Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL - Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren
DBNL - Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw

meer over deze tekst

Informatie terzijde

Faro. Tijdschrift over Cultureel Erfgoed. Jaargang 1
Toon afbeeldingen van Faro. Tijdschrift over Cultureel Erfgoed. Jaargang 1zoom

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (13,78 MB)

Scans (194,75 MB)

XML (0,92 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
non-fictie/culturele antropologie-volkenkunde


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Faro. Tijdschrift over Cultureel Erfgoed. Jaargang 1

(2008)– [tijdschrift] Faro. Tijdschrift over Cultureel Erfgoed–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 46]
[p. 46]

De keuze van de redactie

Maria Grever en Kees Ribbens
Nationale identiteit en meervoudig verleden

Amsterdam, Amsterdam University Press, 2007


illustratie

Welke betekenis heeft nationale identiteit voor jonge adolescenten in relatie tot andere sociale identiteiten? Dit was een van de vragen waaruit de academici Grever en Ribbens (Erasmus Universiteit Rotterdam) vertrokken voor hun empirisch onderzoek bij drie groepen van leerlingen in het ‘hoger middelbaar onderwijs’ (14-18 jaar) in Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en Nederland. Hun bedoeling was inzicht te verwerven in de functie van het huidige geschiedenisonderwijs bij de overdracht van nationale geschiedenis en hoe dit zich verhoudt tot de eigen interesse en de cultureel diverse achtergronden van de betrokken leerlingen.

Voor deze survey werden diverse groepen van (autochtone en allochtone) leerlingen geselecteerd in verschillende onderwijstypes in Rijsel (Lille), Londen en Rotterdam. De resultaten van dit bijna experimenteel onderzoek worden via een stevige, theoretische vergelijkende studie gekaderd in de manier waarop de nationale geschiedenis in deze landen is vastgesteld en via het onderwijs wordt overgedragen met de bedoeling de ‘nationale identiteit’ te stimuleren en aan te leren. Het is een uitdagende en buitengewoon boeiende terreinverkenning geworden op het snijpunt van sociaal-wetenschappelijk surveyonderzoek en historische diepteanalyse.

 

Een must voor iedereen die (nog) meer inzicht wil verwerven in de complexiteit van processen van identiteitsconstructie en in hoe deze onderzoeksmatig in kaart kunnen worden gebracht.



illustratie

[JW]

Stefaan Top
Op verhaal komen
Moderne sagen en geruchten uit vlaanderen

Leuven, Davidsfonds/Literair, 2008, 263p.


illustratie

In dit sluitstuk van de reeks ‘Op verhaal komen’ bundelt Stefaan Top, professor emeritus Volkskunde aan de K.U. Leuven, maar liefst 370 eigentijdse urban legends of broodje-aapverhalen. Honderden leerlingen tussen veertien en twintig jaar werden bevraagd naar hun kennis omtrent moderne sagen. De geselecteerde verhalen (en de bijbehorende varianten) werden zo goed als onveranderd in het boek opgenomen. Dit doet in veel gevallen geen afbreuk aan het spanningselement ervan. Sommige verhalen zorgen echt voor kippenvelmomenten waardoor dit boek het loutere onderzoeksaspect meer dan overstijgt.

 

Dit boek hoeft niet onder te doen voor zijn voorgangers, die vooral de periode 1875 tot 1950 behandelen. De moderne sagen weerspiegelen vooral hoe jongeren met hun angsten of eigentijdse problemen omgaan. De herkomst van deze verhalen is nooit meteen duidelijk, maar omdat ze beleefd werden door een ‘vriend van een vriend’ of door een andere ‘betrouwbare’ bron zijn ze voor de auteurs wél geloofwaardig. Horrorverhalen die zich afspelen tijdens het babysitten, dode lifters die terugkeren, of de represailles voor het niet doorsturen van een kettingbrief: we kennen er allemaal wel een eigen versie van. Op het einde van het boek verklaart Top hoe dat komt.

 

Wie interesse heeft in vertelcultuur zal met dit, boek zeker zijn verhalenhonger kunnen stillen.



illustratie

[AVDC]

[pagina 47]
[p. 47]

Agnes Brokerhof e.a.
Verlichting in musea en expositieruimten
Praktijkdocument

Amsterdam, ICN, 2008, 148p.


illustratie

Musea en expositieruimten zijn plaatsen waar het licht bij uitstek een cruciale rol speelt. Het omgaan met licht en verlichting is er meestal een moeilijk, maar altijd een erg bepalend verhaal. Het heeft zowel te maken met een geschikte presentatie als met verantwoorde bewaaromstandigheden en heeft ook zijn impact op het welgevoelen van de bezoeker (en van de suppoost). Verlichting is niet enkel een functioneel gegeven, afgestemd op zichtbaarheid en veiligheid, maar kan in belangrijke mate bijdragen tot de OEdramaturgie, van de museum- of tentoonstellingservaring, door het creëren van een sfeer, door accentuering, door het geleiden van de bezoeker. Hoe begin je daaraan? Met wie begin je eraan? Gezien de vereisten van de diverse aandachtsgebieden en onder druk van het beschikbare budget zullen er inzake verlichtingskeuze altijd compromissen gesloten moeten worden, maar welke eisen hebben overwicht op andere? Voortdurend moet men een evenwicht nastreven tussen de goede zichtbaarheid van de gepresenteerde objecten, de beste kleurweergavekwaliteit, uitlichting (verlichtingsniveau, richting, helderheid en contrastwerking), het beperken van de schade door optische straling, de keuze van verlichtingstype en het onderhoud ervan, enzovoort. Met andere woorden: een goed lichtplan veronderstelt deskundigheid op diverse terreinen. Hoe trek je je uit de slag als erfgoedbeheerder, museumverantwoordelijke of galeriehouder? Hoe kun je je eisen formuleren en praten met de architect, een lichtadviseur of tentoonstellingsbouwer, en spreekt men wel dezelfde taal?

Om je wegwijs te maken in deze complexe materie stelde het Instituut Collectie Nederland (ICN) de handige praktijkgids Verlichting in musea en expositieruimten samen. Het boekje, in handig A5-formaat, is een helder en goed gestructureerd document dat inzicht biedt in de mogelijkheden om voorwerpen en ruimten te verlichten op een manier waarbij de eventuele lichtschade binnen acceptabele grenzen blijft. Het is opgebouwd uit acht korte hoofdstukken en een reeks van bijlagen, waaronder een begrippen- en trefwoordenlijst (die door haar bondigheid helaas niet altijd even verhelderend is). Het eerste hoofdstuk handelt over de ontwerpcriteria, met richtlijnen voor het lichtontwerp en met lichtplannen voor zowel tijdelijke als permanente presentaties. Een handige onderlegger voor het gesprek tussen de verschillende betrokken partijen vormt de lijst van vijfentwintig OEvuistregels voor het lichtontwerp,. In een kort maar nuttig hoofdstukje worden de optische straling en visuele waarneming inzichtelijk gemaakt. Van een hoog praktijkgehalte zijn de hoofdstukken over verlichting van musea en expositieruimten en over verlichting van objecten en vitrines. ‘Schade door optische straling en het beperken daarvan’, is voor elke erfgoedbeheerder het kapitale kapittel in het boek. Bovendien is het toegankelijk geschreven voor een toch behoorlijk complexe materie, waarin het reciprociteitsprincipe, de spectrale energieverdeling, schadeacceptatie en uitrekening van het belichtingsregime enkele van de elementen in het spel zijn. In de hoofdstukken ‘Verlichtingsmiddelen en gebruiksmogelijkheden’ en ‘Investeringen, exploitatie en onderhoud’, passeren al de mogelijke lichtbronnen en lampentypes de revue, met aandacht voor de eigenschappen en beperkingen, de levensduur en de mogelijke maatregelen om schade door de kunstlichtbronnen te voorkomen. Welke instrumenten voor het meten van optische straling beschikbaar zijn, waarom en hoe ermee gewerkt moet worden, dat wordt in eenvoudige mensentaal in het laatste hoofdstuk besproken.

Over de licht- en belichtingsproblematiek in musea verscheen onlangs het zeer degelijke standaardwerk van C. Cuttle, Light for Art's Sake. Lighting for Artworks and Museum Displays. Butterworth/Heineman, Oxford, 2007, 288 p. (aanwezig in onze FARO-bibliotheek). In het Nederlandse taalgebied was de informatie over museumverlichting totnogtoe beperkt (zie o.a. N. Duggen, ‘Licht’, in: Syllabus bij de basiscursus preventieve conservering. Amsterdam, LCM, 2002, p. 36-49; L. Smets, ‘Licht en verlichting’, in: VerzekerDe Bewaring, afl. 2. Brussel, s.d., 22p.; ‘Licht belicht’, verslag van het symposium, Brussel oktober 2003, 15p. pdf: www.faronet.be/e-documenten/licht-belicht-17-oktober-2003).

Het boekje Verlichting in musea en expositieruimten, een gezamenlijke uitgave van het ICN en de Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde (NSVV), biedt een heldere en actuele stand van zaken (met bijvoorbeeld extra aandacht voor de halfgeleider LED die alsmaar meer toepassing vindt in de musea). Het mag dan ook in geen enkele museumhandbibliotheek ontbreken. Te koop aan 20 euro bij het ICN, Amsterdam (www.icn.nl).



illustratie

[LS]

[pagina 48]
[p. 48]

Ton Lemaire
Claude Lévi-Strauss
Tussen mythe en muziek

Amsterdam, Ambo, 2008, 184p.


illustratie

Op 28 november 1908 werd Claude Lévi-Strauss in Brussel uit Franse ouders geboren. De langstlevende en meest toonaangevende culturele antropoloog van de 20E eeuw vierde dus onlangs zijn honderdste verjaardag. Dat gaf, vooral in Frankrijk, aanleiding tot een hernieuwde belangstelling voor de eeuweling en voor zijn publicaties. Zo verscheen dit voorjaar een ruim tweeduizend pagina's tellende heruitgave van zeven - door de jarige persoonlijk gekozen - boeken van Lévi-Strauss in de ultra-prestigieuze Franse reeks van de Bibliothèque de la Pléiade. In ons taalgebied schreef de in Frankrijk wonende Nederlandse filosoof Ton Lemaire het interessante boek Claude Lévi-Strauss. Tussen mythe en muziek. Wie op een aangenaam leesbare en toch zeer informatieve manier een verkennende kennismaking in het Nederlands zoekt met de figuur en het werk van Lévi-Strauss, krijgt hier een kans om met beide handen te grijpen.

Levi-Strauss groeide op in Parijs en studeerde er in de jaren 1930 filosofie. Teleurgesteld in zijn studiekeuze - hij vond dat de (Franse) filosofie van die tijd weliswaar de intelligentie scherpte, maar de geest deed verdorren - werd hij na zijn afstuderen een speelbal van de turbulente periode voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog. Na eerste onderzoeksomzwervingen in Zuid-Amerika, ontvluchtte hij - een Franse Jood - met de laatste uit Marseille vertrokken pakketboot Europa in 1941 en belandde in Amerika. Daar werd hij een autodidactische antropoloog en socioloog met grote bewondering voor de toen toonaangevende antropoloog Franz Boas (1858-1942), een Duitse Jood die al sinds 1887 in de VS woonde.

Lévi-Strauss zelf ontwikkelde zich tot een structuralist pur sang. Hij wil niet blijven steken in de werkelijkheid van de sociale/culturele wereld zoals ze zich toont en zoals we ze subjectief waarnemen, maar heeft de ambitie om de verborgen orde erachter en haar verklarende wetmatigheden te doorgronden en bloot te leggen. De invloed van zijn denken op vele disciplines van de menswetenschappen - (culturele) antropologie, sociologie, literatuurstudie, filosofie - mag een paradigmatische verschuiving genoemd worden die leidde tot een radicaal nieuwe poging om de mens en zijn wereld te begrijpen. Een bepalende revelatie was voor hem de structurele linguïstiek, die in het begin van de 20e eeuw door de Zwitserse taalkundige De Saussure werd geïntroduceerd. Via zijn Russische lotgenoot Jakobson maakte Lévi-Strauss tijdens de oorlogsjaren in New York kennis met deze linguïstische stroming. Het structurele van deze taalkundige methode bestaat erin dat ze taal als een tekensysteem analyseert en daarbij niet de elementen en eenheden (waarvan de spreker zich bewust is) centraal stelt, maar hun onderlinge relaties en de (eerder onbewust aangewende) ordenende grammatica die deze bepaalt. Lévi-Strauss vond dat deze benadering van taal/tekensystemen dezelfde innoverende betekenis kon hebben voor de menswetenschappen als de atoomfysica voor de exacte wetenschappen. De taak die hij weggelegd zag voor een antropologie op wetenschappelijke leest geschoeid, is het analyseren en verklaren van niet-talige intermenselijke fenomenen (zoals verwantschapssystemen, rituelen, volkskunst en mythen) als tekensystemen waarvan het intermenselijke gebruik aan een latente grammatica onderworpen is. De derde grote traditie - naast de antropologie van Boas en de linguïstiek van De Saussure - die Lévi-Strauss in zijn structurele antropologie incorporeerde, was de sociologie, waarvan zijn landgenoot Émile Durkheim (1858-1917) de grondlegger was en die in haar Franse vorm erg dicht aanleunde bij de antropologie. Zijn artikelenbundel Anthropologie Structurale uit 1958 heeft Lévi-Strauss indertijd opgedragen aan Durkheim naar aanleiding van diens honderdste geboortedag.

 

Lemaire plaatst zich met zijn recentste boek in deze traditie, misschien in de hoop om op zijn beurt een eeuweling te worden. Het werk wil uitdrukkelijk geen inleiding op de structurele antropologie van Lévi-Strauss zijn en ook geen samenvatting of overzicht bieden van zijn oeuvre en denken. Lemaire beschrijft op een toegankelijke wijze de kernelementen van het structuralisme en Lévi-Strauss' toepassing ervan om vervolgens te focussen op meer perifere, maar daarom niet minder boeiende, thema's in diens werken, zoals muziek, kunst en literatuur. Door tegelijk ook aandacht te besteden aan elementen uit de biografie van Lévi-Strauss, laat Lemaire zien hoezeer ook bij een rigoureus gedisciplineerde wetenschapper de inhoud van een oeuvre en de persoonlijkheidskenmerken van zijn bedenker in elkaar verankerd zijn Lemaire blijkt meer een fan van de grote denker Lévi-Strauss dan van diens structuralistische visie te zijn en dat is begrijpelijk. De kritische lectuur van zijn hommage aan deze grote denker van de 20e eeuw kan ook een vorm zijn om hem te eren.



illustratie

[RB]

[pagina 49]
[p. 49]

De Leuvense historici betiteld
Titels van licentiaatsverhandelingen en doctoraten geschiedenis

Leuven, Vereniging Historici Lovaniensis, 2008


illustratie

Sinds september 2008 behoort de tweejarige licentiaatsverhandeling in de opleiding Geschiedenis definitief tot het verleden. Voor de studenten, maar ook voor hun professoren, werd een bladzijde omgeslagen. Voortaan bekronen historici hun opleiding met een masterproef, af te werken binnen één academiejaar en kaderend in de één jarige masteropleiding Geschiedenis. Geen turven meer van honderd of zelfs 150 bladzijden, maar uitvoerige artikels van om en bij de vijftig bladzijden zijn nu de regel.

Dit boek geeft een overzicht van alle licentiaatsverhandelingen Geschiedenis die tussen 1934 en 2008 voorgelegd werden aan de KULeuven. Bij elkaar opgeteld gaat het om exact 3.748 titels, netjes onderverdeeld per academiejaar en gerangschikt op auteursnaam. Achteraan het boek werd, bij wijze van extraatje, een overzicht toegevoegd van alle doctoraatsdissertaties verdedigd in de opleiding Geschiedenis tussen 1936 en 2 november 2008.

 

Het overzicht geeft een intrigerend beeld van de rijkdom aan onderwerpen die ooit aan bod kwamen in de eindverhandelingen. Van middeleeuwse parochies, over de Koninklijke Raad van Filips V tot en met de culturele aspecten van chocolade in de Zuidelijke Nederlanden: het is er allemaal. De thesisproductie weerspiegelt perfect de verschuivende klemtonen in het historische onderzoek. In de inleiding wordt bovendien nog een overzicht gegeven van de evolutie van het aantal licentiaatsthesissen en de chronologische en geografische afbakening.

 

Voor wie ooit zelf een licentiaatsthesis schreef, aan de KULeuven of elders, is De Leuvense historici betiteld een fijn boek om lukraak wat in te bladeren, op zoek naar verrassende, intrigerende of soms sensationele titels. Daarenboven geeft het boek een mooi overzicht van driekwart eeuw Leuvense historische productie. En die is zonder enige twijfel het bundelen waard, al was het maar als visitekaartje van de opleiding Geschiedenis.



illustratie

[AV]


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Algemene gebruikersvoorwaarden
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Rob Belemans

  • Leon Smets

  • Annemie Vanthienen

  • Rob Belemans

  • Leon Smets

  • Ans Van de Cotte

  • Jeroen Walterus

  • over Maria Grever

  • over Kees Ribbens

  • over Stefaan Top

  • over Ton Lemaire

  • over Agnes Brokerhof