Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Forum der Letteren. Jaargang 1975 (1975)

Informatie terzijde

Titelpagina van Forum der Letteren. Jaargang 1975
Afbeelding van Forum der Letteren. Jaargang 1975Toon afbeelding van titelpagina van Forum der Letteren. Jaargang 1975

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Forum der Letteren. Jaargang 1975

(1975)– [tijdschrift] Forum der Letteren–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 89]
[p. 89]

De ontwikkeling in nationaal en internationaal opzicht van statistieken betreffende de geesteswetenschappen
F. Snapper

Persoonlijke stellingname. Dr. F. Snapper is als adviseur van de Directeur-Generaal voor Wetenschapsbeleid in dienst van het ministerie van Onderwijs en Wetenschappen.

Inleiding

Het verzamelen van statistische gegevens betreffende wetenschapsbeoefening op een min of meer systematische basis is pas na het einde van de tweede wereldoorlog op gang gekomen. In het begin van de jaren zestig beschikten behalve de Sovjet-Unie slechts de Verenigde Staten, Canada, België, West-Duitsland, Frankrijk, Nederland en Noorwegen over samenvattende statistische gegevens op dit gebied.

Het was de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling te Parijs (OESO) die omstreeks die tijd een basis schiep om de statistieken betreffende het wetenschappelijk onderzoek internationaaal vergelijkbaar te maken. Een concept-handleiding hiervoor werd in 1963 door experts uit alle OESO-landen te Frascatie (Italië) goedgekeurd. Deze handleiding, officieel betiteld als: ‘Standard Practice for Surveys of Research and Development’, in de wandeling het ‘Frascati-Manual’ genoemd en in 1970 gereviseerd, is sedertdien algemeen aanvaard. Het huidige Frascati-Manual beperkt zich echter tot de natuuren technische wetenschappen. De deskundigen die in 1963 het Frascati-Manual aanvaardden besloten namelijk het onderzoek in de sociale- en geesteswetenschappen niet in de handleiding op te nemen. De reden hiertoe is geweest, dat omstreeks 1963 het nog geen enkel OESO-land was gelukt het onderzoek in de sociale- en geesteswetenschappen, die door het bedrijfsleven wordt verricht, statistisch te meten. Hierbij dient te worden vermeld, dat in de tweede revisie van het Frascati-Manual, die naar wordt verwacht, dit jaar gereed zal komen, wel de richtlijnen voor het vaststellen van de omvang van het sociaal- en geesteswetenschappelijk onderzoek zullen worden opgenomen. Zulks betekent niet,

[pagina 90]
[p. 90]

dat in 1963 het belang van het onderzoek in de sociale- en geesteswetenschappen door de OESO werd onderschat. In haar studie ‘The Research and Development Effort in Western-Europe, North-America and the Soviet-Union’ worden voor het jaar 1962 schattingen gegeven voor de uitgaven voor het onderzoek in de sociale- en geesteswetenschappen in de Sovjet-Unie, alsmede voor het bij dit onderzoek betrokken personeel. Een splitsing naar sociale wetenschappen enerzijds en geesteswetenschappen anderzijds kon echter niet worden gegeven.Ga naar voetnoot1 In 1974 heeft de OESO opnieuw, ditmaal op experimentele basis enige cijfers gepubliceerd betreffende het onderzoek in de sociale- en geesteswetenschappen.

Ik kom hierop nog terug.

Op het eind van de jaren zestig werd het voor de Europese Gemeenschappen noodzakelijk de overheidsuitgaven voor wetenschapsbeoefening van de lidstaten te vergelijken. Als algemene basis werd het Frascati-Manual aanvaard. De experts van de E.G. waren van mening dat het Frascati-Manual genoeg aanwijzingen gaf om grosso modo ook de omvang van het sociaal- en geesteswetenschappelijk onderzoek te meten. Door deze deskundigen werd bovendien nog een classificatie van deze uitgaven naar doelstellingen uitgewerkt. Door de E.G. werd het sociaal- en geesteswetenschappelijk onderzoek echter niet verder onderverdeeld. Hierdoor is het ook niet mogelijk om het onderzoek betreffende de humanoria in E.G.-verband afzonderlijk te bezien.

Volledigheidshalve zij vermeld dat ook de UNESCO statistieken publiceert betreffende de omvang van het onderzoek van vele landen. Echter zijn in deze statistieken slechts zeer weinig onderverdelingen, zodat hieruit geen inzicht in de omvang van het onderzoek in de humanoria kan worden verkregen.

Wij zullen ons daarom moeten beperken tot de statistieken van het onderzoek in de geesteswetenschappen voor zover hier gegevens door bepaalde landen worden gepubliceerd.

Hierbij moet grote voorzichtigheid worden betracht. Immers terwijl over het algemeen sociale- en geesteswetenschappen in het Engels wordt vertaald met social and human sciences, brengt men in Canada onder het begrip human sciences het gehele gebied van sociale- en

[pagina 91]
[p. 91]

geesteswetenschappen. Deze Canadese definëring is vermoedelijk ontleend aan het Franse begrip science de l'homme, dat eveneens het gehele gebied van maatschappelijke en geesteswetenschappen omvat. Hoewel iets buiten het kader van dit artikel is het toch nuttig erop te wijzen, dat de definiëring van de wetenschapsgebieden nog niet erg duidelijk is. Het begrip levenswetenschappen omvat in Frankrijk de medische, biologische en landbouwwetenschappen; in Nederland alleen de medische en biologische wetenschappen. Sommigen duiden de medische en biologische wetenschappen aan met gamma wetenschappen; anderen gebruiken de term gamma wetenschappen voor de economische en sociale wetenschappen.

De omvang van de wetenschapsbeoefening kan zowel in de hiermee gemoeid zijnde geldbedragen worden uitgedrukt als in de mankracht, die het onderzoek verricht. Aangezien de gegevens betreffende het personeel werkzaam in dit onderzoek zeer schaars zijn, vermeld ik in dit stuk over het algemeen slechts de uitgaven bestemd voor het onderzoek in de geesteswetenschappen.

Zoals reeds meegedeeld heeft de OESO een experiment ondernomen met betrekking tot de uitgaven voor sociale- en geesteswetenschappen. In haar publikatie in 1974 omtrent de omvang van het wetenschappelijk onderzoek in de OESO-landen in 1971 zijn experimentele tabellen opgenomen betreffende het onderzoek in de sociale- en geesteswetenschappen. Voor de volgende landen: Oostenrijk, België, Denemarken, Finland, de Duitse Bondsrepubliek, Ierland, Italië, Nederland, Noorwegen, Portugal en Spanje konden tamelijk volledige gegevens worden verkregen. Echter vermelden deze gegevens de gezamenlijke uitgaven voor sociale- en geesteswetenschappen voor de jaren 1970 of 1971.Ga naar voetnoot2

Aan de hand van de in Nederland beschikbare documentatie konden van de hieronder volgende landen de uitgaven voor het onderzoek in de geesteswetenschappen worden afgesplitst: Oostenrijk, België, Denemarken, Finland, Nederland, Noorwegen en Spanje. Voorts werden nog cijfers gevonden voor Hongarije en IJsland.

Hierbij moet worden opgemerkt, dat ook voor deze landen geen gegevens bekend zijn over het onderzoek in de geesteswetenschappen, dat door het bedrijfsleven wordt verricht.

[pagina 92]
[p. 92]

Tevens wil ik opmerken, dat het juist die landen zijn, die relatief hoge uitgaven hebben voor speur- en ontwikkelingswerk (S&O) ten behoeve van ruimtevaart en defensie, zoals de grote landen met name de V.S., Rusland, Frankrijk en de Duitse Bondsrepubliek, en ook Zweden, waar een afsplitsing van de S&O voor de geesteswetenschappen nog niet mogelijk is. De vermoedelijke oorzaak is niet, dat men in die landen het onderzoek voor geesteswetenschappen onbelangrijk vindt, doch dat andere onderwerpen meer de aandacht ook in statistisch opzicht nodig hebben.

De uitgaven voor het onderzoek in de geesteswetenschappen van verschillende landen

Wat de Scandinavische landen betreft heeft Nordforsk, de ‘Scandinavian Council for Applied Research’ in 1974 een overzicht gegeven van de speur- en ontwikkelingswerk - aktiviteiten in de Scandinavische landen.Ga naar voetnoot3 Het betrof de aktiviteiten in 1971 voor Finland en IJsland. Voor Denemarken en Noorwegen kon slechts over de gegevens voor het jaar 1970 worden beschikt. Voor Zweden werden de uitgaven voor geesteswetenschappen niet afzonderlijk vermeld.

Uit dit overzicht blijkt, dat van de totale exploitatieuitgaven voor S & O, inclusief de uitgaven van het bedrijfsleven, in Denemarken 6% aan geesteswetenschappen werd besteed; in Finland 3%; in IJsland 4% en in Noorwegen 5%.Ga naar voetnoot4 Voor Denemarken kunnen we aan de hand van de desbetreffende Deense publikatie vaststellen, dat van het totaal van 1037 miljoen Deense kronen voor exploitatie-uitgaven, ruim 62 miljoen D. kr. voor geesteswetenschappen waren bestemd; van het totaal van 148 miljoen D. kr. voor investering viel slechts 1 miljoen D. kr. aan de geesteswetenschappen toe.Ga naar voetnoot5 Hieruit volgt dat van de totale uitgaven voor S & O in 1970 in Denemarken 5% aan geesteswetenschappen werd besteed.

Voor Noorwegen beschikken we eveneens over aanvullende gegevens, zowel voor het jaar 1971 als de jaren 1972 en 1973.

In 1971 werd in Noorwegen van het totaal van 938 miljoen Noorse kronen van de exploitatiekosten voor R & D 40 miljoen besteed aan de geesteswetenschappen of ruim 4% van de 146 miljoen N. kr. inves-

[pagina 93]
[p. 93]

teringsuitgaven werd 4 miljoen aan geesteswetenschappen besteed. In totaal werd van de 1084 miljoen N. kr. aan geesteswetenschappen 44 miljoen N. kr. uitgegeven zijnde 4%.Ga naar voetnoot6 Voor 1973 waren de totale exploitatie-uitgaven voor S & O 1245 miljoen N. kr. waarvan 57 miljoen aan geesteswetenschappen werd besteed; voor de investeringsuitgaven waren deze getallen respectievelijk 135 en 5 miljoen N. kr. Van het totaal van 1380 miljoen N. kr. uitgaven voor S & O in Noorwegen werd in 1973 5% aan geesteswetenschappen besteed.Ga naar voetnoot7

Aan de hierboven vermelde publikatie van Nordforsk kunnen we ook nog ontlenen, dat in 1970 door Denemarken en Noorwegen respectievelijk 0,9% en 1,2% van het Bruto Nationaal Produkt (BNP)Ga naar voetnoot8 aan S & O werd uitgegeven. Eveneens hebben we gezien, dat we voor Denemarken de uitgaven voor geesteswetenschappen op 5% van de totale uitgaven voor R & D moeten stellen; voor Noorwegen op 4%. Derhalve werd in Noorwegen in 1970 0,48‰ en in Denemarken ongeveer 0,45‰ van het BNP aan het onderzoek in de geesteswetenschappen uitgegeven. Voor Noorwegen waar in 1972 1,3% van het BNP aan S & O werd uitgegeven waren in dat jaar de uitgaven voor geesteswetenschappelijk onderzoek het half promille van het BNP reeds overschreden.

Voor Finland en IJsland beschikken we voor het onderzoek in de geesteswetenschappen niet over de investeringsuitgaven. Wel mag worden aangenomen, dat ten opzichte van de exploitatieuitgaven de investeringen van het geesteswetenschappelijk onderzoek gering zijn.

Voorts zij vermeld, dat in 1971 in Finland 0,9% van het BNP aan S & O werd uitgegeven; in IJsland 0,5%.Ga naar voetnoot9 Zulks betekent dat in Finland ca. 0,3 promille van het BNP aan onderzoek in de geesteswetenschappen wordt uitgegeven; in IJsland 0,2 promille.

Hongarije besteedde in 1970 0,9% van zijn uitgaven voor S & O aan onderzoek in de geesteswetenschappen.Ga naar voetnoot10 Dit land gaf ruim 2% van zijn BNP uit aan S & O. Derhalve mag men aannemen, dat

[pagina 94]
[p. 94]

Hongarije ongeveer 0,2 promille van zijn BNP aan het onderzoek in de geesteswetenschappen uitgeeft.Ga naar voetnoot11

Wat Oostenrijk betreft kon voor het jaar 1970 een schatting worden gemaakt op de volgende wijze. Volgens het hierboven genoemde overzicht van de OESO (zie noot 2) werd door Oostenrijk in 1970 275,3 miljoen Schilling aan het onderzoek in de sociale- en geesteswetenschappen uitgegeven. In het verslag van de Oostenrijkse regering over de wetenschapsbeoefening in 1973 wordt niet vermeld hoeveel aan het onderzoek in de geesteswetenschappen afzonderlijk wordt uitgegeven; echter wordt wel meegedeeld, dat van 1320 man wetenschappelijk personeel, dat het onderzoek in de sociale- en geesteswetenschappen in 1970 verrichtte, 769 man bij het onderzoek in de geesteswetenschappen was betrokken.Ga naar voetnoot12 Zou men aannemen dat de uitgaven in Oostenrijk per wetenschappelijke onderzoeker voor sociale- en geesteswetenschappen ongeveer gelijk zijn, dan zouden in Oostenrijk in 1970 ongeveer 160 miljoen Schilling aan het onderzoek in de geesteswetenschappen zijn uitgegeven, of 6% van alle uitgaven voor wetenschapsbeoefening. De totale uitgaven voor wetenschapsbeoefening bedroegen in 1970 in Oostenrijk 0,73% van het BNP. Dit betekent, dat in dat jaar 0,43 promille van het BNP in Oostenrijk zou zijn uitgegeven voor het onderzoek in de geesteswetenschappen.

Aangezien de uitgaven voor het onderzoek in de sociale wetenschappen per onderzoeker wat hoger liggen dan voor het onderzoek in de geesteswetenschappen lijkt het redelijk om aan te nemen, dat in Oostenrijk ca. 0,4‰ van het BNP aan geesteswetenschappelijk onderzoek werd uitgegeven.

Spanje besteedde in 1970 ruim 1,6% van zijn uitgaven voor S & O aan onderzoek in de geesteswetenschappen. Slechts 0,3% van het BNP van dit land was bestemd voor S & O.Ga naar voetnoot13 Nauwelijks 1/20 promille van

[pagina 95]
[p. 95]

het BNP werd aan het onderzoek in de geesteswetenschappen besteed. Hierbij dient men dan nog te bedenken, dat hierbij het onderzoek in de rechtswetenschappen is inbegrepen.

Terwijl we voor Denemarken, Finland, Hongarije, Spanje en IJsland slechts gegevens voor een enkel jaar hebben kunnen vinden, staan ons voor België, Noorwegen en Nederland de gegevens van een aantal jaren ter beschikking.

Voor Noorwegen treft men de cijfers aan in tabel 1.Ga naar voetnoot* België beschikt voor de periode 1965-1972 over een zeer gedetailleerde statistiek betreffende de overheidsuitgaven voor speur- en ontwikkelingswerk.Ga naar voetnoot14 Vermeldenswaard is, dat men een belangrijk deel van het universitaire speurwerk aan de doelstellingen heeft toegerekend. Volledigheidshalve moet tevens worden medegedeeld, dat voor de exploitatie-uitgaven België over deze gedetailleerde gegevens beschikt voor de periode 1965-1975. In verband met de vergelijkbaarheid met de andere landen waarin de investeringsuitgaven ook zijn verwerkt worden in tabel 2 de totaal-uitgaven voor geesteswetenschappelijk onderzoek in België voor de periode 1965-1972 gegeven. Hieruit blijkt dat België ongeveer 0,6 promille van het BNP aan het onderzoek in de geesteswetenschappen uitgeeft.

 

De omvang van het geesteswetenschappelijk onderzoek in Nederland

Uit tabel 3 valt af te leiden, dat Nederland ongeveer 0,4 promille van het BNP aan het onderzoek in de geesteswetenschappen besteedt. Nederland slaat derhalve in vergelijking met andere landen op het gebied van geesteswetenschappelijk onderzoek geen slecht figuur. De vraag is echter in hoeverre de omvang van dit onderzoek op zichzelf voldoende is.

In tabel 3 hebben we reeds een aantal gegevens betreffende Nederland vermeld. In tabel 4 worden voor de periode 1959-1975 de totale Nederlandse overheidsuitgaven vermeld voor wetenschapsbeoefening, onderverdeeld naar de voornaamste doelstellingen. In tabel 5 wordt het sociaal- en geesteswetenschappelijk onderzoek verder uitgesplitst. Uit een vergelijking tussen tabel 3 en tabel 5 blijkt, dat hetgeen in tabel 3

[pagina 96]
[p. 96]

niet-universitair onderzoek in de geesteswetenschappen wordt genoemd, identiek is met hetgeen in tabel 5 als cultuur wordt aangeduid. In oudere wetenschapsbudgetten werden deze uitgaven vermeld als onderzoek ten behoeve van kunst en geschiedenis. Het is jammer, dat de universitaire uitgaven voor geesteswetenschappelijk onderzoek vóór 1966 niet zonder meer zijn vast te stellen. Om toch nog een redelijke schatting te kunnen maken werden door mij de aantallen studenten in de verschillende faculteiten vanaf 1878 gebruikt.Ga naar voetnoot15 In tabel 6 treft men deze getallen aan voor de periode 1878-1979, waarbij tevens voor de desbetreffende faculteiten voor ieder jaar het aantal studenten als percentage van het totaal aantal studenten is gegeven. Hierbij moet in herinnering worden gebracht, dat vanaf 1972 door de chaotische toestanden bij de studentenregistratie als gevolg van de verhoging van college-gelden geen tellingen meer door het C.B.S. zijn gemaakt. Daarentegen zijn door het ministerie van Onderwijs en Wetenschappen schattingen gemaakt betreffende de aantallen studenten tot en met het studiejaar 1979/80. In tabel 6 zijn voor 1979/80 de z.g. ‘lage schattingen’ voor het aantal ingeschreven studenten opgenomen. Met betrekking tot de totalen is het goed te realiseren dat op de 10.000 inwoners in 1878 er nog geen 4 studenten waren; in 1900 ongeveer 6; in 1910 waren het reeds ongeveer 10 per 10.000 inwoners. Dit was mede veroorzaakt, doordat in 1905 de Technische Hogeschool te Delft werd gesticht die, de Polytechnische School vervangende, het studiejaar 1905/06 begon met ruim 1100 studenten, zijnde 26% van het totaal aantal studenten in Nederland. Dit laat natuurlijk niet na zijn invloed uit te oefenen op de procentuele verdeling van het aantal studenten tussen de faculteiten. Voor een goed overzicht heb ik dan ook tabel 6 gesplitst in tabel 6a voor het tijdvak 1878/79 - 1905/6 tabel 6b voor het tijdvak 1905/6 - 1939/40 en 6c voor het tijdvak 1956 - 1979/80.Ga naar voetnoot16,Ga naar voetnoot17

[pagina 97]
[p. 97]

Het tijdvak 1905/6 - 1939/40 ziet niet alleen de stichting van de Technische Hogeschool doch in 1913 ook de Economische Hogeschool in Rotterdam; in 1918 de Veeartsenij Hogeschool, die na enkele jaren tot de Diergeneeskundige faculteit van de rijksuniversiteit te Utrecht wordt georganiseerd, en de Landbouw Hogeschool te Wageningen. Bij de gegevens van tabel 6b moet men zich wel bewust zijn, dat in deze periode verschillende instituten met een onderwijs-traditie de universitaire status hebben verkregen. Om de hieraan verbonden consequenties goed te demonstreren heb ik tabel 6b het jaar 1905/6 vermeld eerst zonder het aantal technische studenten en vervolgens met dit aantal studenten. Het percentage voor het aantal medische studenten is in het eerste geval ongeveer 40%; in het tweede geval ca. 30%. Mede door het stichten van nieuwe hogescholen en faculteiten, ook de oprichting van de Rooms-Katholieke Universiteit te Nijmegen en de Katholieke Hogeschool te Tilburg valt in dit tijdvak, stijgt het aantal studenten in de jaren dertig tot ongeveer 15 per 10.000 inwoners.

 

Wat het aantal studenten na de 2e wereldoorlog betreft ben ik tabel 6c met het jaar 1955/56 begonnen ten einde de gevolgen van de 2e wereldoorlog uit te schakelen. In dat jaar waren er ruim 27 studenten per 10.000 inwoners; in 1960 liep dit op tot 33; in 1970:74 en omstreeks 1980 zullen er in Nederland meer dan 100 studenten per 10.000 inwoners zijn.

Het aantal academici in Nederland nam in deze eeuw uiteraard aanzienlijk toe. Uit tabel 7 blijkt dat de groei van het aantal academici met een beroep in de periode 1900-1970 ongeveer gelijke tred heeft gehouden met de groei van het B.N.P.

Alvorens af te sluiten met het werpen van een blik op de toekomst is het nodig eerst nog eens het verleden te bezien. Men kan allereerst vaststellen, dat tussen 1883 en 1900 procentueel de verhoudingen tussen het aantal studerenden voor de meerderheid der verschillende faculteiten niet veel veranderde. De uitzondering was de faculteiten der geneeskunde waarvan het desbetreffende percentage terugliep van ca 54% tot ca 46% terwijl dit percentage voor de faculteiten der wis- en natuurkunde opliep van ca 8% tot ca 15%. Met het instellen van nieuwe faculteiten in de loop van deze eeuw was uiteraard een verandering in de procentuele verdeling van het aantal studerenden over de verschillende faculteiten wel te verwachten.

Hoewel niet tot de geesteswetenschappen behorende is de relatieve

[pagina 98]
[p. 98]

achteruitgang van het aantal medische studenten toch wel zo frappant, het daalde van ca 30% in 1906 tot ca 11% in 1970, dat hier een enkel woord aan dient te worden gewijd.Ga naar voetnoot18 Het aantal medische studenten bedroeg in het begin van deze eeuw ca 1315. Nu is het bekend, dat de vraag naar medische verzorging meer dan evenredig toeneemt met het nationaal inkomen. Zou het aantal medische studenten in de periode 1900-1970 evenredig met het nationaal inkomen zijn gestegen dan zouden er in 1970 ruim 12.900 studenten aan de medische faculteit behoren te studeren. In dat jaar studeerden aan deze faculteiten bijna 13.600 studenten. Men mag zich dus afvragen in hoeverre zulk een kleine marge, van nog geen 6% boven het aantal overeenkomstig aan de ontwikkeling van het nationale inkomen op lange termijn, wel voldoende is. Hierbij dient nog te worden overwogen, dat uitgaande van een reële groei van 3% van het nationale inkomen voor de periode 1970/71 tot 1979/80 er in 1979/80 ruim 16.800 medische studenten zouden moeten zijn, zonder dat er met enige extra stijging van de vraag naar medische verzorging als gevolg van de stijging van het nationaal inkomen sedert 1900 rekening zou zijn gehouden. Aangezien in de officiële planning voor 1979/80 met 15.600 studenten in de medicijnen rekening wordt gehouden zou ik de bevoegde autoriteiten toch in overweging willen geven de planning nog eens te herzien.

Een andere studierichting, waarvan het aantal studenten sterk is achteruitgegaan is de godgeleerdheid. Hierbij moet men zich echter afvragen of de afgestudeerden in de godgeleerdheid wel een zuivere geesteswetenschappelijke functie hebben. Hebben zij ook niet een zeer belangrijke psychologische en sociale functie? In dit verband kan aan de opkomst van de sociale wetenschappen, in het bijzonder de sociaal culturele wetenschappen, de psychologie en de paedagogische en andragogische wetenschappen niet worden voorbijgegaan. Zij hebben zeer zeker een deel van de functie van onze boet-prekende 19e eeuwse dominées overgenomen en wellicht zijn we niet meer zo ver af van het ogenblik, dat het gezegde ‘Er gaat een dominee voorbij’ zal worden veranderd in ‘Er gaat een socioloog voorbij’. Met deze opmerking wil ik juist beklemtonen, dat we een categorie wetenschappers nodig hebben, die zich met de grote maatschappelijke problemen van onze

[pagina 99]
[p. 99]

maatschappij bezighouden. In de 19e eeuw waren het vooral de dominées, die in onze tijd in dit opzicht, gelukkig, nog steeds zeer actief zijn. De problematiek van onze maatschappij heeft zich echter in zulke mate gewijzigd, dat een nieuwe wetenschap der sociologie nodig is.

Beziet men nu de procentuele ontwikkeling van het aantal studenten bij de gezamenlijke faculteiten van de godgeleerdheid en de letteren van 1883 tot 1920 dan kan worden geconstateerd dat dit percentage tussen 20% en 25% heeft gefluctueerd. Tevens kan men vaststellen, dat vanaf 1900 het percentage van de theologische studenten sterk afnam ten behoeve van de literaire studenten. Hierbij wil ik erop wijzen dat ook de faculteiten der letteren geen zuivere faculteiten der geesteswetenschappen zijn, omdat de geschiedenis, die een onderdeel van deze faculteit uitmaakt belangrijke sociale aspecten heeft. Terwijl omstreeks de eeuwwisseling ruim 15% van onze studenten aan de theologische faculteiten studeren en bijna 7% aan de faculteiten der letteren zijn deze percentages omstreeks 1913 ca 6%.

Na 1913 zien we een sterke ontwikkeling van de economische wetenschappen, waarin de maatschappijproblematiek eveneens een rol speelt. Hierbij dient tevens in herinnering te worden gebracht, dat in de juridische faculteiten de sociale problemen (criminologie, arbeidsrecht, kinderbescherming) altijd een belangrijke rol hebben gespeeld. Het is dan ook niet verwonderlijk, dat het aantal juridische studenten als percentage van het totaal aantal studenten in de periode 1912/13 - 1932/33 gehalveerd wordt als gevolg van de ontwikkeling van de economische faculteiten en hogescholen. Het desbetreffende percentage van de studenten in de letteren loopt in deze periode van 6% tot bijna 11%.

De gevolgen van de zware economische crisis van de jaren dertig manifesteert zich na 1932/33 in het teruglopen van het totaal aantal studenten. Bij de faculteit der letteren is deze achteruitgang relatief zeer sterk. Ten opzichte van het totaal aantal studenten, dat van 13.481 in 1932/33 tot 12.592 in 1938/39 - het laatste normale academiejaar voor de 2e wereldoorlog - is teruggelopen, loopt dit percentage terug van bijna 11% tot bijna 8%. Het percentage van de theologische studenten varieert in de gehele periode 1912/13 - 1938/39 om de 6%. Na de tweede wereldoorlog daalt dit percentage regelmatig totdat het in het begin van de jaren zestig zich op omstreeks 2% stabiliseert. Voor planningsdoeleinden wordt aangenomen dat ook in

[pagina 100]
[p. 100]

de toekomst het aantal theologische studenten ca 2% van het totaal aantal studenten zal zijn.

Het aantal studenten in de letteren is na de 2e wereldoorlog ook relatief sterk toegenomen. In 1963 studeerde bijna 15% van het totaal aantal studenten aan de faculteiten der letteren en wijsbegeerte. Vanaf 1963 begon dit percentage langzaam te dalen en was omstreeks 1972 11%. In absolute cijfers was het aantal studenten dat aan de zo juist genoemde faculteiten studeerde toegenomen van ruim 7000 in 1963 tot ruim 13.000 in 1972. Hierbij wil ik de aandacht vragen voor de mogelijkheid dat door de relatieve achteruitgang van het aantal studenten in de letteren in de periode 1930 - 1938 de relatieve omvang van de geesteswetenschappelijke activiteiten in die periode zou zijn gedaald, als gevolg van een verminderd aanbod van afgestudeerden in de talen, de geschiedenis en last but not least de wijsbegeerte. De sterke toeneming van het aantal studenten in deze geesteswetenschappen zou dan veroorzaakt kunnen zijn om het ontstane tekort op te heffen. Wanneer dan omstreeks 1962 deze tekorten weer zijn aangevuld gaat het aantal van deze studenten relatief weer dalen. Er schijnt dus, wat Nederland betreft, op de lange duur een zekere verhouding te bestaan tussen de groei van het B.N.P. en het aantal studenten en afgestudeerden in de geesteswetenschappen.. Zouden we ook nog veronderstellen dat er een vaste verhouding bestaat tussen het aantal afgestudeerden en de omvang van het geesteswetenschappelijk onderzoek dan zouden we mogen concluderen, dat vanaf het begin van deze eeuw de uitgaven voor het geesteswetenschappelijk onderzoek tussen de 0,3 en de 0,4 promille van het B.N.P. hebben gefluctueerd. Dit is echter een veronderstelling waarvan het bewijs nog niet is geleverd.

Wat de toekomst betreft voorziet de regering een stijging van het aantal studenten aan de faculteiten der letteren en wijsbegeerte. Volgens ramingen, onder de veronderstelling dat de groei zo gering zal zijn als realiter nog mag worden aangenomen, zal het aantal ingeschreven studenten aan deze faculteiten in 1979/80 ca 28.000 zijn. Een verdubbeling dus in acht jaar. Van het totaal aantal studenten zal het aantal studenten in de theologie, wijsbegeerte, letteren en geschiedenis dan weer ongeveer 20% uitmaken, hetgeen niet veel afwijkt van het desbetreffende percentage in het begin van deze eeuw. Het is echter niet zonder meer duidelijk in hoeverre het onderzoek in de geesteswetenschappen van deze sterk toegenomen aantallen studenten en afgestudeerden zal profiteren. Immers, terwijl het aantal studenten

[pagina 101]
[p. 101]

in de periode 1971/72 - 1979/80 zal verdubbelen zullen de staven van de desbetreffende faculteiten bij lange na niet verdubbelen. En het is juist het wetenschappelijk personeel van deze faculteiten dat de motor is van dit onderzoek. Bovendien zullen deze staven meer dan voorheen zich aan hun onderwijstaak moeten wijden en minder tijd kunnen besteden aan wetenschappelijk onderzoek. Deze betreurenswaardige ontwikkeling is een gevolg van het feit dat we in een periode van grote maatschappelijke veranderingen leven, welke veranderingen niet nalaten ook hun invloed uit te oefenen op de onderwijs- en onderzoekstructuren.

Men moet zich realiseren, dat in de vroege middeleeuwen slechts de kloosterschool bestond, die al het onderwijs van basis-onderwijs tot universitair onderwijs omvatte. Na enige tijd differentieerde zich hieruit het lagere onderwijs en de universiteit. Daarna komen de latijnse en franse scholen en ontstaat de drie-deling die we heden ten dage nog kennen. Men kan gevoegelijk aannemen, dat we thans de moeilijke periode meemaken waarin de drie-deling zich in een vier-deling transformeert. Vermoedelijk zal uit het huidige H.B.O. en W.O. een nieuw tertiair onderwijs ontstaan, dat tot een doctoraal niveau nieuwe stijl zal opleiden. De universiteit zal dan als quartiair onderwijs de promoties en de postdoctorale studiën verzorgen, activiteiten waarin als vanouds onderzoek en onderwijs onverbrekelijk met elkaar verweven zijn. Anderen met meer kennis van zaken op dit gebied dan ik zullen wellicht in deze uitgave of elders dieper op dit probleem ingaan.

[pagina 102]
[p. 102]

Tabel 1.Ga naar voetnoot*
Uitgaven voor wetenschappelijk- en ontwikkelingswerk in noorwegen (in miljoenen N. KR.)

1963 1966 1969 1972 1973
Uitgaven voor onderzoek in de geesteswetenschappen 19 24 31 55 62
Totale uitgaven voor wetenschapsbeoefening 350 551 774 1.242 1.380
Uitgaven voor onderzoek in de geesteswetenschappen als percentage van de totale uitgaven voor wetenschapsbeoefening 5,4 4,4 4,0 4,4 4,5
Totale uitgaven voor wetenschapsbeoefening als percentage van het B.N.P. 0,9 1,0 1,1 1,3 1,3
Uitgaven voor onderzoek in de eeesteswetenschappen als promille van het B.N.P. 0,49 0,44 0,44 0,58 0,58

Tabel 2.Ga naar voetnoot*
Uitgaven voor wetenschappelijk- en ontwikkelingswerk in belgie (in miljoenen B. FR.)

1965 1966 1967 1968 1969 1970 1971 1972
Filosofie 10,5 13,0 15,2 16,9 23,5 28,0 34,4 38,5
Cultuur 5,1 5,2 7,4 8,2 10,3 12,0 14,5 15,6
Maatschappij-geschiedenis 181,3 248,2 260,3 290,0 356,1 413,9 517,8 568,3
Rekreatie 0,09 0,1 0,2 0,2 0,3 0,3 0,4 0,5
Bibliotheken, musea, etc. 27,6 44,2 42,7 55,8 83,9 109,7 253,3 258,7
Uiteaven voor onderzoek in de geesteswetenschappen 224,6 310,7 325,8 371,1 474,1 563,9 820,4 881,6
Totale uitgaven voor wetenschapsbeoefening (miljarden B.Frs.) 4,2 5,5 6,1 6,5 8,1 9,4 11,7 12,9
Uitgaven voor onderzoek in de geesteswetenschappen als percentage van de totale uitgaven voor wetenschapsbeoefening 5,3 5,6 5,3 5,7 5,9 6,0 7,0 6,8
Totale uitgaven voor wetenschapsbeoefening als percentage van het B.N.P. 0,5 0,6 0,6 0,6 0,7 0,8 0,8 0,8
Uitgaven voor onderzoek in de geesteswetenschapnen als promille van het B.N.P. 0,3 0,3 0,3 0,4 0,4 0,5 0,6 0,6

[pagina 103]
[p. 103]

Tabel 3.Ga naar voetnoot*
Uitgaven voor wetenschappelijk- en ontwikkelingswerk in nederland (in miljoenen N. FL.)

1966 1967 1968 1969 1970 1971 1972 1973 1974 1975
Faculteiten der letteren 15,5 17,6 20,9 23,8 21,9 26,1 32,1 37,8 44,9 52,2
Faculteiten der theologie en interfaculteiten der filosofie 3,2 3,7 4,4 5,1 6,0 6,2 8,2 9,7 11,9 14,2
Niet universitair onderzoek in de geesteswetenschappen 5,5 7,7 8,8 10,4 12,8 14,6 16,6 18,9 22,6 26,6
Uitgaven voor onderzoek in de geesteswetenschappen 24,2 29,0 34,1 39,3 40,7 46,9 56,9 66,4 79,4 93,0
Totale uitgaven voor wetenschapsbeoefening 1523 1755 1994 2215 2438 2761 3051 3500 3908 4420
Uitgaven voor onderzoek in de geesteswetenschappen als percentage van de totale uitgaven voor wetenschapsbeoefening 1,6 1,7 1,7 1,8 1,7 1,7 1,9 1,9 2,0 2,1
Totale uitgaven voor wetenschapsbeoefening als percentage van het B.N.P. 2,0 2,1 2,2 2,1 2,1 2,1 2,0 2,1 2,1 2,0
Uitgaven voor onderzoek in de geesteswetenschappen als promille van het B.N.P. 0,3 0,3 0,4 0,4 0,4 0,4 0,4 0,4 0,4 0,4

Tabel 7.
Academici met beroep en nationaal inkomen voor de periode 1900 - 1970 (Nederland)

Jaar Academici Nationaal
met beroepGa naar voetnoot1 inkomenGa naar voetnoot2
1900 100 100
1910 120 120
1920 140 160
1930 180 230
1940 270 230
1950 360 320
1960 550 490
1970 840 830

[pagina 104]
[p. 104]

Table 4 Classification by socio-economic objectives (the Netherlands) (in millions of guilders)

1959 1960 1961 1962 1963 1964 1965
1 Defence 6.8 7.4 10.2 9.8 16.2 24.6 30.0
2 Energy production and distribution 14.8 16.3 23.3 29.7 36.2 45.8 50.8
3 Space technology 0.9 0.8 0.6 1.0 2.5 11.5 26.5
4 Exploration and exploitation of the earth, atmosphere and oceans 2.3 2.6 2.8 3.3 4.5 5.0 6.0
5 Protection of the environment 4.7 5.7 6.2 7.1 7.4 9.1 11.0
6 Development of agriculture, forestry and fisheries 22.6 26.5 30.4 33.4 36.3 41.2 50.3
7 Promotion of industrial growth 19.8 24.1 21.8 25.7 26.0 34.5 43.1
8 Transport and telecommunications 0.3 0.3 0.4 0.5 0.8 1.0 1.4
9 Construction and urban planning 2.4 2.8 3.4 3.8 4.4 6.0 7.4
10 Health 8.9 10.1 12.2 12.8 12.4 15.1 16.7
11 Social development and services 4.3 5.3 5.8 7.1 9.2 11.2 15.8
12 General advancement of knowledge 82.5 101.7 124.7 154.5 179.4 254.7 294.5
13 Developing countries 0.1 0.1 0.1 0.3 0.4 1.5 2.0
14 Public works 1.3 1.3 1.4 1.7 2.3 2.4 4.2
15 Policy reserve - - - - - - -
16 Other 0.2 0.1 0.2 0.3 0.4 0.3 0.6
  Total (excl. Fund for the breeder reactors) 171.9 205.1 243.5 291.0 338.4 463.9 560.3
  Fund tor the breeder reactors - - - - - - -
  Total (incl. Fund for the breeder reactors) 171.9 205.1 243.5 291.0 338.4 463.9 360.3
1966 1967 1968 1969 1970 1971 1972 1973 1974 1975
1 Defence 30.3 34.4 45.3 53.1 50.8 56.7 58.4 59.2 63.1 70.4
2 Energy production and distribution 59.6 60.9 73.3 74.9 90.2 79.5 77.0 61.0 65.8 74.7
3 Space technology 16.1 23.0 34.3 38.6 32.4 45.2 44.2 42.8 41.8 49.9
4 Exploration and exploitation of the earth, atmosphere and oceans 6.5 14.7 10.7 15.6 17.8 17.3 15.2 16.2 22.2 27.7
5 Protection of the environment 13.7 16.1 18.2 20.3 23.7 26.3 29.7 30.2 33.3 47.5
6 Development of agriculture, forestry and fisheries 68.8 66.3 71.7 77.9 87.3 99.1 110.2 114.8 119.4 147.5
7 Promotion of industrial growth 58.9 59.4 73.5 68.2 71.6 97.1 98.0 117.2 111.1 109.7
8 Transport and telecommunications 2.9 3.5 3.6 4.9 5.7 8.1 9.7 14.8 18.8 23.9
9 Construction and urban planning 9.1 10.2 11.7 14.6 16.9 19.5 21.7 24.1 28.4 38.0
10 Health 17.4 24.3 28.4 38.7 44.7 50.6 65.2 64.3 80.0 89.1
11 Social development and services 16.5 24.4 25.8 31.8 37.3 53.9 65.3 76.6 87.9 123.1
12 General advancement of knowledge 356.9 368.6 432.4 483.1 570.4 636.9 733.3 829.2 941.7 1,060,9
13 Developing countries 6.8 3.3 2.0 2.8 6.8 9.9 12.0 15.3 20.9 19.0
14 Public works 5.5 6.3 8.8 10.0 13.3 13.5 16.4 17.8 24.9 28.1
15 Policy reserve - - - - 5.2 7.5 3.3 8.5 11.4 9.1
16 Other 0.5 0.6 0.8 0.9 1.3 1.4 2.2 1.2 21.3 46.9
  Total (excl. Fund for the breeder reactors) 669.5 716.0 840.5 935.4 1,075.4 1,222.5 1,361.8 1,493.2 1,692.0 1,965.5
  Fund tor the breeder reactors - - - - - - - 85.0 - -
  Total (incl. Fund for the breeder reactors) 669.5 716.0 840.5 935.4 1,075.4 1,222.5 1,361.8 1,578.2 1,692.0 1,965.5

[pagina 105]
[p. 105]

Table 5 Subdivision of chapter 11 of table 4 (in millions of guilders)

1959 1960 1961 1962
Social research 0.3 0.4 0.5 0.6
of which: justice, police and accident prevention - - - -
of which: labour (0.2) (0.2) (0.3) (0.3)
of which: social development (0.1) (0.2) (0.2) (0.3)
of which: community development - - - -
of which: sport and recreation - - - -
of which: social assistance - - - -
Education and culture 2.6 3.0 3.3 4.3
of which: education (0.5) (0.6) (0.7) (0.9)
of which: culture (2.1) (2.4) (2.6) (3.4)
Others 1.4 1.9 2.0 2.2
of which: statistics and planning (1.0) (1.4) (1.4) (1.5)
of which: management (0.3) (0.4) (0.5) (0.6)
of which: other (0.1) (0.1) (0.1) (0.1)
Total 4.3 5.3 5.8 7.1
1963 1964 1965 1966 1967
Social research 0.6 0.7 2.0 1.6 5.8
of which: justice, police and accident prevention - (0,1) (0.2) (0.2) (1.5)
of which: labour (0.3) (0.3) (1.0) (0.5) (1.8)
of which: social development (0.3) (0.3) (0.5) (0.7) (0.9)
of which: community development - - - - (1.0)
of which: sport and recreation - - (0.3) (0.2) (0.6)
of which: social assistance - - - - -
Education and culture 6.0 7.6 10.2 11.4 14.5
of which: education (2.2) (2.2) (2.6) (3.5) (6.3)
of which: culture (3.8) (5.4) (7.6) (7.9) (8.2)
Others 2.6 2.9 3.6 3.5 4.1
of which: statistics and planning (1.6) (1.8) (2.1) (2.2) (2.2)
of which: management (0.8) (0.9) (1.2) (1.0) (1.6)
of which: other (0.2) (0.2) (0.3) (0.3) (0.3)
Total 9.2 11.2 15.8 16.5 24.4
1968 1969 1970 1971
Social research 5.8 7.4 7.5 8.7
of which: justice, police and accident prevention (1.7) (2.3) (2.1) (2.3)
of which: labour (1.8) (1.8) (1.8) (2.0)
of which: social development (0.9) (1.2) (1.4) (1.8)
of which: community development (0.8) (1.3) (1.3) (1.3)
of which: sport and recreation (0.6) (0.8) (0.8) (1.2)
of which: social assistance - - (0.1) (0.1)
Education and culture 15.1 18.8 22.9 37.6
of which: education (6.0) (8.3) (9.4) (22.9)
of which: culture (9.1) (10.5) (13.5) (14.7)
Others 4.9 5.6 6.9 7.6
of which: statistics and planning (2.9) (3.6) (4.5) (4.7)
of which: management (1.6) (1.6) (1.8) (2.3)
of which: other (0.4) (0.4) (0.6) (0.6)
Total 25.8 31.8 37.3 53.9
1972 1973 1974 1975
Social research 9.6 10.3 12.7 22.4
of which: justice, police and accident prevention (2.5) (2.5) (3.5) (9.7)
of which: labour (2.1) (2.1) (2.3) (3.0)
of which: social development (1.9) (2.0) (2.4) (3.1)
of which: community development (1.5) (1.6) (1.9) (2.3)
of which: sport and recreation (1.4) (1.4) (1.9) (2.1)
of which: social assistance (0.2) (0.7) (0.7) (2.2)
Education and culture 44.6 52.4 59.2 78.1
of which: education (28.1) (33.5) (36.6) (51.5)
of which: culture (16.5) (18.9) (22.6) (26.6)
Others 11.1 13.9 16.0 22.6
of which: statistics and planning (5.4) (6.4) (7.3) (9.1)
of which: management (4.9) (6.7) (7.4) (11.8)
of which: other (0.8) (0.8) (1.3) (1.7)
Total 65.3 76.6 87.9 123.1

[pagina 106]
[p. 106]

Table 6 Total number of students and the distribution of these among the (main) faculties

Theology Letters and Philosophy
Number % of total Number % of total
A 1878-79 194 15.2 74 5.8
79-80 192 14.4 83 6.2
80-81 187 13.3 88 6.3
81-82 224 14.0 80 5.0
82-83 211 13.9 82 5.4
83-84 181 11.1 104 6.4
84-85 201 11.1 106 5.8
 
85-86 214 10.8 122 6.2
86-87 246 11.6 122 5.8
87-88 243 10.9 127 5.7
88-89 267 11.6 124 5.4
89-90 263 11.5 133 5.7
 
90-91 271 10.5 138 5.3
91-92 315 11.8 152 5.7
92-93 326 11.6 174 6.2
93-94 376 13.0 175 6.0
94-95 409 14.0 172 5.9
 
95-96 406 14.3 176 62
96-97 408 14.6 168 6.0
97-98 395 14.7 180 6.7
98-99 400 14.7 176 6.6
99-1900 393 14.5 178 6.6
 
1900-01 382 13.6 161 5.7
01-02 387 13.7 185 6.5
02-03 371 12.9 183 6.4
03-04 381 13.3 220 7.6
04-05 345 11.5 207 6.9
 
B 05-06 453 13.9 248 7.6
05-06 453 10.3 248 5.6
06-07 427 9.5 251 5.6
07-08 424 9.3 259 5.7
08-09 411 9.0 270 5.9
09-10 395 8.4 266 5.7
 
10-11 388 8.0 262 5.4
11-12 372 7.4 278 5.5
12-13 349 6.7 335 6.4
13-14 333 6.1 350 6.4
14-15 292 6.5 311 6.9
 
15-16 258 5.1 378 7.5
16-17 266 4.4 407 6.7
17-18 296 4.5 444 6.8
18-19 311 4.0 473 6.0
19-20 320 3.8 508 6.1
 
20-21 319 3.7 544 6.4
21-22 371 4.1 675 7.5
22-23 401 4.1 837 8.7
23-24 427 4.5 873 9.2
24-25 463 4.9 913 9.7
 
25-26 481 5.1 961 10.2
26-27 563 5.6 1,055 10.5
27-28 644 6.2 1,094 10.5
28-29 678 6.1 1,224 11.1
29-30 738 6.4 1,302 11.3
 
30-31 770 6.4 1,372 11.4
31-32 816 6.4 1,427 11.2
32-33 823 6.1 1.496 11.1
33-34 892 6.5 1,495 10.9
34-35 873 6.7 1,418 10.8
 
35-36 872 6.9 1,351 10.7
36-37 839 6.8 1,213 9.8
37-38 837 6.7 1,097 8.8
38-39 829 6.6 1,004 7.9
39-40 779 6.9 865 7.7
 
C 55-56 1,082 3.7 2,917 9.8
56-57 1,048 3.4 3,192 10.3
57-58 1,016 3.1 3,606 11.1
58-59 991 2.8 4,199 11.9
59-60 964 2.6 4,769 12.6
 
60-61 1,001 2.5 5,282 13.0
61-62 982 2.2 5,707 13.0
62-63 988 2.0 7,283 14.7
63-64 1,058 1.9 7,813 14.5
64-65 1,181 1.9 8,489 14.0
 
65-66 1,350 2.0 8,958 13.3
66-67 1,566 2.1 9,571 13.0
67-68 1,797 2.2 10,198 12.6
68-69 1,900 2.2 10,394 11.8
69-70 2,005 2.1 11,185 11.5
 
70-71 2,252 2.1 11,979 11.7
71-72 2,325 2.0 13,221 11.3
 
79-80 2,800 1.9 27,800 18.6
Medicine Mathematics and Physics Law
Number % of total Number % of total Number % of total
A 1878-79 528 41.4 119 9.3 361 28.3
79-80 621 46.6 121 9.1 315 23.7
80-81 595 42.4 144 10.3 390 27.8
81-82 795 49.8 114 7.2 383 24.0
82-83 829 54.6 95 6.3 302 19.9
83-84 883 54.2 131 8.0 330 20.3
84-85 1,018 56.0 157 8.6 336 18.5
 
85-86 1,059 53.7 182 9.2 397 20.1
86-87 1,145 54.0 218 10.3 389 18.3
87-88 1,228 54.8 235 10.5 406 18.1
88-89 1,244 54.0 240 10.4 428 18.6
89-90 1,227 53.5 223 9.8 446 19.5
 
90-91 1,408 54.5 285 11.1 477 18.5
91-92 1,425 53.3 331 12.4 448 16.8
92-93 1,364 48.8 487 14.6 523 18.8
93-94 1,483 51.1 384 13.3 480 16.6
94-95 1,446 49.6 357 12.3 528 18.1
 
95-96 1,588 48.7 344 12.1 533 18.7
96-97 1.343 48.1 355 12.7 519 18.6
97-98 1,242 46.3 377 14.1 488 18.2
98-99 1,239 45.7 402 14.8 497 18.3
99-1900 1,267 46.6 402 14.8 476 17.5
 
1900-01 1,315 46.7 439 15.6 519 18.4
01-02 1,274 44.9 436 15.4 554 19.4
02-03 1,294 44.9 445 15.4 587 20.4
03-04 1,264 44.0 416 14.5 591 20.6
04-05 1,313 43.7 493 16.4 643 21.4
 
B 05-06 1,371 41.9 508 15.5 689 21.1
05-06 1,371 31.2 508 11.6 689 15.6
06-07 1,410 31.5 532 11.9 724 16.2
07-08 1,368 30.2 552 12.2 755 16.6
08-09 1,486 32.5 510 11.1 743 16.2
09-10 1,585 33.9 538 11.5 768 16.4
 
10-11 1,673 34.4 509 10.5 852 17.5
11-12 1,738 34.6 512 10.2 857 17.0
12-13 1,748 33.5 537 10.3 873 16.8
13-14 1,809 32,9 517 9.4 955 17.4
14-15 1,484 32.8 446 9.9 722 16.0
 
15-16 1,651 32.6 465 9.2 771 15.2
16-17 1,893 31.5 442 7.3 957 15.9
17-18 1,926 29.6 657 10.1 955 14.7
18-19 2,033 25.8 808 10.2 1,170 14.9
19-20 2,075 24.9 921 11.1 1,220 14.6
 
20-21 2,071 24.2 949 11.1 1,238 14.5
21-22 2,138 23.9 1,066 11.9 1,261 14.1
22-23 2,249 23.3 1,266 13.1 1,418 14.7
23-24 2,425 25.6 1,289 13.6 1,307 13.8
24-25 2,464 26.1 1,334 14.1 1,307 13.8
 
25-26 2,604 27.6 1,410 14.9 1,097 11.6
26-27 2,859 28.6 1,615 16.1 1,150 11.5
27-28 2,986 28.6 1,703 16.3 1,188 11.4
28-29 3,125 28.3 1,805 16.3 1,253 11.3
29-30 3,152 27.4 1,806 15.7 1,279 11.1
 
30-31 3,230 26.8 1,784 14.8 1,282 10.6
31-32 3,354 26.3 1,894 14.9 1,352 10.6
32-33 3,592 26.6 2,037 15.1 1,450 10.8
33-34 3,761 27.5 2,091 15.3 1,415 10.3
34-35 3,567 28.0 1,860 14.2 1,416 10.8
 
35-36 3,617 28.5 1,736 13.7 1,398 11.1
36-37 3,669 29.6 1,706 13.8 1,352 10.9
37-38 3,696 29.6 1,587 12.7 1,428 11.4
38-39 3,719 29.5 1,537 12.2 1,434 11.4
39-40 3,470 30.8 1,325 11.8 1,235 11.0
 
C 55-56 6,335 21.4 4,218 14.2 2,545 8.6
56-57 6,145 19.9 4,558 14.7 2,477 8.0
57-58 5,918 18.2 4,826 14.8 2,513 7.7
58-59 6,031 17.2 5,263 15.0 2,623 7.5
59-60 6,171 16.4 5,722 15.2 2,792 7.4
 
60-61 6,331 15.5 6,281 15.4 3,014 7.4
61-62 6,578 14.9 6,878 15.7 3,303 7.5
62-63 7,076 14.3 7,957 16.1 3,708 7.5
63-64 7,787 14.4 8,682 16.0 4,390 8.1
64-65 8,605 14.2 9,399 15.5 5,191 8,6
 
65-66 9,341 14.0 10,072 15.1 6,322 9.5
66-67 10,389 14.1 10,985 14.8 7,382 10.0
67-68 11,288 14.0 11,800 14.6 8,299 10.2
68-69 12,369 14.0 12,518 14.2 9,714 11.0
69-70 12,859 13,2 13,699 14.1 11,153 11.5
 
70-71 13,567 11.8 14,626 13.6 12,763 11.9
71-72 14,517 12.4 15,644 13.4 14,013 12.0
 
79-80 15,600 10.4 16,500 11.1 18,300 12.3
Economic Sciences Social Sciences Technical Sciences Agriculture
Number % of total Number % of total Number % of total Number % of total
A 1878-79 - - - - - - - -
79-80 - - - - - - - -
80-81 - - - - - - - -
81-82 - - - - - - - -
82-83 - - - - - - - -
83-84 - - - - - - - -
84-85 - - - - - - - -
 
85-86 - - - - - - - -
86-87 - - - - - - - -
87-88 - - - - - - - -
88-89 - - - - - - - -
89-90 - - - - - - - -
 
90-91 - - - - - - - -
91-92 - - - - - - - -
92-93 - - - - - - - -
93-94 - - - - - - - -
94-95 - - - - - - - -
 
95-96 - - - - - - - -
96-97 - - - - - - - -
97-98 - - - - - - - -
98-99 - - - - - - - -
99-1900 - - - - - - - -
 
1900-01 - - - - - - - -
01-02 - - - - - - - -
02-03 - - - - - - - -
03-04 - - - - - - - -
04-05 - - - - - - - -
 
B 05-06 - - - - - - - -
05-06 - - - - 1,123 25.6 - -
06-07 - - - - 1,130 25.3 - -
07-08 - - - - 1,181 26.0 - -
08-09 - - - - 1,156 25.3 - -
09-10 - - - - 1,129 24.1 - -
 
10-11 - - - - 1,179 24.2 - -
11-12 - - - - 1,275 25.3 - -
12-13 - - - - 1,369 26.3 - -
13-14 70 1.3 - - 1,466 26.7 - -
14-15 138 3.1 - - 1,139 25.2 - -
 
15-16 175 3.5 - - 1,371 27.0 - -
16-17 281 4.7 - - 1,772 29.4 - -
17-18 417 6.4 - - 1,822 28.0 - -
18-19 584 7.4 - - 2,089 26.6 209 2.7
19-20 549 6.6 - - 2,280 27.4 279 3.3
 
20-21 571 6.7 - - 2,393 28.0 289 3.4
21-22 592 6.6 - - 2,388 26.7 305 3.4
22-23 626 6.5 - - 2,373 24.6 342 3.5
23-24 551 5.8 - - 2,101 22.2 340 3.6
24-25 541 5.7 - - 1,937 20.5 303 3.2
 
