Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 44
(1934)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdLeo Gestel bij Frans Buffa & zonenWat doet het er toe, of wij een etiket plakken op het werk van Gestel en of wij zeggen dat dit nu expressionisme is? Laat ons simpel verheugd zijn, laat ons blij aanvaarden, wat ons zoo overvloedig wordt geschonken: een levende kunst, een direct uit een rijk verbeeldingsleven geboren kunst, ja, een beeldende kunst, wanneer ik dit versleten woord weer voor het publiek op de toonbank mag zetten in al zijn rijke beteekenis, waarvan men zoo weinig besef meer heeft. Is alles, wat als ‘kunst’ wordt geproduceerd in den vorm van schilderijen, teekeningen, etsen, litho's, beeldhouwwerk, dan geen beeldende kunst? Zoo neen, waarom is het werk van Gestel dit dan wel? Zuiverheid bovenal; laten wij de uitdrukking ‘beeldende kunst’ reserveeren voor die kunst, waarbij de beelding, de vormgeving (waarin ik de kleur mede begrijp) dictatoriaal wordt bepaald door de persoonlijkheid van den kunstenaar en slechts gehoorzaamt aan de wetten, die deze persoonlijkheid beheerschen. Dat wil niet zeggen dat wij in beeldende kunst naar deze begripsbepaling noodzakelijk de vormen zullen missen, welke ons uit de werkelijkheid vertrouwd zijn, maar alleen, dat degene, die zich met recht beeldende kunstenaar kan noemen, zelfstandig over al die vormen | |
[pagina 148]
| |
moet beschikken, ze moet volgen of niet volgen al naar zijn wil. Hij mag alleen zijn emotie, zijn intuïtie volgen; hij mag de beelden en vormen, die in hem opkomen, niet vervormen, want dan zou hij zijn eigen wezen deformeeren; maar wat buiten hem is, de beelden en vormen der doode en levende natuur, die mag hij gebruiken zooals hij dat wil, ze volgen of niet. Komen die beelden en vormen overeen met zijn eigen ontroeringen en voorstellingen, dan zal de kunstenaar ze terecht gebruiken en ook dan zal hij boven die beelden en vormen uit zijn ziel kunnen uitzingen, zooals Boeren Brueghel dat deed. Maar komen ze daarmee niet overeen, dan zal de kunstenaar alleen in die vormen en beelden zich uiten, welke in hem zelf zijn gegroeid. Maar het natuurgetrouwe als eisch stellen aan de beeldende kunst, verlaagt deze tot techniek en miskent haar geestelijken oorsprong. Wij mogen den beeldenden kunstenaar slechts vragen, wat wij ook den dichter, den componist vragen: de zuiverste uitdrukking van zijn ontroering, ongebonden aan de werkelijkheid. Of hij in die uitdrukking de beelden en vormen der werkelijkheid wil gebruiken, en hoe hij ze wil gebruiken, formeeren of groepeeren, moeten wij hem overlaten. Dezen eerbied en dit begrip zijn wij den beeldenden kunstenaar schuldig. Wie zoo staat tegenover Leo Gestel, wiens werk aan deze normen bij uitnemendheid voldoet en wie hem geen wetten wil opleggen, die men aan den fotograaf moet stellen, zal toegankelijk worden tot zijn altijd weer uit eigen rijke en schoone verbeelding opborrelende kunst. Hij moge dan niet alles verstaan - het blijft nu eenmaal voor ieder moeilijk zich te vereenzelvigen met het zoo anders geaarde wezen van een ander mensch - hij moge niet steeds de schoonheid kunnen ontdekken in hem vreemde, onverstaanbare vormen, menig keer zal hij de hooge vreugde smaken van een zich verliezen in een aan de alledaagschheid onttogen hoogere werkelijkheid, een verblijven in een volkomen andere wereld. Paul Fierens, die dit scheppen van een eigen verbeeldingswereld zoo opmerkelijk bij Gestel vindt, getuigde van hem in zijn ‘L'Art hollandais contemporain’Ga naar voetnoot1). ‘L'oeuvre de Gestel, hautaine, assez dédaigneuse, parfaitement noble, s'écarte du sensible et nous impose la vision, la présence d'une humanité aux proportions héroïques, aux attitudes concertées. Une recréation de l'univers s'opère dans le cerveau de l'artiste qui ne suscite point de monstres, mais conçoit ses grandes figures comme autant d'idoles, objets de son culte, où se résume ce qu'il pense, ce qu'il désire ou ce qu'il craint.’ De motieven zijn bijzaak, maar ieder kunstenaar heeft de zijne, die hij liefheeft en eeuwig in alle nuances herhaalt. Gestel speelt zijn spel met het paard, dat hij lief heeft, met de duif, met de menschelijke figuur. Altijd is het weer anders. Het zijn niet de paarden onzer weiden, maar zij grazen | |
[pagina XXIX]
| |
leo gestel
twee figuren | |
[pagina XXX]
| |
jacoba van heemskerck
compositie
jacoba van heemskerck
huizen en boomen | |
[pagina 149]
| |
op de Elyzeesche velden. Zij zijn anders, maar toch, zij hebben het elementaire van het paard, het fiere, het gespannen-slanke, het edele. Verder zijn ze groen of blauw, hun manen en staarten zijn kort of eindeloos lang. Wat doet het er toe? Het zijn beelden, waarin de ontroering zich schoon vertastbaart. De menschelijke figuur is anders dan die wij kennen, zij heeft vaak geen andere beteekenis dan een compositaire. Maar ineens ontvlamt Gestel voor den mensch als drager van gedachten, als oerbeeld van een volk, als karakter van een kleine besloten wereld. En hij zal zijn beeld vormen, autoritair, zóó, dat dit beeld uitdrukking geeft aan een gedachtencomplex of aan het karakter van een stam of kleine volksgemeenschap. Zoo ziet en vormt hij de Spakenburgers als een aan de aarde en het water gebonden volk, dat de eeuwen door zijn zwaren gang gaat, het hoofd vol van de kleine dorpsgebeurtenissen en het groote geloof. Deze uitgebreide tentoonstelling van klein werk, schetsen in kleur en teekening uit de jaren 1925-1933, leerde ons Gestel weer kennen als een, die nog voortdurend stijgt en verder komt, die voortdurend zoekt en veel vindt, voor wie het schilderen hetzelfde is als ‘inventer’, gelijk Raoul Dufy van zijn eigen werk zegde. Geen spoor van zelfgenoegzaam teren op verbleekte indrukken. Een prachtige inspiratie, geschraagd door een kunnen en kennen, dat voortdurend in geduldig studeeren geoefend wordt door een hand, die in stagen arbeid krachtig en zeker blijft. Een kunst, die vol spanning is en stijl heeft; waarmee ik de evenwichtstoestand bedoel tusschen datgene wat men wil uitdrukken en de uitdrukkingsmiddelen, de harmonie tusschen den geestelijken inhoud en den zichtbaren vorm. Het is die stijl, welke ons bij het zien van die werken van Gestel, welke het meest voldragen zijn, de associatie met het woord ‘klassiek’ op de lippen brengen. Gestel behoort tot de zéér schaarsche waarlijk belangrijke figuren in de Nederlandsche schilderkunst. Men kan deze plaatsbepaling nog scherper aangeven door hem te vergelijken met hen, die de moderne ‘école de Paris’ vormen. Doet men dat zonder nationale vooringenomenheid, maar ook zonder de typisch-Nederlandsche adoratie van vreemd boven eigen, dan zal men gemakkelijk tot het besef komen, dat Gestel zich ook in dat milieu, tusschen Derain, Dufresne, Dufy, om slechts dezen te noemen, volkomen handhaaft en zich boven velen van deze ‘école’ welke geen school is, verheft door zijn zuiver en diep gevoel, zijn strikte eerlijkheid, zijn ernst en zijn technisch meesterschap. J. Slagter |
|