraagstukken uit de hoogere wiskunde, over geneeskundige onderzoekingen een recht van critiek te willen toekennen, overtuigd dat men is in deze incompetent te zijn, maar over kunst... daarover mag ieder meepraten, en voeren zij, als immer, die het minste weten, het hoogste woord. Immers hiervoor behoeft men, zoo het muziek geldt, slechts normale ooren te hebben en die open te zetten, en zoo het beeldende kunst aanbelangt, is het voldoende indien de zintuigen voor het zien hunne functies goed kunnen verrichten, indien men niet al te ver- of bijziende is en niet lijdende aan kleurenblindheid. Kunst is een zaak van persoonlijk gevoel, redeneert men verder, vergetende dat menigeen nooit zijn eigen opinie geeft, maar meest eene, die hij als de gangbare hier of daar gehoord of gelezen heeft, en voor zichzelf pasklaar gemaakt. Dat men in kunstaangelegenheden ook begrip moet hebben, betwijfelt men dikwijls nog ten sterkste.

Ja, men geeft toe voor kunsthistorie is dit noodig, hierbij moet men onvermijdelijk evenals voor algemeene- en vaderlandsche geschiedenis jaartallen en namen weten, in zaken van architectuur en kunstnijverheid wil men zelfs de concessie doen, dat eenige kennis van technische aangelegenheden, bijdragen kan tot meerdere waardeering, hoewel toch nog met voorbehoud dat ‘de smaken kunnen verschillen’, doch, dat om de vrije schilder- of beeldhouwkunst te begrijpen eenige studie noodig is, neen dat wil er zoo direct maar niet in.

Maar hoe ter wereld zou het gevoel voor iets moois den mensch, die doorgaans door de leelijkste dingen omringd is, zoo maar aanwaaien? Zelfs op de natuur hebben de meesten geen kijk en opmerkelijk is wel, dat er velen zijn, zelfs onder ontwikkelden, die door het zien van schilderijen eerst tot de natuur kwamen. Zij voelen nu in den winter allemaal Apol's om zich heen, zoeken aan het strand, de ondergaande zon van Mesdag en ontdekken in het Gooi overal Mauve's, in boomgroepen of heidevergezichten, die hun vroeger ongetwijfeld ontsnapt waren. Een bewijs dus dat die kunstenaars hun iets geleerd hebben, en al missen velen natuurlijk noodwendig den dichterlijken blik van een Mauve, hij leerde hun toch zien en opmerken, zij gingen, zij het dan ook aanvankelijk door zijn oogen, de natuur mooi vinden. Door te vergelijken hoe verschillende kunstenaars de natuur zagen, de een in sterke zon en schaduw-tegenstelling, een ander in de poëzie van grijzig weer, een derde in de harmonie van bruin en groen, of in de ontzaglijken fijnheid van details, komt men er langzamerhand toe dingen rond zich te zien, waar men vroeger nooit op gelet heeft en zoo zijn zintuig om waar te nemen te oefenen, wat even noodig is als dat men zijn geheugen of zijn vingers tot hunne functies voorbereidt.

Maar, waar ge ontvankelijker allicht zijt voor de opvatting van één schilder, in wiens wijze van zien ge wellicht uw eigen emoties terug vindt, daar volgt er niet uit, dat andermans uitingen daarom als leelijk aangemerkt moeten worden, iets waar een leek nog al gauw toe overgaat. Zeer waar is ook in deze: Wanneer men iemand niet kan beoordeelen, veroordeelt men hem. Het is daarom noodig, dat al behoeft men die niet te waardeeren, men de opvattingen van anderen leert begrijpen, dat men beseft wat de schilder er toe bewogen heeft zijn compositie zóó en niet anders te maken, waarom hij op déze en niet géne wijze zijn onderwerp behandelde, kortom dat men genoeg weet om tot oordeelen bevoegd te zijn, waarbij men dikwijls tot de verrassende ontdekking zal komen dat bij meerder weten bij dieper doordringen, de eerste als vaststaand gegeven opinie, zich gewijzigd heeft.

[pagina 216]
[p. 216]

Op onze scholen, op eene uitzondering na, wordt nog geen kunstonderwijs in die richting gegeven, en dit is jammer, want van hoeveel nut zou een dergelijke opvoeding niet zijn voor leerlingen eener H.B.S. bijvoorbeeld, die er een grondslag tot latere zelfstudie in konden vinden, en in ieder geval hun blik verruimd hadden. In afwachting echter van een aanvulling van het leerprogram op een dusdanige wijze, en ook om hen, die als leek toch wel met eenige kennis van zaken willen oordeelen, te helpen, hebben hier en daar enkelen zich geroepen gevoeld de taak op zich te nemen, voor te lichten en te onderwijzen, niet in kunstgeschiedenis, of kunstwetenschap zoozeer, maar in kunst begrijpen, in kunst-zin. Een van hen is o.a. de heer H.P. Bremmer, wiens arbeid in die richting thans als ‘een inleiding tot het zien van beeldende kunst’ bij W. Versluijs is verschenen. Dit boekje is belangrijk, omdat het hier en daar uiteenzet, waarom velen kijken zonder te zien, en hoe door vergelijking liefst van twee in onderwerp gelijke schilderijen men juister zijn meening kan vormen.

‘De voorstelling’ heeft in de meeste gevallen het eerst vat op den leek, ‘de meeste menschen beschouwen een schilderij enkel als de afbeelding van een bepaalde voorstelling, die dan natuurlijk voor hen nog pas belangrijk wordt, wanneer die voorstelling zoo dicht mogelijk bij hun eigen waardeeringshoogte komt.’ Hieruit verklaart zich ook het volgende: ‘Er zijn van die typische mooie kijkjes, waarvan men zegt: dat moet nu iedereen mooi vinden. Daartegenover staan andere gevallen, waarvan men zeker weet dat elkeen ze leelijk moet vinden. Maar de praktijk leert wel anders; schilders weten wel dat als leeken zeggen dat iets heel mooi is, ze dat gewoonlijk niet moeten hebben en dat wat leeken leelijk noemen veel kans heeft voor hen interessant te zijn. En van zoo'n onoogelijk achterbuurtje maakt een schilder iets, neem maar een teekening van zoo'n achterbuurt van Rembrandt in het museum Fodor.’

Zijn omvangrijke stof, want het is geen kleinigheid voor leeken over kunst te schrijven, zóó dat zij niet alleen des schrijvers opinie overnemen, maar zich aan de hand hiervan een eigen oordeel vormen, verdeelt de heer Bremmer in: ‘Wat is kunst?’ ‘De schoonheid is geen eigenschap van de dingen.’ ‘Wat ziet de leek van de realiteit?’ ‘Hoe moet men beeldende kunst zien?’ en ‘Over reproducties.’ Uit ‘Hoe moet men beeldende kunst zien’ willen wij nog enkele gedeelten citeeren, als zijnde van zeer direct praktisch nut. ‘Heb den eenvoudigen moed, zegt de heer B., iets van een meester, hoe groot die ook is, onbegrijpelijk te vinden, zoolang ge niet aan 't begrip toe zijt, heb den moed een werk van een nog zoo jong en naamloos schilder te bewonderen zoolang ge het bewonderen kunt.’ ‘Het beste zal men doen te beginnen zich goed eigen te maken, zich geheel te doordringen van de wetenschap, dat de grootste hinderpaal voor 't juiste zien van kunst is: de pedanterie.’

Men verbeeldt zich zoo gaarne dat, omdat men zelf iets nooit gezien heeft, of niet op die wijze opgemerkt, het daarom onbestaanbaar is, en degeen die het geschilderd heeft, voor het minst genomen gek.

Dat een schaduw van een boom of huis bij sterk zonlicht paars kan zijn, acht men absurd, dat Van Gogh in zijn ‘Café de nuit’ een kelner met een groene snor schilderde was zonder meer, dwaas, terwijl bij eenig nadenken men toch op de gedachte had kunnen komen, dat de reflectie door het groene billardlaken, een groene tint tegen 's mans gezicht en snor kon geven. ‘De quintessens zou men dus kunnen samenvatten in 't navolgende: men moet zooveel mogelijk zich geschikt maken om te beginnen onbevooroordeeld te zijn.’ Wij zouden hier aan kunnen toevoegen, zich nog minder als door zijn eigen opinie, laten influenceeren door veelheid van woorden, en kwasi geleerde termen van hen, die u hunne meening willen kenbaar maken en opdringen; wat mij voor leeken verderfelijker en dwazer toeschijnt, en waarachter men toch spoedig woorden-praterij bespeurt.

Door zien, door vergelijken, door trachten door te dringen in het hoe en waarom der dingen, zal men verder komen tot kunstbegrip en kunstwaardeering, en als een handleiding hiertoe bevat het boekje van den heer Bremmer vele goede bladzijden.

R.W.P. Jr.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken