Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Forum der Letteren. Jaargang 1994 (1994)

Informatie terzijde

Titelpagina van Forum der Letteren. Jaargang 1994
Afbeelding van Forum der Letteren. Jaargang 1994Toon afbeelding van titelpagina van Forum der Letteren. Jaargang 1994

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Forum der Letteren. Jaargang 1994

(1994)– [tijdschrift] Forum der Letteren–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 282]
[p. 282]

De hardnekkige vooroordelen over de regionale doen+infinitief-constructieGa naar eind*
Leonie Cornips

In Heerlen Dutch, a regionally spoken variety of the Standard language, the verb doen is widely used as a periphrastic auxiliary (zij doet werken). The periphrastic auxiliary doen is heavily stigmatized in the linguistic literature. To be more precise, it has been said that doen belongs to the discourse domain of children or that it is used by unexperienced adult language users. Doen is said to have no function in syntax. Instead, it is only used to avoid the morphological complexity of compound verbs.
I will argue, however, that the grammatical status of the regional periphrastic doen has always been misunderstood due to its absence in the Standard language. The misunderstandings concerning periphrastic doen are a consequence of the assumption of linguists that grammars of regional varieties must reflect the grammar of the Standard language in some sense. I will show, however, that doen in Heerlen Dutch expresses a habitual aspect, a phenomenon that is unknown in the Standard language.

1. Inleiding

Het is opvallend dat in de linguïstische literatuur de syntactische functie van doen in de mededelende zinnen in (1), gelijk gesteld wordt aan de syntactische functie van doen in imperatief- en vraagzinnen zoals respectievelijk in de constructie in (2a) en in (2b):

(1) a. Zij doet werken
  b. Zij doet kaarten
 
(2) a. Doe (me) even de ramen wassen
  b. Doe jij lief spelen?

Zowel de constructies in (1) als in (2) worden gezien als perifrastische uitingen waarin het gebruik van doen dient om syntactische en/of morfologische complexiteit te vermijden. Immers, doordat de werkwoordelijke processen werken/kaarten en wassen/spelen in respectievelijk de constructies (1) en (2) worden aangeduid met infinitieven, hoeft de spreker niet de (ingewikkelder) constructie met een zelfstandig werkwoord of een participium te gebruiken. Deze opvatting ondersteunt men met name door te wijzen op het feit dat de doen+infinitief-constructie vooral in het domein van de kindertaal en (regionale) spreektaal voorkomt (Nuijtens 1962: 156, Giesbers 1983/84: 85, ANS 1984: 565, Tieken: 1990: 37, Duinhoven 1994: 111).

 

In deze bijdrage bespreek ik (i) de vooroordelen die in de linguïstische literatuur over de regionale doen+infinitief-constructies als in (1) leven (zie §2); (ii) dat deze vooroordelen voortkomen uit de opvatting dat doen, als in de constructies in (1) en (2), slechts als perifrase dient en geen duidelijke syntactische functie heeft (zie §3) en (iii) dat deze vooroordelen mogelijk zijn doordat men dialecten en

[pagina 283]
[p. 283]

regionale AN (Algemeen Nederlands)-variëteiten een eigen taalsystematiek ontzegt. Meer precies wil dit laatste zeggen dat zeer interessante regionale constructies, zoals de doen+infinitief-constructies in (1), op niet-beargumenteerde gronden als ‘redundant’ beschouwd worden omdat de syntactische functie ervan vanuit de taalsystematiek of grammatica van het AN onduidelijk is.

2. De vooroordelen

Bij mijn weten is Nuijtens (1962) één van de allereerste linguïsten geweest die naast bovengenoemde observaties tevens opgemerkt heeft dat de doen+infinitief-constructie frequent in regionaal taalgebruik optreedt. Het zijn zíjn observaties die in de literatuur over deze doen+infinitief-constructie met vaste regelmaat terugkeren. Nuijtens (1962) is, met andere woorden, een standaardverwijzing geworden.Ga naar eind1. Volgens Nuijtens (1962: 151, 155) is het gebruik van doen als perifrase een uitwijkhaven en komt deze het meest voor bij samengestelde verba (of bij uitdrukkingen die daarop lijken) die bij de vervoeging moeilijkheden kunnen opleveren, als kopjeduikelen, bokspringen, zandhappen, slootje springen en stofzuigen. Ik citeer (1962: 156):

‘...doen [is] een krachtig middel voor de tweetalige om bij de werkwoordsvormen niet te ontsporen. Hij gaat niet over het glibberige pad van de verbale morfologie, maar maakt liever een omweg om zijn doel te bereiken, kiest de veilige zijweg van de omschrijving.’

Verder merkt Nuijtens op dat het doen-gebruik inderdaad bij zowel kinderen als volwassenen èn hoofdzakelijk bij vrouwen voorkomt (p. 153). Deze laatste opmerking is trouwens nooit in de latere literatuur over de doen+infinitief-constructie overgenomen.

Onlangs werden in dit tijdschrift door Duinhoven (1994: 121) de observaties van Nuijtens weer eens op een rijtje gezet. Bekijk hiervoor allereerst zijn onderstaande opmerking over de syntactische functie van de doen+infinitief-constructie:

‘De infinitief, ..., blijft onverbogen. Dat houdt een sterke vereenvoudiging van de morfologie en syntaxis in. Persoonsvormen, verleden-tijdsvormen, imperatieven, vragende en negatieve constructies behoeven slechts van het steeds gelijke doen te worden gevormd.’

Over de notie (regionale) spreektaal en kindertaal lezen we (Duinhoven 1994: 121):

‘We stuiten in regionaal taalgebruik, in gesproken taal en vooral in gesprekken met kinderen (cursivering LC) nog wel op verbindingen als hij doet vissen, zij doet nooit gillen en doe je oppassen?’

En even verder:

[pagina 284]
[p. 284]

‘Ook de dosering der informatie, het feit dat de grammaticale en de lexicale betekeniselementen afzonderlijk worden aangeboden (in doen resp. de infinitief), vergt van de taalgebruikers een geringere inspanning. Het is daardoor begrijpelijk, dat in gesproken taal en in het bijzonder in gesprekken met kinderen van deze analytische structuur gebruik wordt gemaakt’.

Het oordeel over de taalgebruiker die de doen+infinitief-constructie niet gebruikt, vinden we ten slotte terug in de opmerking (Duinhoven 1994: 121):

‘Ervaren (cursivering LC) taalgebruikers echter hebben geen moeite met de grotere formele complexiteit; zij hebben het gemak van de omschrijving met doen niet nodig. De constructie is daardoor slechts omslachtig.’

Dergelijke observaties over de doen+infinitief-constructie impliceren dat (i) er geen verschil in syntactische functie van doen in de constructies (1) en (2) is; (ii) de doen+infinitief-constructies in (1) slechts een ‘uitwijkhaven’ zijn; (iii) de volwassen taalgebruiker die de doen+infinitief-constructie in zijn grammatica heeft, evenals kinderen, een ‘onervaren’ taalgebruiker is die geen syntactische en/of morfologische complexiteit kan uitdrukken. Deze ‘observaties’ en ‘verklaringen’ leiden ertoe dat de doen+infinitief-constructie in de vakliteratuur nauwelijks serieuze aandacht behoeft en dus ook niet krijgt. Immers, volwassen en ervaren taalgebruikers van het AN realiseren deze constructie niet.

Met deze uitspraken wordt wel de volwassen taalgebruiker getypeerd die de doen+infinitief-constructie in zijn grammatica heeft, en dat zijn vele dialect- en regionale AN-sprekers. Giesbers (1983/84) verwoordt de meningen over de doen+infinitief-constructie aldus:

‘...taalgebruikers vinden een zin met perifrastisch doen al snel onaanvaardbaar en dergelijke zinnen worden veelal geassocieerd met kindertaal of zelfs kinderachtig taalgebruik in de negatieve zin van het woord’ (p. 58).

En:

‘...een frequent spreektaalverschijnsel wordt op grond van niet-linguïstische argumenten (“zo'n zin is onlogisch”, “die zin is kinderachtig” e.d.) of op grond van historisch bepaalde schrijftaalnormen te vuur en te zwaard bestreden’ (p. 61).

De regionale doen+infinitief-constructie is duidelijk gestigmatiseerd (Giesbers 1983/1984, Tieken 1990).

Dit is opmerkelijk, aangezien de beweringen over de regionale doen+infinitief-constructie slechts ‘verklaringen’ betreffen voor observaties die bij mijn weten niet door empirisch onderzoek ondersteund zijn. Er is immers noch een methodologisch verantwoord regionaal/dialect-corpus van volwassen sprekers op

[pagina 285]
[p. 285]

het gebruik van het perifrastisch doen onderzocht, noch is er onderzocht in hoeverre dialectsprekers en regionale AN-sprekers werkelijk moeilijkheden ondervinden bij de flexie van complexe verba.

Het meest kwalijke van de voortdurende herhaling in de linguïstische literatuur van dergelijke observaties - zonder dat deze door argumentatie of door corpusonderzoek ondersteund worden - is dat regionale taalfeiten die niet of nauwelijks in het AN of alleen in de kindertaal van het AN (Tieken 1990: 7) voorkomen, niet serieus genomen worden. De meningen omtrent de regionale doen+infinitief-constructie (zij doet werken) zouden wel eens doodnormale vooroordelen ten opzichte van het regionaal taalgebruik kunnen weerspiegelen. Hoe dan ook, door deze niet-wetenschappelijke houding beschouwt men regionale AN-variëteiten en dialecten als een verlengstuk van de AN-grammatica en ontzegt men hen een eigen taalsystematiek. Linguïsten kijken, met andere woorden, door een AN-bril naar dialecten en/of regiolecten. De consequentie van deze houding voor de regionale doen+infinitief-constructie is dat (i) de syntactische status van doen in ‘zij doet werken’ nog steeds onduidelijk is (Duinhoven 1994: 111) en dat (ii) doen in deze constructies door linguïsten als overbodig of redundant beschouwd wordt. Voor hen zijn deze constructies ‘omslachtig’ in vergelijking met de constructies in (3):Ga naar eind2.

(3) a. Zij werkt
  b. Zij kaart

In deze bijdrage zal ik aan de hand van een Limburgs spreektaalcorpus, namelijk het Heerlens Algemeen Nederlands (in het vervolg: HAN) aantonen dat doen in het HAN frequent optreedt en dat doen zeer zeker een syntactische functie heeft. In de constructies als ‘zij doet werken’ drukt doen+infinitief, zoals ik hieronder zal laten zien, een habitueel aspect uit (Cornips 1994: 60-70). Mogelijkerwijs hangen de incorrecte opvattingen over de regionale doen+infinitief-constructie samen met het feit dat er in het AN geen werkwoord aanwezig is dat in staat is per se habitueel aspect uit te drukken.Ga naar eind3. In het AN gebeurt dit altijd met behulp van adverbia, zoals altijd of alleen maar in respectievelijk (4a) en (4b).

(4) a. Zij werkt altijd
  b. Zij kaart alleen maar

3. De doen+infinitief-constructie in het HAN

Het HAN-corpus bestaat uit 33,5 uur bandopnamen van spontane regionale spreektaal dat via vrije conversaties van 67 volwassen, mannelijke Heerlense informanten verzameld is. De notie ‘vrije conversatie’ houdt in, dat twee informanten één uur lang over allerlei onderwerpen met elkaar gesproken hebben (zie Cornips 1994: 41). In dit discourse-type - conversatie tussen volwassen sprekers - komt de doen+infinitief-constructie noch in imperatiefzinnen, zoals in (5a), noch in vraagzinnen, zoals in (5b), voor.Ga naar eind4.

[pagina 286]
[p. 286]

(5) a. Doe (me) even de ramen lappen
  b. Doe jij lief spelen?

Dit is een sterke empirische aanwijzing dat de constructies in (5) (zie (2)) van andere aard zijn dan de doen+infinitief-constructie in mededelende zinnen als ‘zij doet werken’.

In totaal realiseren de 67 informanten in de vrije conversatie 33 doen-constructies. Slechts 9 van de 33 uitingen komen met Nuijtens' (1962: 155, 156) observaties overeen. Uitsluitend bij deze realisaties treedt doen met een samengesteld werkwoord (of een uitdrukking die daarop lijkt) op, namelijk banden opleggen in (6a), zaalvoetballen in (6b), zuurstof halen in (6c), terughalen in (6d), voetballen in (6e), auto's spuiten in (6f), melkbussen ophalen in (6g) en apart zetten in (6h) (zie ook (10a)). In (6f) is de tekst van de gesprekspartner van ‘Anton’ tussen haakjes () weergegeven.Ga naar eind5.

(6) a. want ik denk dus wel ik ken bepaalde jongens van mijn leeftijd .. die zitten gewoon op de Volvo en die zitten d'r ook al tien jaar bij wijze van spreken .. die zijn daar met met zestien of zeventien jaar heen gegaan .. en eh die zitten d'r nog altijd .. ik hoorde van verhalen van mensen die .. die doen al twaalf jaar banden opleggen dus op die auto's (12: Anton)
  b. ja voetbal vind ik nog altijd leuk om naar te kijken en ook om te doen doe een keer in de week nog zaalvoetballen dan ren ik me de longen helemaal d'r uit (30: Rob)
  c. ja nou maar normaal op die afdeling he .. daar is eigenlijk geen eh .. gevaar of het een of het ander kijk want het is hetzelfde als dat je buiten loopt alleen doen ze daar de zuurstof halen ze halen ze de stikstof uit je zuurstof (14: Gijs)
  d. want nu zitten ze te schreeuwen om metselaars timmerlui noem maar op allemaal he die krijgen ze gewoon niet en wat ze willen moet geschoold zijn en moet ervaring hebben en dat kan niet .. in plaats van dat ze nou bijvoorbeeld zeggen van jongens doe nou die mensen terughalen in het werk en al is het dan met een WAO-uitkering die mensen willen graag nog he (13: Michiel)
  e. jaja dan zeggen ze pap zoek het je maar uit ik ben weg en dan zie je ze niet meer.. maar dan gaan we voetballen kijken doen we zelf niet meer voetballen of bij een ouwe veteranenelftal (27: Dik)
  f. (wat daar achterom wat auto's maak ik ik ben zelf automonteur geweest of geweest ja of nog zo kun je het noemen dus klantenkring wat auto's betreft (..)) doe je ook auto's spuiten en zo (27: Martijn)
  g. en een wagentje moet je voorstellen dat is zo groot als een eetkamertafel en dat is een asje aan voor zit een klein wieletje met een stuurtje d'r aan dat was een apparaatje dat deden ze vroeger gebruiken voor de melkbussen op te halen (32: Frank)
  h. en dan halen dan op een gegeven moment dus dan haal ik ze d'r uit steek ik ze met wortel en al en dan zet ik ze achter in de tuin () in de grond en laat ik ze af rijpen tot eh eind augustus en dan haal ik ze d'r uit

[pagina 287]
[p. 287]

en pak ik de dikke en de kleintjes en die die hele kleine doe ik weg maar d'r zijn bepaalde die doe ik dan weer en doe ik apart zetten (25: dhr. Menen)

Stel dat we ook de twee doen-constructies met de infinitieven hobbyen en keeperen (‘keepen’) in respectievelijk (7a) en (7b) als gevolg van hun Engelse ontlening nog tot de meer ‘moeilijk’ te flecteren verba rekenen. Zelfs dan blijkt nog duidelijk uit het HAN-corpus dat de perifrase met doen voor de overgrote meerderheid bij ongelede en dus ‘simpele’ verba voorkomt, namelijk bij 22 van de 33 werkwoorden.

(7) a. tja .. dus die vent hiernaast die die doen veel hobbyen hier boven .. als ie een schroevedraaier laat vallen he dat hoor je hier (14: Gijs)
  b. toen werd er echt nog gelopen achter een bal toen werd er nog gelopen achter een bal (...) maar winnen dat telt toch altijd op de eerste stond op de eerste plaats winnen he en en toen deed iedereen keeperen en de back en de middenlinie wie dan ook die deed zijn best om te winnen (29: dhr. Koren)

De constructies in (8) die ongelede verba bevatten, zijn illustratief voor alle overige doen-realisaties binnen mijn corpus. Ten eerste is het, gezien deze data, onhoudbaar dat de doen+infinitief-constructie in het HAN als middel gehanteerd wordt om de inflectionele morfologie van samengestelde werkwoorden te ontwijken.

(8) a. vroeger hebben we vroeger hebben we geëxerceerd op het terrein van van de Glasmij maar de Glasmij die is ja weg () en toen zijn nou gaan ze daar marcheren () daar zit exerci daar doen ze oefenen (31: dhr. Duif)
  b. die zijn ook zelf tuin die eh die die kun ik heb dat ook uit geprobeerd dus je heb doe ik ook stekken maar je kunt ze ook marecoteren als je weet wat dat is (25: dhr. Menen)
  c. ik zit nou op het lager heb ik 'n met groente en fruit wij doen de groente en fruit exporteren naar Duitsland en vroeger reed ik ja dan de veilingen af het hele land (2: Wybe)
  d. die zoon van hem die werkt die heb bij mijn vader gewerkt en die doet ook nou in de tuinen werken .. maar bij wie weet ik niet bij wie he (2: Wybe)

Merk overigens op dat Nuijtens (1962: 154, 155) in Twente eveneens ‘overstelpend materiaal’ tegenkomt waarin de doen+infinitief-constructie bij nietsamengestelde verba als luieren, praten, helpen, naaien en melken voorkomt (zie (9)). Het is merkwaardig dat deze data in de literatuur genegeerd zijn. Zij vormen immers al een aanwijzing dat doen als ‘uitwijkhaven’ niet voor alle data opgaat.

(9) a. Hij doet alleen maar luieren
  b. In school doe ik niet meer praten

[pagina 288]
[p. 288]

c. Ik doe mijn moeder goed helpen
d. Maar ik doe voor een ander naaien
e. Een uur later doen we ze melken

Een belangrijke observatie is ook, dat HAN-sprekers werkwoorden die op samengestelde werkwoorden lijken, zowel met als zonder doen blijken te vervoegen. De combinatie auto nakijken in (10a) behoort, net als de constructies in (6), tot de zogenaamde moeilijke verba. Zowel (10a) met doen als (10b) zonder doen maar met het hulpwerkwoord hebben worden door één spreker, namelijk ‘dhr. Arends’ gerealiseerd. Dit minimale paar wijst er op dat deze spreker prima in staat is om een participium van het werkwoord nakijken te vormen.

(10) a. toen zei ik tegen X. hier op de Welterlaan heb ik 'm altijd in die doet me die auto altijd nakijken vroeger was ik bij Y. maar die is veel te duur (35: dhr. Arends)
  b. jazeker kaart hier van ik heb vandaag nog eens alles nagekeken (35: dhr. Arends)

Bovendien blijkt uit de constructies in (11) dat één en dezelfde spreker (Cor) ook een minimaal paar, dus respectievelijk met en zonder doen, kan vormen met een ongeleed werkwoord als vissen.

(11) a. ja zo heb ik een jongen van de doet ook vissen dus waar dus in die eh in die groep eh waar doet ook vissen en die doet met wedstrijdvissen .. maar die heb al flink wat prijzen gewonnen doet ook eh internationaal (19: Cor)
  b. in de regio nog niet eens gewoon hier plaatselijk en dat gaat hem nog niet nog steeds niet goed af nja want hij heeft wel vaker hij vist ook wel eens .. en dan .. bij wijze van spreken met een bamboestokje vangt ie nog meer als m'n vader met z'n eh (19: Cor)

In de volgende sectie zal ik uitgebreid laten zien dat het al dan niet voorkomen van doen, als in (10) en (11), niet op willekeur of toeval berust, en dat doen evenmin als ontwijkingsmechanisme optreedt. In de (a)-zinnen van (10) en (11) drukt doen een habitueel aspect uit, terwijl de (b)-zinnen, zonder doen een incidentele activiteit van de agens weergeven.

4. Het habituele aspect

In deze sectie laat ik aan de hand van data uit het spreektaalcorpus zien dat de doen+infinitief-constructie in het HAN een habitueel aspect uitdrukt.Ga naar eind6. Het gebruik van doen in het HAN geeft aan dat de activiteit van een individu of van een groep individuen niet incidenteel maar onbeperkt vaak en met een vaste regelmaat optreedt. De constructie in (12) is hier een goed voorbeeld van, evenals de al eerder getoonde uitingen in de constructies (6) tot en met (8). In (12) oefent de

[pagina 289]
[p. 289]

agens de activiteit uitgedrukt door het predikaat als beroep uit waardoor de interpretatie van een eenmalige activiteit uitgesloten is.

(12) (en ik wil vragen wat voor werk doe jij) ik ben dus eigenlijk timmerman en ik doe dus eh zit nu in de standbouw reclame dus beurzen als de RAI Jaarbeurs Utrecht en ik zwerf dan eh principe door heel Europa (ah zo dus een beetje zakenman he zo) nee ik ben ik ben gewoon timmerman en ik doe timmeren en opbouwen (12: Anton)

In (13) wordt alleen, onder bepaalde condities die zich regelmatig kunnen voordoen, de activiteit van de agens uitgevoerd. Een modificeerder, zoals telkens, is bijvoorbeeld mogelijk. In (13a) gaat dan vooraf aan het habitueel aspect. In (13b) worden de specifieke voorwaarden waaronder een habitueel aspect kan optreden, geïntroduceerd door een conditionele bijzin ingeleid door als (als...dan).

(13) a. dat is zo geweldig he hoe dat allemaal gemaakt is he bijvoorbeeld eh dat eh dat Noor dat paviljoen uit Noorwegen daar hebben ze een heel groot rondom een film eh doek en dan doen ze dat daar op dat doek projecteren he en dan ziet u zo'n gletsjer dan komt dan zo'n trein aan is nog precies of die trein op je afkomt he (35: dhr. Arends)
  b. nou erger ik me ook als als je nou met zo'n beest gaat wandelen en je komt terug en het heeft geregend () en eh nou wordt die helemaal gedroogd en dan doe ik hem föhnen dat vindt die heerlijk (26: dhr. Bon)

In (14a) herhaalt de spreker de uiting ‘we hebben elke week kienen’ door een doen-constructie. Ook de spreker in (14b) verduidelijkt door doen de eerder genoemde activiteit kaarten. Het gebruik van doen in (14) is een mooi voorbeeld hoe expliciet deze constructie in het HAN een habituele activiteit uitdrukt.

(14) a. maar dat is niet alleen eh het schuttersgebeuren het uittreden of wat maar we hebben elke week kienen dus de schutterij die doet kienen dat brengt de centen op (31: dhr. Duif)
  b. wordt gekaart wordt daar he () doen ze kaarten en daar staat een sjoelbak en een een biljart en zo he ze doen ook wel wat zo (35: dhr. Arends)

In dit opzicht geven alle constructies in (13) en (14) een iteratief aspect weer, dat wil zeggen dat de herhaalde activiteit telkens als een afgeronde gebeurtenis gepresenteerd wordt.

Het habituele doen is eveneens waar te nemen in de constructies in (15). In (15) bestaan de condities waaronder het habituele doen kan optreden uit iteratieve tijdsbepalingen zoals 's zaterdags (zie (15a)) en 's avonds (zie (15b)).

[pagina 290]
[p. 290]

(15) a. ze moeten .. veel huiswerk maken echt uren he maar ja wij deden dat vroeger ook we hadden al acht uur te pakken op school he want je werkt gewoon van van negen tot vier of zo he of acht lesuren dan .. en daarnaast deed ik toch 's zaterdags en vaak 's zondags ook m'n huiswerk maken en 's avonds (15: Jan)
  b. en toen heb ik eh in een creatief centrum gewerkt als gewoon sociaal medewerker toen was ik de MBO aan het doen en toen heb ik ondertussen deed ik nog wel eens 's avonds wat bij klussen in een fruitgroothandel moest ik dus van die kratten sjouwen (30: Rob)

Het habituele doen geeft aan dat de activiteit van de agens of van het subject, dat de activiteit controleert, zich herhaalt. In de constructies in (16) treedt de herhaalde activiteit van de agens binnen een bepaalde tijdsduur op. Ook binnen deze tijdsduur wordt de activiteit als een afgeronde gebeurtenis gepresenteerd.

(16) a. .. en die kreeg een jaar .. aftrek van voorarrest die had drie maanden voorgezeten waren negen maanden moest ie d'r dus nog zitten en toen deed ie zich ook nog goed gedragen en kreeg ie er nog vier maanden van af (1: Ruud)
  b. ik baalde als een stier als wij op oefening moesten moest je weer drie weken weg () ja drie weken pleite naar Duitsland () uitproberen maar dat was echt heel heel erg leuk ik deed sleutelen ik had tenminste m'n vak nog he ik zat niet altijd in het zand of zo sleutelen aan de tanks (27: Dik)

In de constructies in (17) gaat het habituele aspect van het werkwoord doen vergezeld van specifieke modificeerders die de iterativiteit van de activiteit uitdrukken, respectievelijk alleen maar en altijd.

(17) a. en ik zat in m'n eindexamenjaar dus da's was een beetje het probleem ik deed alleen maar sporten en ik wou dus ook verder gaan met sporten .. (20: Jeroen)
  b. maar die rijdt weet u heeft zo'n akelige rijgewoonte to op de autobaan tot vlak achter een en dan vvvvt uit he en dat is akelig rijden he tot tot tot vlak d'r voor en dan pas uit rijden he (niet rustig aan rijden) ik doe dan altijd kijken of vrij is (26: dhr. Bon)

Bovendien kan het habituele doen een activiteit uitdrukken die per individu incidenteel is maar door een onbegrensd aantal individuen een onbeperkt aantal keer uitgeoefend wordt. In (18a) en in (18b) wordt de exemplarisch voorgestelde activiteit door het gebruik van doen gegeneraliseerd:

(18) a. en dan trokken ze het gordijn door de brievenbus naar buiten en staken het aan dus de meeste mensen die deden zo'n zo'n plankje achter tegen die brievenbus op maken dus dan moest de postbode bellen als ie graag de brief als ie graag de post kwijt was .. (1: Ruud)

[pagina 291]
[p. 291]

b. maar we hebben wel zo'n drukknopsysteem en een zo'n bel buiten de deur want we hebben ook beveiliging op school van de GOM he die ken je uiteraard wel he als je toch een de GOM beveiliging weet je alarmen en ja () en dan heb ik wel eens gedacht waarom waarom doen ze dat eigenlijk niet daar zo'n beetje aan koppelen .. zoiets he (13: Michiel)

Bovenstaande data laten zien dat doen in het HAN uitdrukt dat de activiteit door (een groep) individuen een onbeperkt aantal keren èn met vaste regelmaat, verricht wordt.

5. Restricties

Een verdere ondersteuning van de gedachte dat de doen+infinitief-constructie in het HAN een specifiek aspect uitdrukt, vormen de ongrammaticale constructies in (19). De doen-constructie in het HAN is alleen aanvaardbaar indien doen tense, congruentie èn aspect draagt. In (19a) draagt hebben alle flexie en in (19b) drukt gaan al een inchoatief aspect uit waardoor de constructies in (19) onaanvaardbaar zijn.

(19) a. *Wij hebben altijd graag kaarten/voetballen gedaan
  b. *Wij gaan elke week voetballen doen

De doen+infinitief-constructie komt in dit opzicht overeen met de constructies in (20) waarin gaan inchoatief aspect uitdrukt. Evenals doen moet ook gaan alle flexie dragen, zoals (20b) laat zien:

(20) a. Wij gaan kaarten
  b. *Wij hebben/zijn kaarten gegaan

Het aspectuele doen verschilt in bovengenoemde eigenschappen wezenlijk van de omschrijvende doen-constructie in het AN (zie ANS 1984: 565). Immers, in tegenstelling tot het aspectuele doen in het HAN kan het omschrijvende doen, zoals in (21), wel met het hulpwerkwoord hebben optreden.Ga naar eind7.

(21) oh jawel kaarten hebben we altijd veel gedaan (35: dhr. Berk)

Evenals in de constructie in (21), kunnen de constructies in (22) niet tot de aspectuele doen-constructies gerekend worden. Doen in (22a) kan, zoals (22b) laat zien, met het hulpwerkwoord hebben optreden:

(22) a. dat was toen echt een Hollander zo nog dat was d'r een van de ouwen dan had je X. zat daar .. eh dan had je die andere goeie man die eh die ook allemaal schachten die die eh .. die koeltorens

[pagina 292]
[p. 292]

  tekende die deden niks anders als koeltorens tekenen die twee .. (24: dhr. Ris)
b. die heeft een baby die heeft de eerste zes weken niets anders gedaan dan gehuild bijvoorbeeld (8: Jelle)

6. Het habituele doen in Engelse en Duitse dialecten

Tussen de vele verschillende typen doen+infinitief-constructies (Tieken 1990) kennen ook andere niet-Nederlandse dialecten, het gebruik van deze constructie om habitueel aspect uit te drukken. Het habitueel aspect is dus niet exclusief voor het HAN.

Volgens Harris (1984: 306) komt habitueel doen eveneens in het Hiberno-Engels voor. Hij laat zien dat de constructie, als in (23), ‘indicates a plurality of events, each of which is viewed as a self-contained whole’.

(23) Well, when you put them on to the barrow you do have them in heaps and then you do spread them and turn them over and all
‘wel, als je ze in een kruiwagen doet, doe je ze in hopen hebben en dan doe je ze spreiden en draait ze om en om’

Stein (1992: 147) signaleert habitueel gebruik van doen in de huidige zuid-westelijke Engelse dialectenGa naar eind8. en hij geeft voorbeelden van aspectueel gebruik van doen in de dialecten in zuid-west Duitsland (zie (24a)) en in noord Italiaans-Duitse dialecten (zie (24b)).

(24) a. Morgens tun wir zuerst die Kartoffeln schälen, dann tun wir in die Kirche gehen ...
‘'s morgens doen we eerst aardappelen schillen, dan doen we naar de kerk gaan’
  b. Da tuet er geschwin logu, und da tuet er obna d schieber etue und unna btue de tir.
‘dan doet hij (de bakker) snel (in de oven) kijken en dan doet hij de bovenste schuif open en sluit onder de deur’

Blijkbaar kan de doen+infinitief-constructie wel een habitueel aspect uitdrukken in Nederlandse, Engelse en Duitse dialecten, maar niet in de desbetreffende Standaardtalen. Volgens Stein (1992: 150, 151) kan de oorzaak van deze specifieke spreiding van de doen+infinitief-constructie gezocht worden in de oppositie tussen dialect als spreektaal enerzijds, en de normatieve linguïstische invloed op (de vorming van) de grammatica van de Standaardtaal als officiële schrijftaal anderzijds. Het is echter onduidelijk of de habituele functie van de doen+infinitief-constructie in het verleden (a) uit de betreffende Standaardtalen verdwenen is of (b) er nooit toe behoord heeft.

[pagina 293]
[p. 293]

7. Besluit

In deze bijdrage heb ik de aandacht gevestigd op het verschijnsel dat in de linguïstische literatuur, regionale constructies als ‘zij doet werken’ gestigmatiseerd worden. Deze negatieve karakterisering kan plaatsvinden door de onjuiste gedachte dat de grammatica's van dialecten en regionale taalvariëten vanuit de AN-grammatica ‘interpreteerbaar’ moeten zijn. Het gevolg daarvan is dat uitingen als ‘zij doet werken’ die in het AN geen duidelijke syntactische/semantische functie bezitten als overbodig, omslachtig en redundant beschouwd worden. Deze vooroordelen zijn blijkbaar zo hardnekkig dat zij (i) geen empirische ondersteuning behoeven en (ii) ertoe leiden dat specifieke regionale constructies niet serieus genomen worden.

Empirisch onderzoek laat daarentegen duidelijk zien hoe ongefundeerd bovengenoemde vooroordelen met betrekking tot de regionale doen+infinitief-constructie zijn. Regionale variëteiten, zoals het HAN, hebben een eigen taalsystematiek die van het AN kan afwijken. Uit het HAN-corpus blijkt dat de doen+infinitief-constructie in deze regionale taalvariëteit een specifieke syntactische functie heeft die in het AN onbekend is; de uiting ‘zij doet werken’ drukt habitueel aspect uit. Daarmee heb ik laten zien dat de doen+infinitief-constructie in het HAN allerminst omslachtig, overbodig en/of redundant is.

 

Leonie Cornips, P.J. Meertens-Instituut, Amsterdam.

[pagina 294]
[p. 294]

Bibliografie

Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS) (1984). Geerts, G.e.a. (eds). Groningen: Wolters-Noordhoff.
Cornips, L. (1994), Syntactische variatie in het Algemeen Nederlands van Heerlen. Dissertatie, Universiteit van Amsterdam.
Duinhoven, A.M. (1994), ‘Het hulpwerkwoord doen heeft afgedaan’. Forum der Letteren 35, 2: 110-131.
Giesbers, H. (1983-1984), ‘Doe jij lief spelen? Notities over het perifrastisch doen’. Mededelingen van de Nijmeegse Centrale voor Dialect- en Naamkunde 19, 57-64.
Harris, J. (1984), ‘Syntactic variation and dialect convergence’. Journal of Linguistics 20: 303-327.
Laan, K. ter (1953), Proeve van een Groninger spraakkunst. Winschoten: van der Veen.
Nuijtens, E. (1962), De tweetalige mens. Assen: Van Gorcum & Comp.
Stein, D. (1992), ‘Do and tun: A semantics and varieties based approach to syntactic change’. In: M. Gerritsen en D. Stein (eds) Internal and external factors in syntactic change. Berlin New York: Mouton de Gruyter, 131-156.
Tieken-Boon van Ostade, I. (1990), ‘The origin and development of periphrastic auxiliary do. A case of destigmatisation’. Nowele 16, 3-52.
eind*
Met dank aan Hans Broekhuis, Erik Hoekstra en Judith Schoonenboom voor hun kritisch commentaar op een eerdere versie van dit artikel.

eind1.
Giesbers (1983/1984) en Tieken (1990) geven een gedetailleerd overzicht van diverse uitspraken over de doen+infinitief-constructie in de literatuur.
eind2.
Een linguïst of taalgebruiker die AN-intuïties bezit, zal immers niet gauw beweren dat de perifrastische constructie met het werkwoord gaan in de constructie in (i) dient om de syntactische/morfologische complexiteit van de flexie van de infinitief stofzuigen te vermijden of dat gaan in (i) ‘omslachtig’ of ‘overbodig’ is. De functie van gaan in (i) valt immers te interpreteren:
(i) Hij gaat morgen stofzuigen

 

eind3.
In de ANS (1984) bijvoorbeeld komt de notie habitueel aspect zelfs niet voor.

eind4.
In het gehele corpus treedt slechts één vraagzin met doen+infinitief op. Zie later constructie (6f).
eind5.
De namen van de informanten zijn fictief; het cijfer vóór de naam van de informanten verwijst naar het nummer van de bandopname waarin het gespreksfragment terug te vinden is.

eind6.
Blijkbaar is Ter Laan (1953) aan de aandacht van Nuijtens ontsnapt. Ter Laan (1953: 156) signaleert dat doan (doen) in het Gronings dialect eveneens een geregelde gewoonte kan uitdrukken:
(i) a. Hai het in zien levent n bult aarbaiden doan
Hij heeft in zijn leven een heleboel arbeiden gedaan
b. Wie hebben bie ons oom aaltied veul lopen doan
Wij hebben bij onze oom altijd veel lopen gedaan

 

eind7.
De doen-constructie in het HAN verschilt in dit opzicht ook van de AN-constructie in (i). Vergelijk hiervoor de onaanvaardbare constructies in (19) met de AN-constructies in (i):
(i) a. Zij hebben aan voetballen gedaan
b. Zij gaan aan voetballen doen

 

eind8.
Tieken (1990: 14) noemt het onderzoek van Weltens die echter beschrijft dat habitueel doen in de dialecten van Zuid-West Engeland tussen 1976 en 1983 in een leeg perifrastisch element veranderd is.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Leonie Cornips


taalkunde

  • Zinnen (syntaxis)

  • Betekenis (semantiek)

  • Dialectologie