Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 27 (1917)

Informatie terzijde

Titelpagina van Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 27
Afbeelding van Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 27Toon afbeelding van titelpagina van Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 27

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (62.77 MB)

ebook (69.32 MB)

XML (2.91 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 27

(1917)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Wacht,
door M. de J.

Moe stond zuster Hettema op.

‘Ze had bijna niet geslapen - deed ze trouwens nooit den middag voor de eerste wachtnacht. En dan die ellendige manier van roepen: een dienstmeisje schel-schreeuwend om 't hoekje van de deur: “zuster, zeven uur!” Dan een harde flap en het leek of in je kamer bei dat schelle en harde bleven hangen, bezeerend de dingen die je lief waren daar....’

Opziende tegen de nacht, kleedde Truus zich aan.

Toen ze klaar was en bezig haar wachttasch in orde te brengen: postpapier, boeken, pantoffels, trommeltje voor brood, kwam ze bij. Waken kon heerlijk zijn, vooral wanneer je op zaal geen patiënten had, die onafgebroken aandacht en zorg eischten. Je kon dan zooveel zijn voor allen om beurten, hun kussens opschudden, ze toestoppen tot ze héélemaal goed lagen, of met ze praten, zachtjes, als ze wakker waren, niet slapen konden door zorgen over man of kind of allebei....

Ze pakte haar cape van de kapstok aan de deur, en liep het terrein over naar het zusterhuis, waarin de eetzaal. Lang en wit, in ongezellige regelmaat, stonden de tafels. De twee voor de wachtzusters bestemd waren al grootendeels bezet. Ze ging zitten, knikte even naar zusters die ze kende, begon dan te vragen om wat ze hebben wou voor den nacht, vulde haar trommeltje met gesmeerde boterhammen en een hompje kaas.

‘Vleesch op?’ vroeg ze haar buurvrouw.

‘Ja, er was weer niet veel van avond en de zusters die het vroegst zijn, sparen niet voor die later komen,’

Dadelijk daarop werd Truus' aandacht in beslag genomen door de post, die door een plaatsknecht gebracht werd. De juffrouw van de huishouding verdeelde het stapeltje over de geletterde hokjes van de brievenkast.

Zou 'r een brief van Jan bij zijn? Jan studeerde medicijnen; hij werkte hard, maar hij wist wel hoe heerlijk 't was voor haar, zoo'n éérsten avond van de wacht vooral, een brief te krijgen. Daar leefde ze zoo'n heelen nacht mee.

Een brief van Jan las ze, onder 't groene lampje zittend, telkens weer over, en nog eens, en nog eens, tot het schemerdonker om haar heen zich verdichtte, zwart leek, en alleen bleef de lichtplek van de lamp op den brief: afgesloten kamertje door intense verdieping. Met een rijke sfeer om zich, die haar zelfs onder het jachtige werken van den vroegen ochtend niet alleen liet, ging ze den nacht dan verder door....

Maar er lag niets voor haar, en teleurgesteld, bedenkend redenen, waarom hij niet zou hebben geschreven, liep ze naar haar afdeeling.

 

Toen Truus een kwartier later - na het lezen van het dagrapport en nadat zij met aandacht had gekeken naar de thans wel slapende, maar zoo doodzieke nieuwe pa-

[pagina 229]
[p. 229]

tiënte - in de houten ronde-leuning-stoel zat, pakte ze haar tasch uit, schikte alles om zich heen.

Ze was leeg, zonder stemming, voelde den komenden nacht als een kille, donkere gang, die ze door moest - ‘omdat ze op dat moment geen belangstelling had voor haar werk en de menschen’ bedacht ze. En ze verwonderde zich daarover: ze beweerde toch juist altijd zich te interesseeren voor, ja zelfs te houden van alle menschen om hun mensch-zijn.... Nu lieten ze haar leeg.....

Had ze maar een brief, of.... een bloem of mooi dingseke, iets dat haar géven zou.. Maar god, waarom vond ze nu ook niets in zich zelf? Was 't dan waar, wat sommigen zeiden, dat een vrouw altijd anderer rijkdom van noode had om den eigenen bewust te worden?’

Achter-over geleund, haar voeten overelkaar gestrekt op 't houten bankje onder de tafel, zat ze, turend in 't groene licht van het wachtlampje.

‘Gelukkig maar voor mij,’ dacht ze, ‘dat een van de achttien vrouwtjes heel ernstig schijnt te zijn. Arme moeder, verwacht haar zevenentwintigste kindje....’

Ze had het van avond gehoord met groot medelijden en toch haast niet begrijpen. Ze had aangevoeld, geraakt, het wee van dat vrouweleven van 't begin tot nu. Maar toch was ze even teruggedeinsd: hoe kòn 't - een mensch, een vrouw, met een gebrek aan hart en nieren, - ‘bij elke bevalling een vreeslijk lijden’ stond er in de status, en dan zevenentwintig maal.... Deze keer kon er een abortus van komen, ze had al in geen vier dagen leven gevoeld....

Maar de patiënte sliep nu, met onregelmatige, oppervlakkige ademhaling, kreunende. 't Was een groote vrouw met roodachtig geel haar, grof vaal sproetengezicht, breeden mond met omkrullende lippen, donkergelige, schots en scheef staande tanden; altijd zichtbaar.... En over 't geheel een waas van lijden, sloverig lijden in armoe en onverschillige vastberadenheid. Aan beide zijden van 't ledikant zich vasthoudend, handen geklemd om 't koude ijzer, leunde ze zittend in de hooge kussens, die, om beurten schuin en 't bovenste recht, steun gaven aan lendenen en rug - ‘huisje met een dak’ zeiden de menschen.-

Telkens werd ze even wakker door haar eigen benauwde hoesten, zuchtte dan: ‘O God, haal me toch, haal me toch....’ Maar metéén, moe, zonder verweer, liet ze zich indommelen.

Truus, haar leegtegevoel even vergeten, dan kwijtgeraakt langzamerhand, liep haar zaal rond, gaande zachtjes langs alle bedden. Ze sliepen rustig, de anderen. Heerlijk dat ze niet merkten de zieke vrouw.

Daarna ging ze zitten, las in haar studieboeken na, wat er stond over ‘abortus’ en de daarmee in verband te treffen voorzorgsmaatregelen - De eerste verpleegster had wel alles keurig klaargelegd en haar verteld, wat ze moest doen, maar ze wou nog eens precies alles nazien. Want, god, als er eens iets gebeurde doordat zij niet vlug en handig genoeg was geweest, ze zou 't haar leven niet vergeten....

Tegen 12 uur veranderde de toestand van de zieke. Ze werd steeds benauwder, hoestte veel. Haar onregelmatige pols werd zwakker en Truus telefoneerde de nachthoofdverpleegster, ging daarna het injectieblaadje in gereedheid brengen, haalde schutten en zette die om het ledikant, zoodat, ongezien door de anderen, en dezen zoo min mooglijk hinderend, de arme vrouw met alles wat ze noodig had kon worden geholpen.

De nachthoofdverpleegster, aan haar bed geweest, zei, dat onmiddellijk de pastoor - patiënte was toch immers katholiek? - en de familie moest worden gewaarschuwd. Ze vulde de daarvoor bestemde formulieren in, wilde ze dadelijk zelf even brengen aan den man die 's nachts voor dergelijke dingen dienst deed. ‘Over een kwartier ruim kom ik nog even kijken. Wanneer ik eerder noodig ben, dan maar telefoneeren, zuster!’

En Truus bleef achter met een hart vol angst en zorg over wat hier weer ging ko-

[pagina 230]
[p. 230]

men, want ze voelde het, dat was de dood, en aan den dood, al was ze ook sinds drie jaar in verpleging, had ze nooit kunnen wennen. Bij een sterfbed leed ze, voorál doordat ze sterven zelf zoo schrijnend leelijk vond. De rust vlak daarna was mooi, enkel dat ééne kórte moment van intredende absolute rust, wegtrekking van alle benauwing en ellende; maar toch, op dat zelfde moment kreeg ze altijd een onbeschrijflijk gevoel van weemoed vol pijn....

Juist toen Truus bezig was het bedienkastje te voorschijn te halen, kwam de pastoor al. Vlug zette ze gereed: schoone handdoek over kastje-naast-bed, daarop twee koperen kandelaars met kaarsen ter weerzij van Christus aan kruis. Vulde het kristallen glas uit het fleschje wijwater, legde daarnaast het olijftakje; zette dan een houten voetbankje waarover een schoone doek voor 't kastje op den grond - en pastoor verdween in schuttenkamertje....

Een poos daarna zag ze het kaarsenlicht, dat, boven de schutten uit, tegen muur en zolder had gedeind, dooven, en de geestelijke ging heen met stillen groet.

Even later kwam de familie binnen.

‘Goddank, ze herkent ze nog,’ dacht Truus. De zieke moeder draaide haar hoofd naar den kant der bij haar komenden - vader met twee zoons - en in haar oogen was even iets blijds....

Om drie uur stierf ze. Plotseling nog, in een hevige benauwdheid. Het nachthoofd had injecties gegeven, maar er was geen redden aan, en vader en zoons, mannen met al zelf huishoudens, gingen heen.

Op zaal hielden zij zich in, maar in de gang barstte de vader los: ‘God zuster, wat moet ik, god, moeder, waarom heb je me alleen gelaten.... En dan die lammeling van een jongen.... die heb ik vandaag mijn huis uitgejaagd, die heeft een fiets gestolen, en nou is zijn moeder dood, en ik weet niet waar ie zit....’

Ellendig snikkend, niet tot bedaren te brengen, gebogen, in eens veel ouder, stond hij daar, zijn groote zakdoek, een vaste prop, in bei zijn vuisten drukkend, dan tegen 't linker, dan tegen 't rechter oog.

‘O groote god, zuster, en 't is mijn eigen schuld. Ze hebben me gewaarschuwd, de dokter en de zusters, drie jaar geleden al, verleden jaar toen de laatste komen moest weer - als ze doodbloedt is 't je eigen schuld - hebben ze gezegd.... Nou is ze niet dood gebloed, maar toch.... God, god, moeder..’

De zoons namen hem sussend tusschen zich in. Zoo gingen ze gedrieën heen.

Truus, weer terug op zaal, hoorde, door de open bovenramen, hen langs gaan, het schuivend geloop van den steeds snikkenden vader en het getroost van de andere twee.

Toen begon ze het lijk af te leggen - de wachtdokter had den dood geconstateerd - ruimde daarna op, en begon in één ren met het klaar zetten van de gevulde waschkommen. Op elk naar 't voeteneind geschoven beddetafeltje één, in de kom het waschlapje, er naast de gezichtshanddoek onderdoek met spons. Uit de laadjes der nachtkastjes haalde ze: haarkam, zeep, tandborstel en -poeier. Toen telde ze de polsen, noteerde in 't temperatuurboek.

Om half vijf draaide ze de lichten op, gaf ieder om beurten de meter met een: ‘Word eens wakker, moeder, hoe heb je geslapen, goed? nou, da's heerlijk!’ Haar eigen stem klonk haar vreemd-hard na het stille fluistergedoe van voorbijen nacht.

En om half 7 was heel het zaaltje van nu nog zeventien vrouwtjes verzorgd, lagen ze netjes in hun rechtgetrokken bedden, enkelen weer ingeslapen, te wachten op de dagzusters die hun de thee zouden komen brengen.

En Truus, na het schrijven van het nachtrapport, trok doodvermoeid met de wachttasch naar haar kamer, nam een bad, kleedde zich dan. Half acht stapte ze naar de eetzaal om te ontbijten, ging daarna winkelen in de stad.

De nacht was omgevlógen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken