wim brinkman | nog een schijnbaar taboe
Het is moeilijk over grote woorden te praten. De frequentie waarmee zij in het dagelijks taalgebruik gehanteerd worden, impliceert helaas niet hun duidelijkheid en hun vertrouwde vanzelfsprekendheid maakt het denken er over niet gemakkelijker. Zo'n woord is ‘het vrije westen’.
Men moet weten wat ‘vrijheid’ betekent. Wanneer wij menen dat vrijheid bepaald wordt door de mate waarin wij onze wil via de actie kunnen concretiseren, betekent dat dat de vrijheid specifiek en relatief is. Specifiek omdat men alle mogelijke dingen kan willen, omdat men in het een wel, en in het ander niet vrij kan zijn. Relatief, omdat de mate van mijn vrijheid afhankelijk is van de inhoud van mijn wil èn van de grootte van mijn macht, waardoor de wil zich kan concretiseren. Omgekeerd bepaalt de discrepantie tussen het gewilde en de concretisering daarvan de mate van mijn specifieke onvrijheid.
Men kan onsterfelijkheid willen en daardoor een pijnlijke onvrijheid ervaren: men blijft onderhorig aan de dood, er is geen macht die dat opheft. De arbeider die zijn brood wil, is daarin vrij: hij heeft de macht, zijn arbeid, om dat te veroveren. Maar wil hij een huis zonder geluid, zonder T.V. van bovenburen, zonder ratelende W.C.'s, dan is hij onvrij: hij heeft niet de economische macht een dergelijk huis te kopen.
Camus' Caligula is niet bij machte de maan te bezitten, een naar zijn gevoel opperste onvrijheid, waarover de senaat zich verwondert.
Elke wil tot actie betekent een wil tot verandering van de wereld zoals zij, niet goed genoeg, is. Elke nieuwe veroverde vrijheid betekent de humanisering, hoe gering ook, van een onmenselijke gegevenheid en de progressieve exploratie van de menselijke mogelijkheid. Slechts zij die hun situatie accepteren zoals zij is, bepalen zich als definitief vrij of onvrij
De politieke vrijheid wordt bepaald door de verhouding tussen de politieke wil, de conceptie die men heeft van een ideale toestand van de collectiviteit, en door de mate van politieke macht, nauw gelieerd aan alle mogelijke andere vormen van macht. Een zeker quantum politieke macht wordt in sommige gevallen aan de collectiviteit gegeven of door de collectiviteit veroverd: het recht om te stemmen, te vergaderen, zijn mening te uiten. De macht van de staat waarborgt deze verleende macht tegen andere machten De politieke wil van het individu is op de collectiviteit betrokken: hij heeft een bepaalde opvatting over de komende geschiedenis, die gemaakt moet worden. Hij verschilt daarin steeds van de tiran voorzover in zijn ideaal beeld een zo groot mogelijke vrijheid voor allen en in gelijke mate gevraagd wordt.
De democraat vraagt niet alleen de formele politieke vrijheden. Hij weet hoezeer zijn politieke macht wordt bepaald door de mate van b.v. zijn economische macht, die bestaat uit de mate van feitelijke macht over de produktie-middelen, of zij nu staats- of particulier eigendom zijn. Die egalisering van de machtsverhoudingen op alle gebieden is de voornaamste opdracht van een maatschappij die de vrijheid, een steeds toenemende vrijheid, voor zichzelf eist. Dat impliceert een niet alleen parlementaire machtsstrijd op alle maatschappelijke gebieden.
Het gebruik van het begrip ‘het vrije westen’ heeft twee kenmerken: het geeft aan de term een absoluut karakter en het suggereert een eenheid, een vrije, een westelijke. In de term is het westen vrij; het is een statische eenheid waarin de vrijheid al is gerealiseerd. Voor de gebruikers van het woord is er alleen nog maar te verdedigen, voornamelijk tegen de U.S.S.R.
Maar in hoeverre bestaat de vrijheid? In welke mate bestaat een economische en sociale vrijheid? Onder de landen, waarvan de namen voortdurend met ‘het vrije westen’ worden geassocieerd, zijn enkele gerenommeerde en minder gerenommeerde dictaturen. Flagrante economische ongelijkheden bestaan overal. Rechteloosheid van boeren en arbeiders zijn in sommige landen dagelijks te constateren feiten.
Neo-kolonisatie van de nieuwe zelfstandig-geworden staten is een duidelijk feit.
Het neo-fascisme ontwikkelt zich schrikbarend in een aantal vrije westerse staten. De vrijheid is nog nauwelijks op weg en het bestaan van een zeer reële machtsstrijd binnen die westerse staten tussen de verschillende klassen is niet te loochenen.
Het gebruik van ‘het vrije westen’ is meer dan een slordig hanteren van de taal. Het betekent een zeer bepaalde geestesgesteldheid. Slechts zij die deze situatie al accepteren als definitief, als statisch, als eindpunt, kunnen zich vrij noemen; het zijn de machtigen van het ogenblik die hun stellingen moeten verdedigen tegen alle dynamiek en denken te mogen spreken uit naam van hun vrije mede-burgers. Het is daar dat het ‘vrije westen’ sleutelwoord is geworden van een ideologie in de marxistische betekenis: een camouflage van eigenbelangen, een motivering voor conservatisme, een glad strijken van machtsconflieten. Degenen die enige scepsis koesteren ten aanzien van dit privé ‘vrije westen’ zijn defaitistische neutralisten of verkapte moscovieten.
Het suggereert een eenheid, ‘het vrije westen’, aaneengerijd, hoogopgericht. Maar in wiens naam worden de protesten van franse boeren en arbeiders verboden? Welke volksmassa's staan achter de herbewapening van Duitsland, de opslag van kernwapens in Nederland, de steun aan Franco en Salazar, de agitatie tegen de Cubaanse revolutie? Er zijn tallozen die zich in de acties van dit vrije westen niet herkennen.
Voorzover ‘het vrije westen’ pretendeert een statische eenheid te zijn is het ongenuanceerd gebruik van die term een doodgewone en levensgevaarlijke leugen.
Maar er is slechts een minimum aan eerlijkheid nodig om het andere manicheïsme - een zinloze afwijzing van het westen en een even zinloos pro-communisme - onmogelijk te maken. Hetzelfde minimum maakt duidelijk dat de redenering voor een goed deel even ongenuanceerd en even onrechtvaardig is als de redenering van de tegenstander. Niet alle politici zijn nu eenmaal bedriegers en niet alle vrijheden zijn illusoir. Delen in het optimisme der ideologen zou elke activiteit overbodig maken: alles wordt al gedaan, en goed gedaan, door de politici. Het pessimisme zou ons evenzeer van de noodzaak tot handelen ontslaan: wat zou men anders kunnen presteren dan een verachtelijk schouderophalen voor alles wat met politiek te maken heeft?
Hier ligt het werkelijke probleem en het werkelijke taboe. Niet de discussie over het vrije westen wordt vermeden, maar het gesprek over de politieke verantwoordelijkheid van het individu. Acceptatie van die mogelijke verantwoordelijkheid zou ons van schijnbaar alles overziende buitenstaander tot mede-betrokkene en mede-verantwoordelijke maken. De poging tot handelen zou ons onze individuele machteloosheid pijnlijk duidelijk kunnen maken. Dit vermoeden van machteloosheid zou ons er wel eens toe kunnen brengen het schrijven te substitueren voor de actie, een papieren engagement dat tot niets verplicht. Het is al te gemakkelijk neer te schrijven dat één van de belangrijkste problemen van de socialistische democratie de radicalisering van de verantwoordelijke bevolking is. Maar wat en hoe, van welke partij wordt men lid en wat doet men?
Het is te gemakkelijk de publicaties over de Cubaanse revolutie te lezen - een revolutie, nietwaar, en dat spreekt ons wel aan -, maar het is moeilijker de concrete en voor de hand liggende problemen van b.v. de binnenlandse politiek te bestuderen en te bepraten met arbeiders, met de gehate middenstander, met degenen die wij gemakshalve met ‘partijbonzen’ aanduiden.