Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 24 (1914)

Informatie terzijde

Titelpagina van Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 24
Afbeelding van Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 24Toon afbeelding van titelpagina van Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 24

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (13.85 MB)

ebook (50.17 MB)

XML (3.17 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 24

(1914)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 236]
[p. 236]

Achter het Gordijn,
door J.G.J.

- Waar komen de sterren vandaan pappa?

- Dat weet pappa niet, kindje; niemand weet het.

Het blonde kind keek vragend op naar den man naast haar.

- Waarom zijn ze er dan pappa?

- Om den menschen te laten zien, dat er ook mooie dingen zijn, kindjelief, mooie dingen, die niet door de menschen gemaakt zijn, en waar ze niet aan kunnen komen. Als ze konden, zei de man bitter, zouden ze er een gordijn vóór hangen en zeggen, dat ze achter dat gordijn heel-mooie, dure sterren hadden. En ze zouden ze dan laten zien, voor een dubbeltje of een kwartje. Nu spreken ze er niet over, en de meesten kijken er nooit naar.

- Het kind zag den man aan.

- Pappa was altijd zoo goed voor Sonja als pappa bij Sonja was. Dat gebeurde niet veel; waarom zei pappa dat zoo vreemd, van die sterren.

- Sonja's poppen zijn ook achter een gordijn, zei het kind ineens vriendelijk.

- Er kwam een droevige lach op het ernstige gelaat van den man.

- En Sonja houdt veel van de poppen, hè poelekje; en de poppen hebben achter het gordijn hetzelfde gezicht als wanneer Sonja met hen speelt, zei hij. De menschen hebben ook allemaal zoo'n gordijn voor hun gezicht, hoor kindje, maar dat kan je niet zien hè. Later, als je groot bent geworden, dan merk je dat wel. Nu moet je maar veel van de menschen hou'en, en een lief kindje zijn, voor mamma en voor oma en voor tante.

- Ja, knikte het kleine meisje gewillig, en dan zag zij weer aandachtig den vader aan, die zoo anders was vanavond.

- Waar heeft Pappa dan dat gordijn, vroeg ze aarzelend; of heeft u er geen?

- O ja, zei de man, en zijn gelaat werd vroolijk, zijn oogen schitterden vreemd in die van zijn kind, dat alleen het vroolijke zag en het andere niet begreep. O ja, vader heeft een vreeselijk dik gordijn voor zijn toet, en hij lachte mee met zijn kindje. O zoo'n dik gordijn, maar dat ziet niemand, Sonja ook niet, misschien later, want het zal er wel altijd blijven.

Het kind lachte niet meer; het voelde het vreemde in den toon van den man. Een beetje onvoldaan zei het, alsof het meer wilde weten:

- Ik zie het niet.

- Nee, dotje, antwoordde de man hartelijk, en alles wat in hem was voor zijn kleine meisje, straalde warm uit naar het kind naast hem; als Sonja bij vader is, dan is dat gordijn er ook niet hoor, dan is het heelemaal weg. Floep, weg! zei hij opgewekt, en het kind lachte vroolijk op in den helderen winteravond.

- En geef je nu straks de poppen een nachtzoentje voor je gaat slapen?

- Ja, zei het kind, en dan ineens zich herinnerend: Marietje heeft een arm gebroken pappa. Het heeft zoo'n pijn gedaan, maar ik heb 'r een zoentje op gegeven.

- En is het nu over?

- Ja, nu doet het geen pijn meer, maar Rietje moet weg, om gemaakt te worden.

- En hoe kwam dat zoo?

- Tante laten vallen, zei het kind, tante 'r schuld.

- Schuld? vroeg de man. Nee, dat moet je maar liever niet zeggen, vrouwke; tante heeft 'r natuurlijk bij ongeluk laten vallen hè, tante zal het toch ook wel naar hebben gevonden!

- Ja, antwoordde het kind, maar toch tante 'r schuld.

- Er is geen schuld Sonja, zei de man ernstig, Menschen doen heel dikwijls dingen, die heel naar zijn voor anderen. Maar dat doen ze meestal omdat ze maar menschen zijn. En dan geven ze elkander ‘de schuld’, zei hij, meer tot zichzelf dan tot het kind, omdat ze 'r niets anders op weten. Zij kunnen niet meer zijn dan mensch; wat schuld is, weten ze niet en daarom zijn ze

[pagina 237]
[p. 237]

er zoo royaal mee. Alleen als menschen en kinderen opzettelijk stout zijn, vervolgde hij tot het kind, dan zou je misschien kunnen zeggen, dat ze schuld hebben. Je zoudt misschien het beste aan de sterren kunnen vragen wat schuld is, lachte hij droevig, maar die zijn te ver weg, en te mooi om dicht bij de menschen te komen. Ze blijven liever daarboven en ze spreken gelukkig niet.

Het kind keek naar boven.

- Wat doen ze dan, pappa?

- Ze kijken naar de menschen, kindje en maken de lucht heel mooi, zie je wel. Zie je wel hoe mooi ze schitteren. Hoog zijn ze hè, heel hoog en toch vallen ze wel eens ineens naar beneden.... net als menschen, voegde hij er zacht aan toe.

- Gaan ze dan dood?

- Misschien wel, kindje. En onwillekeurig zag de man op naar den helderen sterrenhemel.

- En de maan pappa?

- Wat? Wat die daar uitvoert? Die past op de sterren, dat ze niet wegloopen uit het groote huis.

Het kind was stil, eenige oogenblikken; het scheen te denken aan iets anders. En haar eigen gedachten vooruitloopend, vroeg het kleine meisje.

- Waar gaat u nu straks naar toe, pappa?

De man keek recht voor zich uit.

- Naar huis lieveling. Hij zocht naar woorden om die steeds terugkeerende vraag van zijn kind uit haar gedachten te brengen, maar hij vond ze niet.

- Thuis is een groot huis, zei het kind, alsof het zeggen wilde: daar is plaats genoeg en waarom ben je daar toch niet.

En toen de vader zweeg, zei het kind:

-Oma zegt, dat pappa daar niet wonen kan.

- Nee, kindjelief, dat kan niet, antwoordde de vader somber. Later zal vader je wel eens vertellen waarom. Daar moet je nu maar niet over denken. Wees maar een lief kindje voor oma.... en voor mamma, voegde hij er langzaam bij.

- Rut woont er wel, zei het kind snel, op een toon van toch niet begrijpen waarom die dan wel daar was.

In weerwil van zijn gedachten moest de man even lachen om de malle uitspraak van den naam van hem, voor wien zijn vrouw van hem was heengegaan; van Rudolf Messor, die wel woonde in het groote huis, met zijn kindje. Die hem alles ontstolen had, die achter zijn rug, als een lafaard alles genomen had, wat van hem was.... geweest. En die nu woonde in het groote huis, met zijn kindje en.... met haar.

En dan dacht hij aan ‘schuld’.

En er kwam een harde trek op zijn gelaat. De lieve kinderstem zou hij nog slechts enkele oogenblikken hooren. De warmte van de kinderhand in zijn hand, zou hem nog maar even koesteren, en dan zou hij zijn kind weer ‘afgeven’, voor vele dagen, Hij had hun alles gegeven, maar zij zeiden, dat het zijn eigen schuld was. Hij had het op zich genomen, vrijwillig, dat wat menschen schuld noemen, voor hun geluk, en hij had het verborgen achter het gordijn, dat o zoo dik was.

- Hier pappa.

Hij zei niets, trok aan de bel van het groote huis, waarin voor hem geen plaats was.

In de vestibule, terwijl de meid, die wist dat hij daar nog even alleen wilde zijn met zijn kind, achter de tochtdeur wachtte, nam hij zijn kind in de armen.

- Geef pappa maar een flinken nachtkus.

Het blonde meisje sloeg de armpjes om zijn hals en kuste hem hartelijk. Dan gaf hij zijn kindje een kus op beide wangen.

- Dag poelekje lief, dag kindje, pappa komt weer gauw bij je.

- Dag, riep het kind, dag pap, da.... g..

Buiten, voor de gesloten deur, stond hij stil, het hoofd gebogen.

Iemand liep tegen hem aan.

- Pardon.

- Pardon, zei hij terug; zal mijn eigen schuld wel zijn, lachte hij droevig.

Dan ging hij snel heen; de menschen behoefden niet te zien achter het gordijn.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken