Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Forum der Letteren. Jaargang 1982 (1982)

Informatie terzijde

Titelpagina van Forum der Letteren. Jaargang 1982
Afbeelding van Forum der Letteren. Jaargang 1982Toon afbeelding van titelpagina van Forum der Letteren. Jaargang 1982

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Forum der Letteren. Jaargang 1982

(1982)– [tijdschrift] Forum der Letteren–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 218]
[p. 218]

De verhaalopening als spiegelbeeldGa naar voetnoot* Leo H. Hoek

Binnen het structuralisme wordt vaak gesteld dat de verhaalopening gekenmerkt wordt door de speculaire relatie waarin deze opening zou staan tot het verdere verloop van het verhaal en/of tot de receptiesituatie. De metadiscursieve relatie die zo gepostuleerd wordt door de structuralisten berust in feite op hun ahistorische literatuuropvatting.
‘nié face à face, niant la membrane, l'entrée: ce qui s'y trouve existe ailleurs, ce qui n'y est pas n'est nulle part’

(Philippe Sollers, Lois)

§ 0 De verhaalopbouw

Het werk van Propp en Lévi-Strauss is in voldoende mate bekend bij en geaccepteerd door de Franse structuralisten om te kunnen stellen dat volgens hen de opbouw van de verhalende teksten formaliseerbaar is en dat er compositionele structuren vallen aan te wijzen die, in ieder geval op paradigmatisch niveau, met de invarianten van linguïstische structuren vergelijkbaar zouden zijn. In verhalende teksten zouden deze invariante structuren het meest pregnant aanwezig zijn op strategische plaatsen als verhaalopening en verhaaleinde. (cf. Dresden 1980, Hoek 1981).

Gebruik makend van in feite als sociolinguïstisch bedoeld onderzoek zoals dat van Labov hebben tekstgrammatici onder wie van Dijk voorgesteld om voor een bepaald teksttype een specifieke globale structuur te postuleren onder abstractie van de concrete macrostructurele inhoud van de tekst. Dit soort globale structuren wordt door van Dijk (1978:137 e.v.) superstructuren genoemd. De precieze status en de houdbaarheid van de hypothesen waarvan uitgegaan wordt bij het postuleren van superstructuren zijn nog volop in discussie. Het meest sprekende en meest voor de hand liggende voorbeeld van een superstructuur vormt die van het verhaal, waarbinnen over het algemeen vijf verschillende, oorspronkelijk retorische categorieën worden onderscheiden:

 

1.Opening (oriëntatie, situatie, introductie, expositie)
2.Complicatie (conflict, verstoring van het evenwicht)
3.Oplossing (resolutie)
4.Evaluatie
5.Einde (slot, epiloog, moraal)

 

Zoals we wel weten, op grond van onze ervaring met verhalen, worden niet alle vijf categorieën altijd in ieder verhaal gerealiseerd, en bovendien niet noodzakelijkerwijs in deze volgorde. Daarmee wordt de kracht van deze

[pagina 219]
[p. 219]

structuralistische claim al danig afgezwakt. Verder is het niet duidelijk of en eventueel hoe deze vijf categorieën door middel van vormingsregels met elkaar verbonden worden. Hoogstens valt aan te nemen dat deze vijf categorieën zich in een verhaal kunnen manifesteren. Een korte novelle van Maupassant, Histoire vraie, kan hier ter illustratie dienen:

 

1.Opening - Een normandische edelman vertelt hoe hij in zijn jeugd met een kennis zijn zwarte merrie geruild heeft tegen diens aantrekkelijke dienstmeisje, Rose.
2.Complicatie - Tussen Rose, zijn dienstmeisje, en hem is een meer dan hartelijke relatie ontstaan. De idylle duurt tot het moment aanbreekt waarop Rose hem opgetogen komt vertellen dat ze in verwachting is.
3.Oplossing - Hij besluit haar tegen zijn zin uit te huwelijken aan een boerenzoon, die, belust op de in het vooruitzicht gestelde bruidsschat, toestemt in het huwelijk. Zelf gaat de jonge edelman voor een half jaar op reis.
4.Evaluatie - Na terugkomst blijkt hem dat Rose iedere zondag op het kasteel is komen vragen of hij al terug was. Haar man sloeg haar en haar schoonmoeder maakte haar het leven tot een hel: ‘Tuez-mois mais je ne veux pas retourner là-bas’. Een half jaar later waren moeder en kind gestorven.
5.Einde - De echtgenoot heeft de erfenis opgestreken en is nu lid van de gemeenteraad.

§ 1 De structuralistische visie op de verhaalopening

Het begin van de verhaalhandeling blijkt voor de structuralisten, net zo als voor vele eerdere literatuurbeschouwers, één van de meest interessante plaatsen te zijn van het verhaal: zij voeren aan dat hier de stukken in stelling gebracht worden, dat hier de gegevens op tafel komen, en dat hier de informatie het rijkst is. Met name wordt door de structuralisten gewezen op de speculaire relatie die zou bestaan tussen de verhaalopening enerzijds en anderzijds het verdere verloop van het verhaal (waaronder de afloop) en/of receptie-situatie. De structuralistische opvattingen ten aanzien van de verhaalopening kunnen verduidelijkt worden aan de hand van enige citaten:

Claude e.a. (1971:52): ‘Rien n'est dans le roman qui ne soit contenu dans la formule initiale’
Dubois (1973:496): ‘Par la forte isotopie de son registre, due aux formes les plus reconnaissables d'une activité sociale particuliere, la description inaugurale se fait protocole de lecture. Elle anticipe sur tout le roman’
Duchet (1973-1974:49, 51): ‘L'étude des premières phrases pourrait être une propédeutique à une véritable lecture du texte et de ses rapports au monde, en le rapprochant de ses conditions réelles d'existen-

[pagina 220]
[p. 220]

ce’; ‘La phrase initiale est une décision, sur le monde et sur le texte’
Grivel (1973:91, 181): ‘Le roman ne comprend que le développement de son commencement. (...) Le début du roman supporte l'édifice entier. Le texte se supporte par son début. Chaque élément constituant s'y rattache’: ‘de ce premier fait l'aventure se présage, elle en sera la suite et le redoublement’
Jean (1971:129): ‘Rien, en effet, n'est aussi important dans un roman que la première phrase: c'est elle qui met en mouvement le livre, l'oriente, le “dirige”, parfois même le résume ou le “reproduit” par anticipation tout entier’
Malandain (1979:27): ‘On voit que ces premières pages sont bien autre chose qu'un prélude pompeux que l'action romanesque doit venir bientôt animer, troubler, démentir, et faire oublier: une véritable programmation de cette action même et du champ de significations dans lequel elle sera prise’
Mansuy (1977:137): ‘Malheureusement (ou heureusement) les informations majeures ne bénéficient pas toujours d'un tel traitement. Il faut connaître les places où l'on a les meilleures chances de les débusquer. Car elles ont leurs niches favorites; notamment au début ou à la fin d'une strophe, d'un chapitre, d'un livre. Mais à ces endroits très (trop) voyants, les signes sont facilement repérés. Ils affectent alors des airs de n'y pas toucher. L'incipit du Roi des Aulnes feint de n'être qu'une plaisanterie: “Tu es un ogre, me disait parfois Rachel...” Attention cependant: toute une partie du livre est dans ces quatre premiers mots’
Raillard (apud Jean 1971, 138): ‘il est remarquable que c'est l'incipit, beaucoup plus que le titre, qui fournit la clef du roman’
Ricardou (1971:124): ‘Souvenons-nous pourtant que, dans la mesure où il a mission d'enseigne, le début d'un livre agence souvent un raccourci de son fonctionnement’

Uit al deze citaten blijkt dat de schrijvers van mening zijn dat er aan het begin van het verhaal, hetzij in de eerste zin hetzij in de eerste alinea(s), aanwijzingen te vinden zijn betreffende verloop en/of afloop van het verhaal. Verder wordt er vaak opgemerkt dat de verhaalopenings-topoi overeenkomst vertonen met de aanvangende leeshandeling, doordat er namelijk in de verhaalopening isotopieën ontwikkeld worden als /aanvang, begin/, /overgang/, /verandering/ enz.:

Dubois (1973:495): ‘L'attente et la découverte ont, en effet, ceci de commun qu'elles supposent une révélation, la révélation de ce qui arrive, de ce qui va se produire. (...) Or, cette attente-découverte est la situation où se trouve le lecteur en début de roman et, pour lui, le personnage simule par un “geste”, soit actif soit passif, la démarche ou le programme de sa lecture’

[pagina 221]
[p. 221]

Hamon (1977:268): ‘il est aussi intéressant de remarquer, dans ces lieux stratégiques, la prolifération d'un métalangage implicite du texte sur lui-même qui, par le biais de la métaphore, décrit le processus même de la lecture du texte par le lecteur’

§ 2 Voorbeelden van twee typen speculair metadiscours

Volgens structuralistische opvattingen bevat de verhaalopening dus een impliciete verwijzing hetzij naar de rest van de verhaalhandeling hetzij naar de aanvangende leessituatie, of zelfs naar beiden.

Het lijkt dus juist te stellen dat er in het eerste geval sprake is van een intratekstuele relatie tussen het openingsdiscours en het ‘vervolg’-discours en in het tweede geval van een extratekstuele, pragmatisch bepaalde relatie tussen het openingsdiscours en de aanvang van de leeshandeling. In beide gevallen is sprake van impliciete metadiscursiviteit; beide vormen van impliciete metadiscirsiviteit kunnen gevat worden onder de noemer speculaire metadiscursiviteit, omdat ze beiden berusten op ‘mise en abyme’ (cf. Dallenbach 1977). In het eerste geval is de metadiscursiviteit diëgetisch gericht; in het tweede geval is de metadiscursiviteit receptie-gericht.

Aan de hand van enige voorbeelden zullen we nu zien hoe deze twee typen door de structuralisten gepostuleerde metadiscursiviteit in een concreet geval als interpretatieve strategieën kunnen functioneren.

Op basis van het postulaat dat het kenmerk ‘diëgetisch gerichte metadiscursiviteit’ van toepassing is op een bepaalde tekst, voelt de structuralist zich gerechtvaardigd zonder verdere argumentatie een verband te leggen tussen het begin van de verhaaltekst en het verdere verloop van de verhaalhandeling. Bij de opening van Maupassant's novelle Boule de Suif wordt ons de chaotische vlucht van ontredderde Franse legereenheden geschetst die in 1870 op de loop gaan voor de Pruisische troepen. De Franse legeronderdelen, die bestaan uit gemobiliseerde burgers, bevinden zich in deplorabele staat. Het fysieke verval van deze burgers nu preludeert op de rest van het verhaal waaruit het morele verval blijkt van de hypocriete burgerij van Rouaan, die uit zelfzuchtigheid de prostituee Boule de Suif overreedt gehoor te geven aan de weinig dubbelzinnige invitaties van een Pruisisch officier, en die haar, nadat ze tegen haar zin voldaan heeft aan zijn wensen, misprijzend negeert uit vaderlandsliefde. In een andere novelle, eveneens van Maupassant, La Maison Tellier, bestaat de speculaire metadiscursiviteit uit inversie van het openingsthema. Aan het begin van het verhaal vernemen we hoe de welgestelde handelslieden en de jongemannen uit de burgerij van Fécamp, die de gewoonte hebben 's avonds in alle eer en deugd nog even binnen te wippen bij Madame en de meisjes in Huize Tellier, op een goede dag voor een gesloten deur staan, waarop een bordje hangt met de intrigerende verklaring ‘fermé pour cause de première communion’. Het nichtje van Madame deed haar eerste communie en daarbij was haar peettante uitgenodigd. Madame, die de meisjes niet alleen in Fécamp durft achter te laten is met het hele gezelschap vertrokken naar het platteland, waar ze als stadse dames luister bijzetten aan de feestelijkheden. In de opening wordt verteld dat men regelmatig op bezoek komt in Huize Tellier; uit het

[pagina 222]
[p. 222]

vervolg blijkt dat de bewoonsters zelf op bezoek zijn gegaan. In Histoire vraie van dezelfde schrijver is zelfs sprake van dubbele speculariteit: na afloop van het maal komen de jagers in de stemming voor andersoortig wild, en een gekruide opmerking van één van hen aan het adres van het aantrekkelijke dienstmeisje, brengt, zoals bekend (cf. § 0), een edelman uit het gezelschap ertoe te vertellen wat hem in zijn jeugd overkwam met net zo'n dienstmeisje. Dat dienstmeisje nu doet hem weer denken aan zijn hond Mirza die hij verkocht had maar die, zodra hij de kans schoon zag, steeds weer bij hem terugkwam tot hij, aan de ketting gehouden, van verdriet stierf.

De aanwezigheid van ‘receptie-gerichte metadiscursiviteit’ wettigt in de ogen van de structuralist het verband dat hij legt tussen de aanvang van de verhaalhandeling en de aanvang van het leesproces. Volgens Dubois 1973, Hamon 1975, id. 1977 en Grivel 1973 ontwikkelt zich met name in de Franse realistische en naturalistische roman-opening een isotopie waarin semen als /nieuw/, /verandering/, /begin/, e.d. een bindende rol spelen.

/begin/: ‘Au commencement. Dieu créa la ciel et la terre’ (La Bible); ‘Au commencement du mois d'avril 1813, il y eut un dimanche dont...’ (Balzac, La Femme de trente ans); ‘Ça a débuté comme ça’ (Céline, Voyage au bout de la nuit)
/ochtend/: ‘...un matin de la fin de novembre’ (Daudet, Le Nabab); ‘J'étais un des matins de l'automne dernier à me promener’ (Barbey d'Aurevilly, Le Bonheur dans le crime)
/opening/: ‘Gervaise avait attendu Lantier jusqu'à deux heures du matin. Puis, toute frissonnante d'être restée en camisole à l'air vif de la fenêtre ouverte,...’ (Zola, L'Assommoir); ‘Vers la fin du mois d'octobre dernier, un jeune homme entra dans le Palais Royal au moment où les maisons de jeu s'ouvraient...’ (Balzac, La Peau de chagrin); ‘Le baron du Treilles m'avait dit: “Voulez-vous venir faire l'ouverture de la chasse avec moi dans ma ferme de Marinville?”’ (Maupassant, Le Fermier)
/aankomst/: ‘Le héros de ce livre, un matin d'octobre, arriva à Paris avec un coeur de dix-huit ans et un diplôme de bachelier ès lettres’ (Flaubert, La Première Education sentimentale); ‘Il arriva chez nous un dimanche de novembre 189. ...’ (Alain-Fournier, Le Grand Meaulnes); ‘Des gens arrivaient hors d'haleine’ (Flaubert, L'Education sentimentale); ‘Rue Neuve-Saint-Augustin, un embarras de voitures arrêta le fiacre chargé de trois malles, qui amenait Octave de la gare de Lyon’ (Zola, Pot-Bouille); ‘Denise était venue à pied de la gare Saint-Lazare, où un train de Cherbourg l'avait débarquée...’ (Zola, Au Bonheur des dames)
/binnenkomst/: ‘En entrant dans la chambre, Roubaud...’ (Zola, La Bête humaine); ‘Onze heures venaient de sonner à la bourse, lorsque Saccard entra chez Campeaux...’ (Zola, L'Argent); ‘Le 15 mai 1796, le général Bonaparte fit son entrée dans Milan...’ (Stendhal, La Chartreuse de Parme); ‘Nous étions à l'Etude, quand le Proviseur entra...’
[pagina 223]
[p. 223]
(Flaubert, Madame Bovary)
/nieuwheid/: ‘...suivi d'un nouveau habillé en bourgeois’ (Flaubert, Madame Bovary); ‘Qu'est-ce donc que cette joie du premier soleil?’ (Maupassant, L'Aveugle);
/ontwaken/, /geboorte/: ‘Le nouveau-né s'agite dans son verceau’ (Rolland, Jean-Christophe); cf. Kafka, Die Verwandlung; Van het Reve, De Avonden.

Ook moet hier een thema vermeld worden als /wachten/, dat een overgang impliceert naar een gebeuren, naar iets nieuws:

‘La salle de justice de paix de Gorgeville est pleine de paysans, qui attendent...’ (Maupassant, Tribunaux rustiques); ‘Gervaise avait attendu Lantier...’ (Zola, L'Assomoir)

Ook themata die een isotopie ontwikkelen waarvan de semen tegenovergestelde termen aanduiden als /dood/, /vertrek/, /beëindiging/ zijn gemeengoed in romanopeningen.

Hierdoor wordt de nauwe samenhang tussen romanopening en romaneinde bevestigd: het einde van een roman kan tegelijkertijd een nieuw begin aangeven en als zodanig dienst doen. Vaak eindigen romans met een opmerking als die van Dostojewski aan het eind van Schuld en Boete:

‘Dat zou het onderwerp kunnen zijn van een nieuw verhaal; maar dit verhaal is hier afgelopen’

Ook in verhandelingen betreffende de tekstsegmentatie wordt geconcludeerd dat enkel de tekstaanvang gemarkeerd is; het teksteinde wordt gemarkeerd door een nieuwe tekstopening (cf. Hoek 1981:158).

/dood/: ‘Aujourd'hui, maman est morte’ (Camus, L'Etranger); ‘La fille du cordonnier est morte’ (Pinget, Le Fiston); ‘Le paysan restait debout en face du médecin, devant le lit de la mourante’ (Maupassant, Le Diable)
/vertrek/: ‘Le 15 septembre 1840, vers six heures du matin, la Villede-Montereau, près de partir, fumait à gros tourbillons devant le quai Saint-Bernard’ (Flaubert, L'Education sentimentale); ‘... l'illustre docteur irlandais Robert Jenkins ... s'apprêtait à monter en voiture ...’
(Daudet, Le Nabab); ‘Lucien Leuwen avait été chassé de l'Ecole Polytechnique pour s'être allé promener mal à propos’ (Stendhal, Lucien Leuwen); ‘Le bateau était couvert de monde. La traversée s'annoncant fort belle, les Havraises allaient faire un tour à Tourville’ (Maupassant, Découverte); ‘La diligence du Havre allait quitter Criquetot’ (Maupassant, La Bête à Mait'Belhomme)
/beëindiging/: ‘Le major, commandant prussien, comte de Farlsberg, achevait de lire son courrier...’ (Maupassant, Mademoiselle Fifi); ‘Les deux amis achevaient de dîner’ (id., Adieu); ‘Les chasseur achevaient leur dîner...’ (id., Histoire vraie)
[pagina 224]
[p. 224]
/stoppen/, /afsluiten/: ‘Rue Neuve-Saint-Augustin, un embarras de voitures arrêta le fiacre ...’ (Zola, Pot-Bouille); ‘La neige qui n'a pas cessé de tomber depuis trois jours, bloque les routes’ (Gide, La Symphonie Pastorale)

Zowel de themata die een begin of iets nieuws aanduiden als zij die een einde of een afsluiting aangeven conoteren een aanwezigheid: de overgang van een niet-zijn naar een zijn, van een afwezigheid van verhaal naar een aanwezigheid van verhaal, die de garantie lijkt te vormen voor het bestaan van het verhaal en voor zijn authenticiteit: ‘Der Schöpfungsakt ist ein Akt des Beginns. Deshalb existiert nur, was einen Anfang hat’ (Lotman 1972:305). De afwezigheid van verhaal kan, paradoxaal genoeg, zelf weer dienen als aanvangsthema maar verliest dan ogenblikkelijk zijn afwezigheidswaarde: evenzo als een gedicht waarboven staat Sans Titre wel degelijk een titel heeft (cf. Hoek 1981:182), zo ook wordt de avantgardistische romanopening die een afwezigheid thematiseert, ogenblikkelijk door de conventies van de traditionele romanopening geneutraliseerd en wordt zo'n opening gekarakteriseerd door de aanwezigheid van /afwezigheid/:

‘En ce temps-là, le temps n'existait pas encore’ (Jean d'Ormesson, Dieu, sa vie, son oeuvre); ‘Le calme. Le gris. De remous aucun’ (Pinget, Passacaille); ‘Où maintenant? Quand maintenant? Qui maintenant? sans me le demander’ (Beckett, L'Innommable); ‘Rien en moi qui puisse la mettre sur ses gardes ...’ (Sarraute, Martereau); ‘nié face à face, niant la membrane, l'entrée (Sollers, Lois); ‘Rien.’ (Ricardou, La Prise de Constantinople); en een bekend voorbeeld uit de poëzie: ‘Rien, cette écume, vierge vers’ (Mallarmé, Salut)

§ 3 Spiegelbeeld en literariteit

Op zich is het verschijnsel van de speculaire verhaalopening bepaald niet een originele vondst die door de structuralisten geclaimd kan worden als een eigen bijdrage aan de literatuurwetenschap. Afgezien daarvan zijn hun beweringen niet steekhoudend.

 

In iedere verhandeling uit het prestructuralistische tijdperk over Le Père Goriot van Balzac wordt er op gewezen dat de beschrijving van het pension Vauquer preludeert op het drama dat zich daar afspeelt. Weliswaar wordt daar niet gesproken van speculaire metadiscursiviteit maar het bedoelde verschijnsel is in wezen hetzelfde. Ook beperkt de metadiscursiviteit van de verhaalopening zich niet tot de twee binnen het structuralisme opgeld doende typen, de tekstinterne diëgetisch gerichte en de tekstexterne receptiegerichte metadiscursiviteit. Hiernaast bestaan namelijk nog minstens twee typen metadiscursiviteit die in de verhaalopening kunnen voorkomen:

 

- de indexicale metadiscursiviteit die een expliciete verwijzing inhoudt naar de aanvang van de vertelhandeling(incipit) of naar de aard en/of inhoud van de vertelhandeling, zoals dat tot uiting komt in het vertellerscommentaar:

‘Sensuit la vie de Monseigneur saint Gregoire qui fust ...’ (La Vie du

[pagina 225]
[p. 225]

Pape Saint Grégoire); ‘Par le mot commence donc ce texte ...’ (Ponge, Fable)
‘Beaucoup de récits riches de situations ou rendus dramatiques par les innombrables jets du hasard, emportent avec eux leurs propres artifices ...’ (Balzac, Madame Firmiani)

- de typologische metadiscursiviteit die de lezer van een tekst in staat stelt zich een idee te vormen van het teksttype waartoe deze tekst behoort; bepaalde min of meer karakteristieke aanvangsvormen betekenen namelijk impliciet een typologisering van die tekst, doordat het begin van die tekst een bepaalde codering bevat die door de literaire traditie is komen vast te liggen (cf. Duchet 1973-1974:51): ‘Jeder einmal gesetzte Anfang legt im modernen Roman zumindest die Richtung und die Ebene eines Buches fest, wie auch schon im traditionellen Anfang, der sich auf überlieferte Eingansformeln beruft, das Genre im voraus fixiert is’ (Miller 1965:9):

‘Il était une fois un roi et une reine qui étaient si fachés de n'avoir point d'enfants, si fachés qu'on ne saurait dire’ (Perrault, La Belle au bois dormant): Frans sprookje
‘Es war einmal, wie noch nie, denn wenn es nicht wäre, erzählte man's nicht’ (cf. Pop 1968:323): Roemeens sprookje
‘Es war irgendwo, es war nirgendwo, es war einmal ein ...’ (cf. Kanyó 1975:97): Hongaars sprookje

Uit de extensie van het begrip metadiscursiviteit door de structuralisten blijkt dat hun literatuurbenadering niet zo volledig nieuw is als wel aangenomen wordt: het uitbreiden van het begrip metadiscursiviteit luidt bepaald geen nieuw literatuurwetenschappelijk ‘paradigma’ in. De beide speculaire vormen van metadiscursiviteit worden in structuralistische kringen min of meer kenmerkend geacht voor de literariteit van het verhaal.

Mijns inziens is de uitbreiding van het traditionele metadiscursiviteitsbegrip geen verbetering wanneer het er om gaat om met behulp van deze extensie literaire verhaalteksten te karakteriseren. Hoe briljant de formuleringen van sommige structuralisten ook zijn en hoe duidelijk sommige voorbeelden ook aantonen dat speculaire metadiscursiviteit zeker niet zelden voorkomt in literair geachte verhaalteksten, toch is het bepaald niet zo dat speculaire metadiscursiviteit kenmerkend is voor enig type teksten. Legio verhalen vertonen geen spoor van metadiscursiviteit en sommige verhalen vertonen deze metadiscursiviteit op heel andere plaatsen dan in de verhaalopening. De bekende Louis Jenrel passage in Stendhals Le Rouge et le Noir, waarin Julien Sorel in de kerk een papier aantreft waarop staat: ‘Détails de l'exécution et des derniers moments de Louis Jenrel, (anagram van “Julien Sorel”!) exécuté à Besançon, le ...’ komt eerst voor in hoofdstuk 5. En pas in het XXIIe hoofdstuk van Balzac's La Cousine Bette komt de ‘Simson en Delila’-sculptuur ter sprake die een zo onthullend licht werpt op de gebeurtenissen van het verhaal (cf. van Rossum-Guyon 1979: 336 e.v.). In Thérèse Raquin (Zola) wordt het portret van Camille, die later door verdrinking om het

[pagina 226]
[p. 226]

leven wordt gebracht, als volgt becommentarieerd: ‘et le visage de Camille ressemblait à la face verdâtre d'un noyé...’. In vele verhalen van Maupassant komt er een receptie-gerichte metadiscursieve term voor na afloop van de opening bij het begin van de complicatie (Aux Champs, Boule de Suif, Saint An- toine, etc.).

§ 4 De speculaire verhaalopening en de structuralistische literatuuropvatting.

Tenslotte wil ik aantonen dat de speculaire functie die de structuralisten toekennen aan de verhaalopening in feite berust op hun literatuuropvattelijke uitgangspunten omtrent de aard (‘geslotenheid’), de functie (ahistoriciteit) en de technieken (afwisseling van vraag/antwoord, probleem/oplossing, orde/wanorde, etc.) die het literaire verhaal zouden kenmerken.

De literatuuropvattingen van de structuralisten met betrekking tot de verhaalopening kunnen het best geïllustreerd worden aan de hand van een programmatisch artikel van Barthes Par où commencer? (1970). Volgens Barthes moet men de structurele analyse beginnen door verhaalaanvang en verhaaleinde met elkaar te vergelijken. Het verhaal vormt voor Barthes een soort ‘black box’ waarvoor verhaalaanvang en verhaaleinde respectievelijk input en output vormen. Tussen deze twee limieten speelt het verhaal zich af; genoemde vergelijking zou in staat stellen te onderzoeken langs welke wegen en via welke transformaties de verhaalopening voert tot het verhaaleinde. Hieruit blijkt hoezeer de structuralistische literatuuropvatting is gebaseerd op de afwijzing van een historisch perspectief (biografische invloeden, weerspiegelingstheorie, etc.); het onderzoeksdomein wordt namelijk uitsluitend door de tekst zelf gevormd. Nu de tekstinterpretatie volgens de structuralisten niet langer kan geschieden op basis van extratekstuele gegevens, gaan ze binnen de tekst op zoek naar gegevens die kunnen leiden tot een interpretatie: de tekstaanvang nu biedt tekstinterne gegevens die aanleiding kunnen vormen tot enerzijds interpretaties van de hele tekst (diëgetisch gerichte metadiscursiviteit) en anderzijds tot interpretaties van de communicatieve context (receptie-gerichte metadiscursiviteit). De structuralistische benadering vertoont hier in zoverre overeenkomst met het hermeneutisch model dat ook hier van de premisse uitgegaan wordt dat het hele werk zich laat ‘verstaan’ vanuit een deel, de aanvang. De hermeneutici zouden hier in tegenstelling tot de structuralisten aan hebben toegevoegd dat het begin weer ‘begrepen’ kan worden vanuit de verkregen interpretatie.

De literatuuropvatting van de structuralisten met betrekking tot de verhaalopening kan nu als volgt worden samengevat:

-de literaire tekst is een gesloten geheel (cf. Arrivé 1969 over de ‘clôture’);
-de voor interpretatie benodigde informatie is te vinden in het verhaal dat zich afspeelt tussen begin en einde van de tekst (cf. Barthes 1970);
-het gehalte aan semantische informatie, de semantische ‘dichtheid’ van een tekst neemt af in de loop van het verhaal; bij de verhaalaanvang staan alle mogelijkheden nog open, het einde wordt ten zeerste bepaald en beperkt door het voorafgaande (cf. Barthes 1960: ‘Les signes sont répartis dans le film selon une densité diverse; c'est le début du film qui a évidemment la plus grande densité significative’);
[pagina 227]
[p. 227]
-de verhaalaanvang bevat ‘in nuce’, potentialiter de rest van het verhaal en/of een verwijzing naar de aanvangende leessituatie (cf. § 2).
De structuralistische literatuuropvatting die ten grondslag ligt aan de functie die structuralisten plegen toe te kennen aan verhaalopeningen vormt geen garantie voor de aanvaardbaarheid van de door hen toegepaste interpretatieve strategieën. De opvatting die structuralisten huldigen omtrent de aard en de functie van het verhaal blijkt namelijk nogal vatbaar voor kritiek (cf. van Rees 1981) en daarmee worden ook hun opvattingen omtrent de verhaalopening gediscrediteerd. De kritiek op de structuralistische literatuuropvatting met betrekking tot de verhaalopening kan geformuleerd worden als commentaar op de bovengenoemde vier punten:
-de literaire tekst vormt bepaald geen gesloten geheel; onderzoek op het gebied van intertekstualiteit (Bakhtine, Kristeva), receptietheorie (Jauss), vigerend taalgebruik (Dubois, Duchet), maatschappelijke invloeden op taal en tekst (Balibar, Zima), enz. heeft aangetoond dat de tekstimmanente analyse geen aanspraak kan maken op volledigheid. De structuralistische claim is in de kiem al aanwezig in Aristoteles' bewering dat ‘een geheel is wat begin, midden en eind bezit. Is begin wat zelf niet noodzakelijkerwijs volgt op iets anders, terwijl er wel iets anders op volgt ...’.
-het verhaal speelt zich derhalve niet alleen af in een mogelijke wereld tussen begin en einde van de tekst maar tegelijkertijd in een reële wereld waar het functioneert in een historisch bepaalde receptie-situatie. Het referentiepotentieel van het verhaal reikt dus aanzienlijk verder dan de grenzen van het verhaal.
-de semantische coherentie van een verhaal die een logisch verloop garandeert kan niet gelijk gesteld worden met de informatietheoretische waarschijnlijkheid van het verloop. In het literaire werk is de ontknoping immers juist vaak bedoeld als verrassing (het toeval, het bovennatuurlijke, deus ex machina, etc.). Coherentie impliceert geen voorspelbaarheid.
-Het lijkt niet onwaarschijnlijk dat het constateren van metadiscursieve speculariteit in de verhaalaanvang enkel en alleen in de hand wordt gewerkt door het leesproces (cf. Verdaasdonk 1981); dat maakt dat de lezer, eenmaal op de hoogte van de afloop van het verhaal, alleen nog maar oog heeft voor die mogelijke afloop die aan het einde gerealiseerd wordt en die hij dan meent al in de verhaalopening onderkend te hebben. Waarschijnlijk is de metadiscursiviteit van de verhaalaanvang geen kenbaar begrip maar alleen herkenbaar voor wie de afloop van het verhaal al kent. Het is misschien nog juister te stellen dan het herkennen van de speculaire relatie tussen elementen uit de verhaalopening en het verdere verhaalverloop vergemakkelijkt wordt door de structuralistische opvatting van het verhaal als continue afwisseling van orde en wanorde, evenwicht en verstoring hiervan, rust en onrust. Zo kan gemakkelijk een analogie-relatie gelegd worden tussen de opening van het verhaal en enige andere categorie uit de verhaalsuperstructuur (complicatie, resolutie, enz.). De speculaire metadiscursiviteit is dus geenszins karakteristiek voor de verhaalopening maar kan ook in ieder der andere categorieën van de verhaalsuperstructuur aangetoond worden.

We concluderen dat de door de structuralisten aangevoerde speculaire

[pagina 228]
[p. 228]

metadiscursiviteit van de verhaalopening weliswaar een belangrijke rol speelt in met name realistische en naturalistische verhalende teksten en zeker geanalyseerd kan worden, maar dat deze metadiscursiviteit minder een eigenschap is van het al of niet literaire verhaal dan wel van een samenstel van structuralistische literatuuropvattingen. Als uitgangspunt voor een analyse vormt de speculaire verhaalopening een weliswaar spectaculair maar daarom niet minder speculatief begin.

Bibliografie

Arrivé, Michel (1969) - ‘Postulats pour la description linguistique des textes littéraires’, in: Langue Française 3, 3-13
Barthes, Roland (1960) - ‘Le problème de la signification au cinéma’, in: Revue internationale de Filmologie 32-33
(1970a) - ‘Par où commecer?’, in Poétique 1, 3-9
(1970b) - S/Z, Seuil
Claude, Catherine + Henri Messchonnic + Rolland Pierre (1971) - ‘Le rôle de l'écriture dans la transformation de l'idéologie’, in Littérature et Idéologie, Colloque de Cluny II, La Nouvelle Critique spécial 39 bis, 51-60
Dällenbach, Lucien (1977) - Le récit spéculaire. Essai sur la mise en abyme, Seuil
Dijk, Teun A. van (1978) - Tekstwetenschap. Een interdisciplinaire inleiding. Utrecht/Antwerpen, Het Spectrum
Dresden, S. (1980) - Het einde. 's-Gravenhage, Martinus Nijhoff
Dubois, Jacques (1973) - ‘Surcodage et protocole de lecture dans le roman naturaliste’, in Poétique 16, 491-498
Duchet, Claude (1973-1974) - ‘Le monde et le texte dans les premières phrases des Rougon-Macquart’, in: Dossiers pédagogiques de la Radio, Télévision Scolaire: Français I, 1, 49-59
Grivel, Charles (1973) - Production de l'intérêt romanesque, The Hague/Paris, Mouton
Hamon, Philippe (1975) - ‘Clausules’, in: Poétique 24, 495-526
(1977) - ‘Texte littéraire et métalangage’, in: Poétique 31, 261-284
Hoek, Leo H. (1981) - La marque du titre. La Haye/Paris/New York, Mouton
Jean, Raymond (1971) - ‘Commencements romanesques’ in: M. Mansuy éd., Positions et oppositions sur le roman contemporain, Klincksieck, 129-142
Kanyó, Zoltán (1975) - ‘Anmerkungen zur Frage des Text-Anfangs der literarischen Geschichten’, in: A. Bernáth + K. Csuri + Z. Kanyó, Texttheorie und Interpretation, Kronberg/Ts, Scriptor Verlag, 89-128
Lotman, Jurij M. (1972) - Die Struktur literarischer Texte, München, Fink
Malandain, Pierre (1979) - ‘Ecriture de l'histoire dans La Princesse de Clèves’, in: Littérature 36, 19-36
Mansuy, Michel (1977) - ‘Articuler une analyse du discours littéraire’, in: id.dir., L'enseignement de la littérature. Crise et perspectives, Nathan, 129-149
Miller, Nobert (1965) - ‘Einleitung’, in: id. Hrsg., Romananfänge, Freiburg/Breisgau, Walter Verlag, 7-10
Pop, Mihai (1968) - ‘Die Funktion der Anfangs- und Schlussformeln im rumänischen Märchen’, in: Volksüberlieferung. Festschrift für Kurt Ranke, Göttingen, Otto Schwarz Verlag, 321-326
Rees, C.J. van (1981) - ‘Somme issues in the study of conceptions of literature: a critique of the instrumentalist view of literary theories’, in: Poetics 10, 49-89
Ricardou, Jean (1971) - Pour une théorie du nouveau roman, Seuil
Rossum-Guyon, Françoise van (1979) - ‘De auto-representatie in de romans van Balzac’, in: Forum der Letteren 20e Jg. 3, 332-339
Verdaasdonk, Hugo (1981) - ‘Some fallacies about the reading process’, in: Poetics 10, 91-107
voetnoot*
Dit artikel vormt de neerslag van het openingscollege van de Subfaculteit Frans aan de Vrije Universiteit te Amsterdam op 7 september 1981. Voor zijn kritische opmerkingen ben ik veel dank verschuldigd aan C.J. van Rees.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken