Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Forum. Jaargang 3 (1934)

Informatie terzijde

Titelpagina van Forum. Jaargang 3
Afbeelding van Forum. Jaargang 3Toon afbeelding van titelpagina van Forum. Jaargang 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Forum. Jaargang 3

(1934)– [tijdschrift] Forum–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 680]
[p. 680]

De Keerzijde

Litteratuur en leven

Wat mijn vrienden ook mogen zeggen van de Vlaamsche Academie, zij zullen met mij toegeven, dat er onder het contingent leden zijn die zin voor humor bezitten; die hebben zeker gegicheld comme des petites folles toen ze de beide lezingen van Joris Eeckhout aanhoorden, welke de helft innemen van zijn bundel opstellen ‘Litteratuur en Leven’. De ernst waarmede Eeckhout waarheden als een koe verkondigt over ‘wezen, evolutie en nieuwe strekkingen’ van den roman, en de froebelonderwijzeresachtige zorgzaamheid waarmede hij een vademecum opstelt ten behoeve van den criticus, deden ons een oogenblik het plan opvatten den z.g. citatenclown te parodieeren met citaten uit zijn eigen werk; maar billijkheidshalve moest dan ongeveer alles worden overgedrukt dat niet reeds in andere litteratuurgeschiedenissen staat.

Want Eeckhout bestrijkt alle gebieden van de pret. Van doctorale wijsheden als deze:

‘Of, van ethnologisch standpunt uit, dient aangenomen, dat in het kind de heele primitieve mensch voortsluimert, blijft hier onbesproken, buiten kijf evenwel staat, dat beiden zeer karakteristieke wezenstrekken gemeen hebben...’

(dit als inleiding over het wezen van den roman!), gaat de lol tot waarschuwingen als: ‘Een werk (Robinson Crusoë), dat stellig heel wat meer om de ribben heeft, dan wordt vermoed, niet alleen door de eerstebroekjes die het verslinden’, en naar overrompelende definities als: ‘Met Manon wordt in den roman een nieuw geluid vernomen: de mare dat met den storm ook de dijken wegspoelden...’

Waar Eeckhout de litteratuurgeschiedenissen napraat, looft hij met een prijzenswaardige accuratesse de grootste onder de groote romanciers, al zou, ten behoeve van den katholieken lezer, een moraliseerende nota bij Longus, Laclos en Petronius, meer zin gehad hebben dan de verwoede uitval tegen Willem Putman, die misschien wel ‘prat gaat op de schaamtelooze uitstalling van het ik’, maar noch wat het talent, noch wat de pornografie aangaat, op één lijn mag gesteld worden met Petronius.

Het geval wordt bedenkelijker wanneer Eeckhout zich zonder Ariadne-kabel onder de modernen begeeft. Met een feillooze zekerheid gaat hij dan de groote figuren te lijf. Van James Joyce, die de ‘mijnstreek van het onderbewuste’ heeft veroverd, wordt Ulysses in een luxueuzen overvloed van bladzijden ‘opgezolderd’; terwijl Anna Livia Plurabelle van denzelfden schrijver met een kleine mathematische berekening wordt uitgeschakeld: naar Joyce zelf bekende heeft hij 1600 uren gewerkt aan 25 bladzijden; een kind zal de verdere redeneering van Eeckhout kunnen volgen: ‘stel u maar eens

[pagina 681]
[p. 681]

Balzac voor, vier en zestig uren aan één enkele bladzijde verspillend; zijn Comédie humaine ware natuurlijk nooit tot stand gekomen!’

Dus!! Over Lawrence, Woolf, Huxley, Gide, hoeven niet eens zooveel woorden versleten; op de vaalt daarmee! En terug naar Longus, Laclos en Petronius.

Bij het lezen van het tweede opstel, ‘Over litteraire Kritiek’, gaat men weliswaar vaag vermoeden, bijaldien men de perversiteit zoo ver drijft zich niet bij een vluchtige lectuur te houden, dat het Eeckhout te doen is om ethische naast de esthetische waarden. Waarom het dan niet opbiechten? Men hoeft niet schroomvallig zulke edele opvatting te verbergen. Waarom dan voortdurend de aandacht afleiden op gekke nevenkwesties? Waarom ons onthutsen met strikvragen als deze:

‘Is er golfslag zoo nivelleerend als het individualisme?’ Waarom doen alsof men een ander debat ging inzetten:

‘Men orakelde... dat de maatschappij er was om het individu. Het moest natuurlijk andersom...’

en de discussie op hetzelfde oogenblik sluiten met een natuurlijk dat de deur dicht doet voor de argumenten van de idioten die er een meer genuanceerd oordeel mochten op nahouden?

Ja, waarom niet in den eersten regel uitpakken met de stelling, dat esthetische normen niet volstaan om een kunstwerk te beoordeelen? Wij zouden beamen: zeker, zeker, laat ons nu kijken wat die ethische normen mogen zijn.

Wel, Eeckhout verliest zijn hoofdthema niet uit het oog. Hij overwint de schuchterheid die het kenmerk is van den fijnbesnaarden mensch, en op bladzijde 82 staat het te lezen: ‘Een ethiek, die zich niet beroept op God, mist alle overtuigingskracht.’

Jammer dat juist op dit psychologisch moment de studie uit is. We zouden nu graag van wal gestoken zijn. Er viel nu te praten over dit zoo kordaat geformuleerd postulaat, ook met ‘oppervlakkige beoordeelaars’ als Marnix Gijsen, en zelfs met ongeloovigen. Maar 't is uit. Onherroepelijk uit. De acanemieleden zijn moeten naar huis gaan na het aperitief.

 

Dit wat betreft de lezingen gehouden in de Kon. Vlaamsche Acanemie. (More brains! riep Vermeylen, maar 't was den dag van die lezingen niet). Wij vermoeden echter, dat Eeckhout zijn bundel in het licht zond met nog een andere bedoeling dan alleen om ons het lot van de acanemieleden te doen deelen. Die beide eindelooze essais, zijn enkel maar de theoretische palabers die voorafgaan aan de practische berechting van de trilogie van Walschap. Met welken zwier, met welke verheven geestdrift wordt dien gluiperd Walschap afgemaakt!

[pagina 682]
[p. 682]

Alles wat hij kan, heeft Walschap geleerd van de expressionisten, die, naar wij in het eerste opstel lazen, voddeventen zijn. En de romans van Walschap zijn verminkt omdat de beschrijvingen er uit weggelaten zijn. (Want Balzac...) De heele trilogie is geschreven in een gauwvervelenden, want eentonigen stijl.

Een spacie. Men haalt adem. En dan, roef!

‘Over psychopathologische gevallen, oordeelde Walschap zooals een blinde over kleuren...’; zijn werk ‘is alleen maar een produkt van griezelige cerebraliteit. Marionetten uit een vieze poppenkast.’

Men duizelt. Men voelt hoe men door Walschap in 't ootje werd genomen.

‘Wie ook maar eenigszins vertrouwd is met het leven van abnormalen, ziet dadelijk in dat een Adelaïde, een Eric, en hoe de vele anderen daar ook heeten, geen werkelijke krankzinnigen zijn, maar grofgekapte simulateurs.’

Wij zijn het die onderlijnen. Omdat het ons te sterk is. Omdat wij ineens den valschen munter ontmaskerd zien.

Men begrijpt dat Eeckhout zich nu niet meer intoomt. Wie zoo op heeterdaad werd betrapt, dien mag men zijn geheele casier judiciaire openleggen: ‘morbiede uitspattingen; schunnig commentaar bij een onhoudbare theorie...’ In zijn gewettigde verbolgenheid over zooveel schaamteloosheid dondert de criticus dan ook maar holderdebolder los tegen Walschap én zijn romanpersonages, die alle koek uit één deeg zijn, tegen dien Leo, ‘dat gluipertje, wiens uitspattingen van niemand anders kunnen zijn dan van een verloopen ex-seminarist, wien het te machtig werd langer te verbergen wie hij is.’

Veel te hoffelijk waren de critici die tot nog toe Walschap vermaanden. Zij waren gentlemen. Daarom moest Eeckhout wel spreken.

 

En als we bekomen zijn van deze elegante afstraffing, lezen wij voort. Wij merken hoe Eeckhout zijn bundel heeft gebouwd als een symfonie. Breede inzet; onweer; en daarna De zon: ‘De Beteekenis van Van-Nu-en-Straks’:

‘Ook in den litterairen volkerenbond heeft een landeke, dat, naast een Gezelle, wijzen kan op een Van Langendonck, een Buysse, een Vermeylen, een Teirlinck, een van de Woestijne, recht tot meespreken!’

Nog vóor dit slotakkoord wegsterft, juicht de acanemie toe. Noblesse oblige.

 

R.H.

De spellingkwestie

Baudelaire heeft de meening verspreid dat vooral de kopermuziek ons burgerdom tot heldenmoed zou aanzetten. Sindsdien hebben vooruitstrevende en vaderlandslievende opvoeders het bezoek van

[pagina 683]
[p. 683]

openbare tuinen met militair orkest aanbevolen bij de opleiding van een kerngezond pulchrumpropatriamorigeslacht. Baudelaire noch de opvoeders konden echter den spellingsoorlog voorzien en het ongewoon ferment van mannelijke, krijgslustige gevoelens die hij bevat. Het zou heel wat moeite kosten aan een maanbewoner of zelfs aan een Pers uit te leggen hoe het schrappen van enkele letters in een taal die er waarachtig geen te kort heeft, aanleiding zijn kan bij de bedaagdste mannen van den volksstam tot het aanwenden van allerlei grove woorden met dubbele en enkele e en zelfs tot het gebruik van een woord met dubbele oo dat nog enkel in Vondel's verzen openlijk mag worden voorgedragen. Men hoort van idioten, primairen, schoolmeesters. Vreemde en onschuldige landslieden zooals Zoeloes en Kaffers met wie wij toch steeds de beste internationale en cultureele betrekkingen hebben gehad, worden meedoogenloos in het geval betrokken en hun naam wordt als scheldwoord gebruikt. Ook wordt gesproken van maniakken, verknoeiers en verkrachters, van hyperconservatieven en kruidjes-roer-me-niet. Kortom het is geen kwestie meer, het is een oorlog. In dezen strijd neutraal blijven is onmogelijk maar men kan zich rekenschap geven, men kan bestudeeren welke de oorzaken zijn van zooveel weerstand en zooveel opwinding.

Zij liggen m.i. niet zoozeer in de zaak zelve als in de wijze waarop zij werd aangepakt. In Vlaanderen heeft de ongewone sansgêne waarmee een alleszins eerbiedwaardig en hoogstcompetent lichaam dat in zijn schoot verlichte leden telt als den zeer Eerwaarden heer Eeckhout die Manon Lescaut eenvoudig reuze-‘pikant’ vindt, ik bedoel onze duurbare Academie, over het hoofd werd gezien een onprettig gevoel verwekt. We zijn allemaal bereid bladzijden boosaardig proza over onze oude tante te schrijven maar als het op kousenbreien aankomt is ze competent en dat moest Mr. Mar-chant ook weten. Het was een zeer grove tactische fout dit over het hoofd te zien.

Er bestaat ook in Vlaanderen een verteedering voor de taal die de Nederlanders bezwaarlijk zullen begrijpen. Bij uitzondering van de jongste generatie hebben wij het Nederlandsch geleerd als een vreemde taal, à rato van één lesuur per week. Slagen wij er in het ongeveer fatsoenlijk te schrijven dan is het dank zij een lange en vrij pijnlijke inspanning. Wie aan dit moeizaam verworven instrument iets wijzigen wil, raakt meer aan dan het instrument zelf, een heel net van sentimenteele beweegredenen. En ten slotte is er de gezagscrisis: de tweede minister van Openbaar Onderwijs, de eerste was C. Huysmans, die fatsoenlijk Nederlandsch zou spreken verwachten wij in België nog steeds. Dat Nederland zich door een Minister laat overtuigen, klinkt nog normaal, maar dat in Vlaanderen waar door de meeste departementen een grotesk koeter-Nederlandsch wordt voort-

[pagina 684]
[p. 684]

gebracht, op gezag van een meneer die ofwel een onmogelijk dialect ofwel heelemaal geen Nederlandsch kent, ingrijpende wijzigingen zouden gebracht worden aan wat langen tijd het symbolum zelf der gemeenschap is geweest, dat klinkt toch al te gek en moest fataal weerzin verwekken.

De hervorming heeft dus in Vlaanderen geen goede pers, er worden zelfs geen snobs gevonden die de mode willen lanceeren. Het blijft bij scheldpartijen en argumentatie. Het is echter een gezond teeken te zien dat wij wenschen gespaard te blijven van de confusie der geslachten die door het wegvallen der n zal bevorderd worden. Dat wij: ‘de koe, hij geeft melk’ voorzichtig en met zachten humor verwerpen in de hoop gespaard te blijven van: ‘Het min, hij geeft zijn borst aan de kind’. Dergelijke fraaiigheden hebben we zoo lange jaren gehoord uit den mond van min of meer Vlaamschkundige overheden dat wij er verder voor bedanken.

 

M.G.

Paradox van het intellect

Is er wel een oprechte intellectueel, die zich in den grond niet voor een mislukkeling houdt? Deerniswaardig gevoel, dat op bepaalde oogenblikken vergeten wordt dank zij den roes van het ‘succes’. Het is deze moreele ellende, die den intellectueel ertoe bracht de ziel uit te vinden om zich door middel van dezen gevleugelden geest boven het aardsche dier te verheffen; hetgeen meteen een duidelijke manifestatie was van physische ellende. Was er ooit een gezond dier, dat niet tevens alle teekens van volmaakt geluk vertoonde? Waarom moest de mensch dan meer bestreven dan deze organische, dierlijke gezondheid?

Wat doet de gebrekkige in een voetbalmaatschappij? Hij begint met als scheidsrechter op te treden en eindigt vol zelfgenoegzaamheid als... voorzitter van de Club. Zoo ging het ook met den sinjeur der schepping: in het dierenrijk is de mensch de gebrekkige die, daar hij niet aan het ‘spel’ kan deelnemen, zich opwerpt tot voorzitter van de Club. Dit zal later door de biologie bewezen worden...

Het is trouwens een aandoenlijk schouwspel: hoe de gebrekkige wat hem rest aan middelen aan het ‘oerspel’ wijdt. Men vergeeft hem gaarne zijn verwaandheid, zijn zelfgenoegzaamheid, voor die mooie hulde aan de sport, aan... het leven!

Maar, eilacie, de ware verhoudingen werden zoozeer vertroebeld, dat wat aanvankelijk enkel de verlegenheid was van den gebrekkige, de hoogste deugd is geworden en de diepste ellende thans doorgaat voor den grootsten rijkdom.

 

Marcel Demeulenaere


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Raymond Herreman

  • over Constantinus van der Eecke

  • over Gerard Walschap

  • Marnix Gijsen