punt dat ons geboden lijkt te worden - maar dan moeten we wel veel eigen interpretatie toevoegen - is de opmerking (p. 875) dat bepalingen als volkomen etc. ‘veel overeenkomst [vertonen] met bepalingen van graad als heel, tamelijk, enigszins, een beetje.’ Woorden als de laatstgenoemde kunnen, zoals bekend, altijd gecombineerd worden met gradueerbare (‘echte’) adjectieven, maar niet met pseudo-adjectieven als dood, klaar, onklaar, gereed enz. De laatstgenoemde kunnen echter wel voorafgegaan worden door ‘kwantificerende’ constituenten als volkomen. Dit wordt ook met twee voorbeelden geïllustreerd (p. 875: Die boom is bijna/* tamelijk dood; ik gebruik nu maar kortheidshalve een asterisk). Echte adjectieven laten in beginsel ook combinatie met ‘kwantificerende’ constituenten toe (vgl. Het gebouw is bijna mooi van lelijkheid, Naast hèm ben jij bijna lang). En hier zou men een parallellisme tussen ‘kwantificerende’ constituenten en ‘bijwoordelijke bepalingen van hoeveelheid’ kunnen aanwijzen. Dit vergt een redenering die als volgt luidt.
In principe kan een echt adjectief als bijvoorbeeld lang zowel door een constituent van het type 1,68 meter als door een bepaling van graad worden voorafgegaan. (Op p. 874 worden de voorbeelden gegeven: Hij is erg lang naast Hij is 1,68 lang.) Welnu, net als ‘kwantificerende’ constituenten kunnen bepalingen van hoeveelheid de plaats innemen van bepalingen van graad. Anders gezegd: de overeenkomst die in de ANS wordt aangewezen tussen bepalingen van graad en ‘kwantificerende’ bepalingen is gelijksoortig aan die tussen bepalingen van graad en bepalingen van hoeveelheid. En dat zou een reden kunnen zijn om bepalingen als 1,68 meter en bijna onder één noemer te brengen. Maar, zoals gezegd, hierin zit veel eigen interpretatie, en misschien hebben de auteurs wel helemaal niet zo geredeneerd.
Een andere reden, waarop overigens ook niet echt wordt gewezen, behalve via de naamgeving, zou kunnen zijn dat beide soorten van bepalingen wel iets te maken hebben met de notie ‘kwantiteit’. Immers, bepalingen als volkomen, bijna, half etc. suggereren veelal een zekere objectiviteit of meetbaarheid; ze geven een als het ware in procenten uit te drukken mate aan waarin iets het geval is. Volkomen gek betekent wel zo ongeveer hetzelfde als ‘voor 100% gek’, en half vol betekent ‘voor 50% vol’. Dit aspect van objectiviteit of kwantificatie, in oppositie tot de subjectiviteit en het gebrek aan meetbaarheid bij graadaanduidingen, hebben de ‘kwantificerende’ bepalingen gemeen met bepalingen van hoeveelheid.
Andere mogelijkheden kan ik niet bespeuren.
Er zijn daarentegen argumenten te over om aan te nemen dat de onderhavige door de ANS tot één soort gerekende bepalingen volstrekt niets met elkaar te maken hebben. Ik noem er enkele.
Ten eerste: de distributie van beide soorten constituenten vertoont meer verschillen dan overeenkomsten. ‘Kwantificerende’ bepalingen worden geselecteerd door pseudo-adjectieven en, in principe, alle echte adjectieven; bepalingen van hoeveelheid, kortweg ‘maatconstituenten’ (‘measure phrases’; zie o.m. Klooster (1972)), alleen door maatadjectieven, een subklasse van de zg. objectieve of parameteradjectieven, die op hun beurt behoren tot de echte adjectieven (zie Klooster 1976). Maatconstituenten komen voor als verplichte aanvulling op semicopula's (kosten, wegen etc), terwijl dat voor geen enkele ‘kwantificerende’ bepaling geldt.