De Franse Nederlanden / Les Pays-Bas Français. Jaargang 2013
(2013)– [tijdschrift] Franse Nederlanden, De / Les Pays-Bas Français[p. 164] | |
Duinkerke: een interessante stad die haar littekens niet verstopt
| |
[p. 165] | |
theatervoorstellingen, literaire evenementen, enz., op het programma. Het idee van de regionale culturele hoofdstad werd bedacht en uitgewerkt door de overheden van Nord-Pas-de-Calais en is uniek in Europa. Het heeft tot doel de cultuur voor iedereen toegankelijk te maken en tegelijkertijd de economie in de streek te stimuleren. Met het hele programma wil men de aantrekkingskracht en de sociale cohesie van de stad vergroten en ook enkele nieuwe projecten realiseren. Kortom, men wil Duinkerke terug op de kaart zetten als belangrijk cultureel en economisch centrum, naast Rijsel. | |
Verbonden met de zeeEr wordt verteld dat Sint-Elooi Duinkerke heeft gesticht. Dat kan moeilijk, want op het ogenblik dat deze bisschop Vlaanderen tot het christendom bekeerde, strekte de zee zich nog tot ver voorbij Duinkerke uit. Het is wel mogelijk dat een kapel in de duinen die aan hem was gewijd de stad haar naam zou hebben gegeven: een kerk in de duinen. Vrij snel ontstond er een vissersdorp. De eerste geschreven bronnen dateren uit de 11e eeuw, toen de graaf van Vlaanderen de abdij van Sint-Winoksbergen het recht verleende om belastingen te heffen in Duinkerke. De invloed van de Graven van Vlaanderen op de stad was toen erg groot, al was ze ook regelmatig de speelbal van veranderingen in de Europese politieke situatie en wisselde ze af en toe wel eens van landheer. Van uit haar strategische ligging kon men de hele Noordzee beheersen. Om zich tegen invallen te verdedigen werden tijdens de Bourgondische periode nieuwe versterkingen gebouwd, die o.a. uit 28 torens bestonden. Een van die torens, de Leughenaer, staat er vandaag nog.
De opgebouwde beschutting maakte de Duinkerkenaren overmoedig en juist in die tijd begon de kaapvaart. Tijdens de Tachtigjarige oorlog waren de Duinkerkse kapers erg actief. Hun optreden hinderde bijvoorbeeld sterk de handel van de Republiek der Verenigde Nederlanden. Maurits van Oranje werd dan ook naar Vlaanderen gestuurd om Duinkerke in te nemen. Het kwam in de buurt van Nieuwpoort in 1600 tot een veldslag met Spaanse troepen. Oranje won, maar het kostte zo veel moeite dat de tocht naar Duinkerke werd afgeblazen. Kapers mogen overigens niet met piraten verward worden. Het waren zeevaarders die van stadsbesturen of landheren officiële documenten hadden gekregen, kapersbrieven, waarmee zij het recht kregen om schepen van de tegenstander buit te maken. De kapers ontvingen in ruil een deel van de buit. Kapen werd algemeen als een wettelijke vorm van oorlogsvoering beschouwd. Algiers had al eeuwen de naam | |
[p. 166] | |
van een kapersnest te zijn en daarom kreeg Duinkerke in die tijd bij velen ook de bijnaam: ‘het Algiers van het Noorden’.
Een van de belangrijkste kapers was Jan Bart (1650-1702). Hij is dé held van Duinkerke. Hij is niet alleen in de Sint-Elooiskerk begraven, maar heeft op het plein dat zijn naam draagt ook een standbeeld en verder zijn verschillende scholen, sportclubs, cafés, patisserieën, enz. naar hem genoemd. Hij stamt uit een echte zeevaardersfamilie en begon zijn carrière in het Engelse kamp. Maar hij diende ook lang onder de bekende Nederlandse admiraal Michiel de Ruyter. Op het eind van zijn carrière werd hij door Lodewijk XIV tot ridder geslagen en benoemd tot commandant van de zeemacht van Duinkerke. Bart was beroemd voor zijn moed en behendigheid, maar ook gevreesd vanwege zijn wreedheid.
Een tijdgenoot van Bart is Michiel de Swaen (1654-1707). Het leven van deze rederijker verliep minder heldhaftig dan dat van de Duinkerkse kaper, maar zijn literair werk wordt vandaag nog altijd gerekend tot het meest interessante uit de 17e-eeuwse Nederlandstalige literatuur. Guido Gezelle noemde hem de Vondel van Duinkerke. Zijn theaterstuk De gecroonde leerse is zonder twijfel zijn bekendste stuk. Verder heeft De Swaen ook vertalingen gemaakt uit de klassieke Franse literatuur, zoals Le Cid van Corneille. In tegenstelling tot zijn stadsgenoot Bart, vond hij, zoals blijkt uit onderstaand vers, de verovering van Duinkerke door de Fransen geen zegen:
O Hollant! vreedsaem lant, waerin de vryheit leeft,
Wat socht ik die vergeefs by uwe nagebueren,
Waer Frans en Castiliaen de rust en vrede schueren,
Waar 't hooft der Borgery voor vreemde heeren beeft...
Vandaag verwijst de naam van een college en een straat nog naar deze grote Vlaamse auteur. Gezien de voorliefde van De Swaen voor de Noordelijke Nederlanden is het waarschijnlijk geen toeval dat zijn straat uitmondt op de quai des Hollandais. | |
In het oog van vele stormenDe verschillende voorkeuren van deze Duinkerkse helden toont goed de problematiek van deze stad. Zij was erg gewild bij de Europese vorsten. 25 juni 1658 is daarbij misschien wel de meest in het oog springende datum. 's Morgens was de stad nog Spaans, 's middags werd ze Frans en 's avonds gaf Lodewijk XIV eigenhandig de stadssleutels aan de Engelse generaal en werd ze Engels. De Franse koning | |
[p. 167] | |
![]() De torens van Duinkerke
had Duinkerke aan de Engelsen beloofd in ruil voor militaire steun in zijn strijd tegen de Spanjaarden. Vier jaar later verkochten de Engelsen de stad terug aan Lodewijk. De koning gaf aan Vauban de opdracht de havenstad uit te bouwen tot een ware vesting. In de Vrede van Utrecht (1713) eisten de Engelsen echter dat deze versterkingen opnieuw afgebroken zouden worden. Het zou het einde betekenen van een periode van voorspoed. Duinkerke werd op de eerste plaats weer een vissershaven, van waaruit de IJslandvaarders vertrokken, die op kabeljauw gingen vissen, maar waar ook de haringvangst bijzonder populair was. Pas in de tweede helft van de negentiende eeuw spande de Franse regering zich in om van Duinkerke opnieuw een internationale havenstad te maken. Vooral de aanleg van een spoorlijn, waardoor Duinkerke een verbinding kreeg met het achterland, was een grote stimulans. Er werden nieuwe sluizen gebouwd en nieuwe industrieën kwamen er zich vestigen. Duinkerke werd zo de derde haven van Frankrijk. Tijdens de eerste helft van de twintigste eeuw kwam Duinkerke opnieuw in het oog van verschillende Europese stormen te liggen. Vooral in de Tweede Wereldoorlog betaalde de stad een hoge prijs voor zijn strategische ligging. Britse en Franse troepen werden in Duinkerke omsingeld door het Duitse leger. Tussen 26 mei en 4 juni werd vanaf het strand in Duinkerke de grootste militaire evacuatieoperatie in de geschiedenis opgezet. In negen dagen tijd brachten meer dan 900 | |
[p. 168] | |
![]() Jan Bart op het strand van Malo-les-Bains
schepen onder voortdurende Duitse bombardementen bijna 340.000 soldaten naar Engeland over (over de Operatie Dynamo, zie in dit nummer de bijdrage van Bruno Corner, pp. 178-187). Aan het einde van de oorlog werd Duinkerke opnieuw omgevormd tot een echte vesting. De Duitse admiraal Frisius verschanste er zich samen met 6000 soldaten. Hij zou het volhouden tot 8 mei 1945. De stad en de haven waren voor het grootste gedeelte verwoest. Van de 3.362 gebouwen die Duinkerke voor de oorlog telde, waren er na de oorlog 1.524 volledig vernield en nog eens 805 zwaar beschadigd.1 De wederopbouw begint in 1948 en wordt pas beëindigd in 1962. Het museum voor Schone Kunsten dat tijdens de oorlog ernstig beschadigd werd, zal pas in 1973 opnieuw geopend kunnen worden. Bijna twee decennia na het beëindigen van de oorlog is de nieuwe stad een feit en is er ook een volledige nieuwe haveninfrastructuur opgebouwd.
De stad draagt ook vandaag nog de sporen van de visies van de architecten van net na de oorlog. Dit maakt dat ze de bezoeker niet charmeert vanaf de eerste aanblik. Hier vind je nauwelijks erfgoed. Er is de gerestaureerde Sint-Elooi-kerk, het belfort en de Leughenaer, en dan heb je het grootste gedeelte van de oude gebouwen gezien. Er is uiteraard ook nog het stadhuis dat in 1901 werd gebouwd door Louis-Marie Cordonnier in de neo-Vlaamse stijl die hij o.a. ook in Rijsel gebruikte voor de Chambre de commerce. Cordonnier zou later ook de opdracht | |
[p. 169] | |
krijgen voor het Vredespaleis in Den Haag. In minder getroffen wijken zoals Malo-les-Bains of Rosendaël vind je wel nog interessante architectuur van voor de wereldoorlog. | |
De toekomst voorbereidenIk begon mijn kennismaking met de stad in het museé des Beaux-Arts, een grijs gebouw op een troosteloos plein. Misschien was dat geen verstandige keuze. Een grote betonnen luifel moet de voorgevel van het museum iets zwierigs geven, maar binnen is van dat zwierige weinig te merken en heerst er eerder een grote troosteloosheid. Op de gelijkvloerse verdieping had de Franse kunstenaar Philippe Richard een keuze gemaakt uit de collectie, aangevuld met eigen werk. Op de eerste verdieping kom je in de reserves terecht. Schilderijen, van de zestiende tot de negentiende eeuw, vullen er alle wanden. De verzameling bestaat voor een aanzienlijk deel uit kunstenaars uit de streek, maar er zitten ook heel wat Vlaamse en Hollandse meesters tussen, waarvan enkele zeker de moeite waard zijn. Verder vind je ook nog wat andere artefacten tot een opgezet tweekoppig schaap toe. Ik was er helemaal alleen die voormiddag. Het gekrijs van de meeuwen buiten, gaf aan mijn bezoek een sinister tintje. Gelukkig werd ik om 12u door een suppoost gevraagd om het museum te verlaten, want het was etenstijd. Recht tegenover het museum merk je dat deze stad toch grote inspanningen doet om de toekomst voor te bereiden. Daar wordt het theater Le Bateau Feu helemaal verbouwd en gemoderniseerd. Het is de eerste van de grote bouwplaatsen die ik in Duinkerke zal tegenkomen. En, vertelt mij de Nederlander Onno Ottevanger die voor de toeristische dienst van Duinkerke werkt, dat doet de stad zeer doordacht en met het oog op de toekomst. Een en ander kon ook gerealiseerd worden dankzij de goede contacten in Parijs van Michel Delebarre, bijna vijfentwintig jaar burgemeester van de stad, parlementslid en minister tijdens de regeerperiode van F. Mitterrand. Delebarre was ook jarenlang de rechterhand van de dit jaar overleden Pierre Mauroy. Duinkerke heeft weinig erfgoed waarmee het rekening moet houden. Het kan zich dan ook vooral concentreren op zijn rol in de volgende decennia. Samenwerking met Vlaanderen is daarbij belangrijk, zegt Ottevanger, want meer en meer Vlamingen ontdekken de stad. Nu al komen er meer Vlamingen dan Engelsen, wat in het verleden wel anders was. Met het voorbereiden van de toekomst werd trouwens al in de jaren negentig begonnen, nadat Duinkerke getroffen werd door de | |
[p. 170] | |
sluiting van de scheepswerven. Men werkte het Neptune project uit, met de bedoeling de in onbruik geraakte haventerreinen en -loodsen om te bouwen tot een nieuwe woonwijk. Het project Grand Large is een tweede gedeelte van dit grote urbanistische project, waardoor het oude stadscentrum zich uitbreidt naar de voorhaven. Het masterplan van de Grand Large werd ontworpen door de Britse architect Richard Rogers en vandaag is er al een heel deel gerealiseerd. Met dit project verbindt de stad economische vooruitgang met cultuur.2 Het nieuwe gebouw van de FRAC-Nord-Pas-de-Calais moet daarvan het meest in het oog springende element worden. Het moet een vuurtoren, een embleem van de stad worden, zegt Hilde Teerlinck, de Vlaamse directrice van de FRAC. Dit gebouw, officieel AP2, maar door de hele bevolking ‘la Cathédrale’ genoemd, maakte deel uit van de belangrijke scheepswerven van de stad en sloot zijn deuren in 1988. Vanaf dit najaar wordt het de thuisbasis voor een belangrijke collectie hedendaagse kunst. Het architectenbureau Lacaton-Vassal creëerde naast het bestaande gebouw een tweede constructie die even groot is, maar veel lichter van structuur. ‘La Cathédrale’ wordt geen museum voor hedendaagse kunst. Het zal de collectie van de FRAC herbergen, ruimte bieden voor tijdelijke tentoonstellingen, maar ook grote internationale kunstmanifestaties zullen er kunnen plaatsvinden. Directrice Teerlinck wil dat ‘la Cathédrale’ het symbool wordt van het toekomstige Duinkerke en van de hele regio.
Ook in het LAAC (Lieu d'Art et d'Action contemporaine) krijgt hedendaagse kunst een belangrijke plaats. Het herbergt de collectie van Gilbert Delaine. Het zwaartepunt van deze collectie ligt in de jaren zestig tot tachtig, met ‘Circus’ van Karel Appel als sleutelwerk. Het museum heeft een tijdje een sluimerend bestaan gekend, maar heeft blijkbaar nu dertig jaar na de opening een tweede adem gevonden. Ook na de renovatie blijft het gebouw met zijn wanden in keramiek de aandacht trekken.
Een andere trekpleister is het havenmuseum. Dit privé-initiatief is gehuisvest in een vroegere tabaksloods en toont het leven van de haven. Aan de kade, voor het museum liggen een aantal historische schepen die men kan bezoeken, met de driemaster de Duchesse Anne als belangrijke attractie. | |
Over ‘Snustreraers’ en ‘Kakernesches’Maar kan men over Duinkerke spreken zonder zijn belangrijkste | |
[p. 171] | |
![]() De Leughenaer
| |
[p. 172] | |
![]() Ingang van het LAAC
attractie te vermelden? Voor iedereen in Noord-Frankrijk is de kuststad op de eerste plaats dé carnavalsstad. Ik kijk met grote verwondering naar de jaarlijkse optochten in steden als Aalst of Duinkerke. Wie niet echt met dit feest is opgevoed, krijgt er geen vat op. Voor echte carnavallisten is dit echter niet zomaar een feest, het is een ‘way of life’. Iets waar men het hele jaar mee bezig is. Zoals bijna alles in Duinkerke heeft ook het carnaval met de zee te maken. Het begin zou teruggaan op het feest dat de reders aanboden aan de vissers, vooraleer ze voor zes maanden naar IJsland vertrokken. Voor hun afvaart kregen ze de helft van hun loon uitbetaald en om de vissers de zware tocht waar ze voorstonden wat te doen vergeten, werd er voor het begin van de vasten ook een feest georganiseerd. Dat de stad dankzij de visvangst heel wat rijkdom heeft verworven, wordt in het huidige carnaval gesymboliseerd door de haringworp. Vanaf het balkon van het stadhuis worden jaarlijks bijna 500 kg zure haringen in de menigte gegooid, skippers genoemd. Hier en daar zit er ook een kreeft, in plastic, tussen. Wie zo een exemplaar kan vangen, kan bij de plaatselijke vishandelaar een echte kreeft gaan halen. Het carnaval van Duinkerke bestaat uit ‘bandes’ en ‘bals’. Bandes zijn geen groepen, maar zijn de optochten zelf, waaraan duizenden mensen deelnemen, die verkleed, zwaaiend met veelkleurige parapluutjes en dansend de muziekgroepen volgen. De ‘Bals’ worden georganiseerd door de verschillende groepen die deel uitmaken van de | |
[p. 173] | |
![]() De Duchesse Anne voor het Havenmuseum
ABCD, l'Association de Bals de Carnaval Dunkerquois. Die groepen dragen kleurrijke namen zoals ‘Snustreraers’, ‘Kakernesches’, ‘Visschersbande’. Ook in de typische carnavalstaal, die vandaag nog in Duinkerke en omstreken gebruikt wordt, is de Vlaamse herkomst nog zeer duidelijk. De stoet vertrekt nadat de tamboer-majoor het startsignaal heeft gegeven en volgt dan een vast parcours, waarlangs verschillende ‘kapelletjes’ staan waar in overvloed kan worden gegeten en gedronken. Na de passage bij het stadhuis eindigt de stoet traditioneel bij het standbeeld van Jan Bart. Daar wordt geknield de hymne van Duinkerke gezongen ‘Cantate à Jean Bart’:
Jean Bart, salut, salut à ta mémoire
De tes exploits, tu remplis l'univers;
Ton seul aspect commandait la victoire,
Et sans rival tu régnas sur les mers.
Jusqu'au tombeau France Mère adorée,
Jaloux et fiers d'imiter sa valeur,
Nous défendrons ta bannière sacrée,
Sur l'océan qui fut son champ d'honneur. (bis)
Daarna trekt de veelkleurige menigte de nacht in. | |
[p. 174] | |
Vandaag kent het carnaval een groot succes, maar dat is in het verleden wel eens anders geweest. Aan het eind van de negentiende eeuw dreigde deze traditie zelfs verloren te gaan. De bals bleven wel succes hebben, maar de optochten kwijnden weg. Vandaag is het succes groter dan ooit en is het carnaval zelfs een toeristische troef geworden voor Duinkerke. | |
Geen mooie, maar een interessante stadDuinkerke heeft haar littekens, door de oorlog of economische tegenslagen, niet verstopt. Maar ze doet wel ernstige inspanningen om de afspraak met de toekomst niet te missen. Of dat ook succesvol zal zijn, zal moeten blijken. Op een punt zal de kuststad in de toekomst zeker nog wat meer inspanningen moeten leveren. Als oude Vlaamse stad, met een geschiedenis die zeer op Vlaanderen is gericht, zal ze toch grotere inspanningen moeten doen om haar afkomst niet te verloochenen. Meer dan Rijsel kijkt Duinkerke nog in de richting van Parijs. Vaak is haar communicatie uitsluitend in het Frans of het Engels. De informatie over Duinkerke culturele regionale hoofdstad is daarvan een voorbeeld. In de verschillende musea zijn meestal ook wel wat teksten in het Nederlands te vinden, maar vaak is dat heel summier. De website van het Havenmuseum was vroeger stelselmatig ook in het Nederlands. Vandaag vind je achter het vlagje van Nederland niets meer. Gelukkig doet de toeristische dienst op dit gebied wel een ernstige inspanning.
's Avonds zit ik op de markt van Duinkerke terwijl bij de hal van het stadshuis een Engelse filmploeg opnames maakt. Naast mij zit een oude man zijn picon te drinken. Hij kijkt naar het gedoe van de filmmensen en zegt smalend: ‘Eindelijk wordt Duinkerke beroemd’. Het wordt tijd. | |
Résumé
| |
Liée à la merUne légende mêle (saint) Éloi à la fondation de Dunkerque. Difficile à croire, | |
[p. 175] | |
![]() Mairie de Dunkerque
car à l'époque la mer avançait bien plus loin dans les terres que la ligne du rivage dunkerquois actuel. À l'origine, il y avait un village de pêcheurs. Les premiers documents écrits remontent au xie siècle. À l'époque bourguignonne, une enceinte est construite pour défendre la ville contre tout envahisseur. C'est à cette période que commence la guerre de course. Les ‘corsaires’ (ou ‘câpres’ à Dunkerque) étaient des marins auxquels des villes, des gouverneurs ou des souverains avaient délivré des documents officiels (lettres de course ou lettres de marque) les autorisant à attaquer et piller les navires adverses. La ‘course’ était généralement considérée comme une façon légitime de mener les hostilités. L'un des plus grands corsaires est Jean Bart (1650-1702). Issu d'une authentique famille de ‘capres’, il a fait ses premières armes dans le camp anglais, avant de servir des années durant sous les ordres de l'amiral hollandais Michiel de Ruyter. À la fin de sa carrière, il est nommé chevalier par Louis XIV et commandant de la marine à Dunkerque. | |
Souvent dans la tourmenteDunkerque était très convoitée par les puissances européennes de l'époque. De ce point de vue, le 25 juin 1658 est sans doute la date la plus emblématique. Le matin, la ville est encore espagnole, à midi elle devient française et le soir anglaise, Louis XIV en ayant remis lui-même les clés au général anglais. Quatre ans plus tard, les Anglais revendent la ville à la France. Le roi charge alors Vauban de fortifier la ville. À la signature du traité d'Utrecht, les Anglais exigent cependant que ces fortifications soient démolies. Cette destruction marque la fin d'une période de prospérité. Il faut attendre la seconde moitié du xixe siècle avant que le gouvernement français ne permette à Dunkerque de redevenir un port international. Au cours de la première moitié du xxe siècle, Dunkerque est de nouveau pris dans la tourmente des conflits européens. Au cours de la Seconde Guerre mondiale, notamment, la ville paie très cher sa situation stratégique. Les troupes françaises et anglaises se retrouvent encerclées par l'armée allemande dans la poche de Dunkerque. Entre le 26 mai et le 4 juin, la plage de Dunkerque est le théâtre de la plus grande évacuation militaire de l'histoire (voir également pp. 178-187). À la fin de la guerre, l'amiral allemand Frisius et 6000 soldats allemands utilisent la ville comme bastion. Ils tiennent jusqu'au 8 mai 1945. La ville et le port sont alors pour la plus grande partie détruits.
La reconstruction débute en 1948 et ne s'achève qu'en 1962. Après la guerre, il faut en effet près de vingt ans à Dunkerque pour offrir un autre visage et de nouvelles infrastructures portuaires. | |
[p. 176] | |
![]() ‘La Cathédrale’, le nouveau bâtiment du FRAC Nord-Pas-de-Calais, vu de la plage de Malo-les-Bains.
| |
Tournée vers l'avenirJe commence la visite de la ville par le musée des Beaux-Arts, un bâtiment gris donnant sur une place triste. Un grand auvent de béton doit donner un peu d'élégance à la façade; or je ne vois rien de très élégant à l'intérieur. En face du musée, le théâtre ‘Le Bateau Feu’ est en pleine rénovation. Preuve que la ville s'emploie véritablement à préparer l'avenir. Elle le fait de manière réfléchie, en se tournant vers le futur. Dès les années 90, la ville s'est tournée vers l'avenir, après le choc de la fermeture des chantiers navals. Il y a d'abord eu le projet Neptune consistant à reconquérir les friches portuaires pour les transformer en quartier résidentiel. Le Grand Large représente un second volet de ce grand projet d'aménagement urbain. Le nouveau bâtiment du FRAC-Nord-Pas-de-Calais doit en devenir la pièce maîtresse. À partir de cet automne, il abritera une importante collection d'art contemporain. Ce ne sera pas un musée, mais un espace permettant de présenter les oeuvres du FRAC et d'organiser des expositions temporaires ou des manifestations artistiques internationales. Le LAAC (Lieu d'Art et d'Action contemporaine) fait également la part belle à l'art contemporain. Il renferme la collection Gilbert Delaine, axée principalement sur les années 1960-1990. Le lieu a été quelque peu somnolant pendant une courte période, mais il semble avoir retrouvé un second souffle aujourd'hui. Autre pôle d'attraction touristique: le Musée portuaire. Né d'une initiative privée, ce musée consacré à l'histoire et à la vie du port est installé dans un ancien entrepôt destiné au stockage des tabacs. | |
Snustreraers et KakerneschesImpossible de parler de Dunkerque sans dire un mot du carnaval. Son origine remonte à la fête que les armateurs organisaient pour les marins-pêcheurs qui partaient six mois en mer au large de l'Islande. | |
[p. 177] | |
![]() Le Grand Large (Photos Dirk Van Assche)
Le carnaval de Dunkerque comporte des ‘bandes’ et des ‘bals’. Les bandes sont les défilés. Les bals, quant à eux, sont organisés par différentes associations philanthropiques comme les ‘Snustreraers’ ou les ‘Kakernesches’. De nos jours, le succès du carnaval est plus grand que jamais. Cette fête est même devenue un atout touristique pour Dunkerque. | |
Une ville intéressante mais encore meurtrieDunkerque reste marquée par les cicatrices de la guerre et de la récession. Elle fait néanmoins des efforts méritoires pour être au rendez-vous de l'avenir. Reste à savoir s'ils seront couronnés de succès. Sur un point, la cité de Jean Bart devra à l'avenir déployer des efforts supplémentaires: ancienne ville flamande, dont l'histoire est en grande partie tournée vers la Flandre, elle devra faire encore davantage pour ne pas renier ses origines. Souvent la communication ne s'y effectue qu'en français ou en anglais, comme en témoignent les informations concernant Dunkerque Capitale régionale de la culture. Fort heureusement, l'office du tourisme fait de sérieux efforts.
- Traduit du néerlandais par Jean-Philippe Riby |