25-26 494 5.2 - - 1,675 17.7 317 3.4
26-27 477 4.8 - - 1,456 14.5 343 3.4
27-28 505 4.8 - - 1,408 13.5 356 3.4
28-29 551 5.0 - - 1,453 13.1 391 3.5
29-30 557 4.8 - - 1,539 13.4 420 3.7
 
30-31 588 4.9 - - 1,734 14.4 556 4.6
31-32 705 5.5 - - 1,863 14.6 499 3.9
32-33 841 6.2 - - 1,929 14.3 495 3.7
33-34 870 6.4 - - 1,918 14.0 454 3.3
34-35 851 6.5 - - 1,893 14.5 439 3.4
 
35-36 879 7.0 - - 1,842 14.6 385 3.0
36-37 943 7.6 - - 1,803 14.6 370 3.0
37-38 1,037 8.3 - - 1,838 14.7 409 3.3
38-39 1,081 8.6 - - 1,911 15.2 462 3.7
39-40 900 12.9 - - 1,685 15.0 382 3.4
 
C 55-56 3,234 10.9 2,443 8.3 5,062 17.1 792 2.7
56-57 3,326 10.7 2,835 9.2 5,458 17.6 828 2.7
57-58 3,501 10.7 3,148 9,7 6,006 18.4 884 2.7
58-59 3,694 10.5 3,428 9.7 6,661 19.0 941 2.7
59-60 3,978 10.5 3,696 9.8 7,188 19.1 1,057 2.8
 
60-61 4,325 10.6 3,982 9.8 7,916 19.4 1,145 2.8
61-62 4,820 11.0 4,307 9.8 8,562 19.5 1,249 2.8
62-63 5,152 10.5 4,970 10.0 9,206 18.7 1,351 2.7
63-64 5,683 10.5 5,681 10.5 9,803 18.1 1,503 2.8
64-65 6,385 10.5 6,892 11.5 10,784 17.8 1,785 2.9
 
65-66 7,046 10.5 8,293 12.4 11,575 17.3 1,948 2.9
66-67 7,775 10.5 9,889 13.3 12,135 16.4 2,144 2.9
67-68 8,540 10.5 11,640 14.4 12,687 15.7 2,297 2.8
68-69 9,095 10.3 13,382 15.2 13,593 15.4 2,439 2.8
69-70 9,817 10.1 16,072 16.5 14,944 15.3 2,666 2.7
 
70-71 10,639 9.9 18,791 17.5 16,406 15.2 2,905 2.7
71-72 11,173 9.6 21,064 18.2 17,593 15.0 3,235 2.8
 
79-80 8,500 5.7 33,800 22.7 16,700 11.2 4,800 3.2

* Met ingang van dit jaar inclusief niet-universitaire studenten die zich op universitaire MO-examens voorbereiden.

 

Bronnen: (6A) C.B.S.: Statistiek van het hoger onderwijs 1930/31; (6 B) C.B.S.: Statistieken van het hoger onderwijs en Jaarcijfers Nederland 1930/31 t/m 1939/40; (6 C) C.B.S.: Jaarcijfers Nederland, 1956 t/m 1972; Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen.

voetnoot1
C. Freeman and A. Young: The research and development effort in Western-Europe, North-America and the Soviet-Union, an experimental international comparison of research expenditure and manpower in 1962, OECD, Paris (1965), blz. 15-21; en The measurement of scientific and technical activities, ‘Frascati Manual’, OECD, DAS/SPR/70.40.
voetnoot2
Organisation for Economic Co-operation and Development, Survey of the resources devoted to R. en D. by OECD Member countries, International Statistical Year 1971, Parijs (aug. 1974) DAS/SPR 74.46 blz. 105-119.

voetnoot3
Nordforsk, Forsknings virksomhet i Norden 1971, Oslo (1974).
voetnoot4
Idem blz. 32.
voetnoot5
Forskningens Faellesudvalg, Forsknings statistik 1970, Kopenhagen (1973) blz. 19.
voetnoot6
Norges Almenvitenskapelige Forskningsråd; Norges Landbruksvitenskapelige Forskningsråd; Norges Teknisk-Naturvitenskapelige Forskningsråd. Forsknings og utviklingsarbeid 1971, Oslo (1973) blz. 21.
voetnoot7
Idem 1973 Oslo (1975) blz. 23.
voetnoot8
Onder het BNP verstaat men: De gedurende een jaar geproduceerde goederen en diensten, waarvan afgetrokken de tijdens deze produktie verbruikte goederen en diensten.
voetnoot9
Nordforsk, t.a.p. blz. 9.
voetnoot10
Tudományos kutatás 1970, KSH, (1972) blz. 59.
voetnoot11
UNESCO Statistical Yearbook 1970, vermeldt op blz. 591, dat Hongarije 2,6% van het netto materieel produkt in 1969 aan S & O heeft uitgegeven. Een groei tot 2,8% in 1970 mag worden aangenomen. Voorts dient men ermee rekening te houden dat het netto materieel produkt ca. ¾ van het BNP is.
voetnoot12
Bundesministerium für Wissenschaft und Forschung. Bericht 1973 der Bundesregierung an den Nationalrat, gemäsz § 24 abs. 3 des Forschungsförderungsgesetz 1967, blz. 46.
voetnoot13
Instituto Nacional de Estadistica. Estadistica sobre las actividades en investigacion cientifica y desarrollo tecnologico. Años 1969 y 1970. (1973) blz. 103, waar de totale uitgaven voor S & O zijn vermeld en de S & O uitgaven voor onderzoek in de geesteswetenschappen, inclusief de rechtswetenschappen.
voetnoot*
Om druk-technische redenen zijn de tabellen 1-7 opgenomen op blz. 102-106. Voorts is tabel 7 afgedrukt onder tabel 3.
voetnoot14
Diensten van de Eerste Minister. Programmatie van het Wetenschapsbeleid. Ontleding per objectief van de Belgische begroting voor het Wetenschapsbeleid 1965-1972.

voetnoot15
In 1878 werd de nieuwe wet op het Hoger Onderwijs ingevoerd en werd o.a. het Amsterdamse Athenaeum Illustre universiteit.
voetnoot16
Opmerkelijk is, dat er in 1878 een relatief groot aantal toehoorders was, die niet in tabel 6 zijn opgenomen. In vele faculteiten bedroeg het aantal toehoorders meer dan 10% van het aantal studenten. In de faculteiten der letteren en wijsbegeerte meer dan 50%. Na de eerste wereldoorlog gaat het aantal toehoorders achteruit en is na een tiental jaren sterk gereduceerd.
voetnoot17
In juli 1975 heeft het CBS gegevens verstrekt over het aantal studenten in het collegejaar 1974-1975. Deze gegevens konden niet meer in het artikel worden verwerkt. Zij doen trouwens niets af aan de strekking van het betoog.
voetnoot18
In dit verband wil ik eraan herinneren, dat het Abraham Flexner was, leraar in de klassieke talen, die in het begin van deze eeuw de medische studie in de Verenigde Staten reorganiseerde.

voetnoot*
De cijfers in tabel 2 hebben betrekking op overheidsuitgaven; de cijfers in de tabellen 1 en 3 op overheidsuitgaven plus uitgaven van het bedrijfsleven.

voetnoot*
De cijfers in tabel 2 hebben betrekking op overheidsuitgaven; de cijfers in de tabellen 1 en 3 op overheidsuitgaven plus uitgaven van het bedrijfsleven.

voetnoot*
De cijfers in tabel 2 hebben betrekking op overheidsuitgaven; de cijfers in de tabellen 1 en 3 op overheidsuitgaven plus uitgaven van het bedrijfsleven.

voetnoot1
Rapport Ontwikkelingslijnen in aanbod en behoeften van academic tot 1990 (1975) blz. 16.
voetnoot2
Zie C.B.S. Nationale rekeningen 1973 blz. 121. Het nationaal inkomen is genomen als een index 1900 = 100 van het nationaal inkomen (netto tegen marktprijzen) in constante prijzen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken