noud van den eerenbeemt | taboes en de damesbladen
In de zomer van 1953 besloot de redactie van een der grootste Nederlandse geïllustreerde weekbladen een serie artikelen over Peter Townsend, de verloofde van prinses Margaret, te publiceren. De reeks werd met veel ophef aangekondigd en er verschenen speciale aankondigingen in het, bij dezelfde uitgeverij verschijnende damesweekblad. Daar de redactie van het weekblad, evenals de redacties van alle in koperdiepdruk en in grote oplagen verschijnende bladen, met een druktechniek van zes weken moest rekenen, waren de pagina's met het eerste artikel betreffende Peter Townsend al gereed, toen de Almachtige, die aan het hoofd van het uitgeversconcern stond, toevallig een nummer van zijn damesweekblad eens aandachtig doorbladerde.
Hij zag de aankondiging betreffende de Peter Townsend-serie en begreep direct, dat hier een zonde tegen een der belangrijkste taboes in de wereld der Nederlandse geïllustreerde bladen werd bedreven. De heer Townsend was toen hij prinses Margaret ontmoette al eens getrouwd geweest en dat maakte hem voor de uitgevers van dames- en aanverwante weekbladen tot persona non grata. De Almachtige stelde zich direct in verbinding met de redactie en besliste: ‘In mijn blad komen geen gescheiden mannen’. De reeds gedrukte pagina's werden vernietigd en in de plaats van de Townsend-serie werd haastig een andere reportagereeks aangekondigd.
Dit geval is een uitzondering. De redactieleden der populaire weekbladen weten goed wat zij hun lezers zonder gevaar kunnen bieden en welke zaken onder geen voorwaarde genoemd mogen worden. Bijna de gehele Nederlandse damesbladenpers is in katholieke handen. Toch is alleen ‘Beatrijs’ een echt katholiek blad. De andere bladen - met uitzondering van het nieuwe, streng protestantse ‘Prinses’ - vermijden het zorgvuldig over religie te spreken.
De verhalen over kruisbeelden, die op af te drukken foto's worden weggeretoucheerd, zijn langzamerhand bekend genoeg. Op het gevaar van ‘Probleemrubrieken’ waarin problemen van niet-katholieken, die niets vermoedend hun ‘neutraal’ damesblad om raad vragen, op zuiver katholieke manier worden opgelost, is al vaak genoeg gewezen. Onbekender zijn de regels waaraan de redactieleden zich binnenshuis te houden hebben teneinde er zeker van te zijn, dat het kleurig produkt, dat wekelijks de drukkerij verlaat in geen enkel gelovig of ongelovig Nederlands gezin aanstoot zal geven.
Een aantal jaren geleden werd ik in de gelegenheid gesteld van dichtbij de gang van zaken rond het kuisen van lectuur voor populaire weekbladen mee te maken. Het was een wonderlijke ervaring.
Om te voorkomen, dat streng gereformeerden in de lezerskring zich zouden verslikken in woorden, die niet met hun godsdienstige overtuiging strookten, werden uit de korte verhalen, als graten uit de vis, alle ‘aanstootgevende woorden’ verwijderd. Als ‘verboden woorden’ werden onder andere beschouwd: waarachtig (alleen de Heer is immers waarachtig), wonderlijk (protestantse lezeressen geloven niet in wonderen), toveren en betoverend (toveren wordt door protestanten als een duivelse bedrijvigheid beschouwd), vloeken en verwensingen. Wat de in een kort verhaal toegestane krachttermen betrof, daarmee was het ook oppassen geblazen. Grote God! mocht natuurlijk niet. Grote hemel! echter ook niet, daar maakten we altijd Alle mensen! van. Tussen haakjes, het is natuurlijk duidelijk, dat in een verhaal de uitdrukking ‘in 's hemelsnaam’ altijd gewijzigd werd in ‘in vredesnaam’. Andere verboden uitroepen: verdorie, jandorie, verdikkeme (over verdomme praten we niet eens), o jé! (evenals ojeetje! een verbastering van o Jezus!). De naam van God werd overigens principieel geschrapt, teneinde zo ‘neutraal’ mogelijk te zijn. Alleen in het jaarlijkse kerstnummer mocht in vage, hoog gestemde termen de hemel e.d. ter sprake worden gebracht. Daar stond tegenover, dat het eigen erfgoed toch wel werd beschermd. Een advertentie voor nylons, die in de Sinterklaastijd werd aangeboden en een gretig naar een damesbeen blikkende Sint vertoonde (slagzin: ‘Ook de Sint is maar een man!’) verdween in de prullenmand. Om de lezeressen echter niet het contact met het ‘hogere’ geheel te laten ontberen, brengt ‘Margriet’ al sinds jaar en dag de rubriek ‘Zoeklichtje’ - twee kolommen
hoogdravend gezwets, die tot de meest gelezen rubrieken behoren. Leesproeve uit het ‘Zoeklichtje’ van 14 oktober 1961: ‘Als een zielig in elkaar gedoken vogeltje ging ze op de bank in de voorkamer zitten en strekte kleumend de handen uit naar het vlammende houtvuur in de open haard. Maar het kon haar niet warmen, want haar hart was koud en ze was bang, dat deze verkilling nooit meer uit haar weg zou gaan. Een verschrikkelijk medelijden met zichzelf welde in haar op. Het was wreed moeder te zijn. De kinderen gingen immers onherroepelijk weg uit je leven en er was niets om hun plaats in te nemen. Dat moest je eigenlijk al beseffen, wanneer ze als kleine baby in je armen werden gelegd. Maar daar vergat je helaas aan te denken. En de tijd ging zo hartbrekend vlug... Op een dag hadden de kinderen jou niet meer nodig... Maar jij? Jij zou hen altijd nodig hebben. Tenminste je jongste, je enige meisje, je lieveling, voor wie je niet alleen de moeder, maar ook de beste vriendin was geweest...’
Niet alleen echtscheidingen en weerstanden oproepende woorden zijn taboe bij ‘Margriet’ en aanverwante bladen. Ook Zelfmoorden zijn verboden. Toen ‘Revue’ enkele jaren geleden als feuilleton de roman ‘Ashenden’ van Somerset Maugham bracht, was de daarin voorkomende zelfmoord kunstig in een hartverlamming gewijzigd. Het verhaal kreeg er wel een rare draai door, maar dat deed niet ter zake. Het grootste taboe is dat betreffende sexuele zaken. Het is wonderlijk, dat in een blad als ‘Margriet’, dat zijn lezeressen via uitgebreide schoonheids- en moderubrieken precies vertelt wat zij moeten doen om er zo verleidelijk mogelijk uit te zien en de mannen te behagen, met geen woord over de gevolgen van dit alles mag worden gerept.
De korte verhalen in het blad en de vervolgverhalen zijn bloedeloze en flauwe aangelegenheden, waarin ieder werkelijk probleem uit de weg wordt gegaan - ook al prijst de redactie in het nummer van 14 oktober het korte verhaal ‘Loop nooit je moeders deur voorbij’ aan met de woorden: ‘Eerlijk en zuiver op het leven afgestemd is dit korte verhaal uit de pen van Lydia van der Wal’.
De censuur, die op verhalen wordt uitgeoefend, blijkt nergens zo duidelijk als in de boeken van de ‘Margriet-reeks’ (oplaag: rond 200.000), die regelmatig verschijnen en waarin ‘meesterwerken uit de wereldlitteratuur’ worden gebracht. Die meesterwerken gaan overigens eerst op de redactie van ‘Margriet’ door de zeef. Alles wat maar even aanstoot zou kunnen geven, wordt er uitgehaald. Het restant - zouteloze verhalen waarin kinderen uitsluitend langs telepathische weg worden verwekt - krijgen de lezeressen dan voorgezet. Het schoolvoorbeeld van een terwille van de gemoedsrust der lezeressen gecastreerd meesterwerk (of wat de ‘Margriet’-redactie daar onder verstaat) is de uitgave van ‘De Moeder’ van Pearl Buck zoals die in de ‘Margriet’-reeks plaats vond.
Bij de ‘Margriet’-uitgave werd gebruik gemaakt van de bestaande vertaling van Bep Zody zoals die bij de Haarlemse uitgever J.H. Gottmer & Co. verscheen. Gottmer is katholiek. Zijn uitgave voldeed echter niet aan de eisen, die ‘Margriet’ meende te moeten stellen en het blad, dat zich hierdoor roomser toonde dan de paus, kwam met een eigen bewerking, die de moeite van een vergelijking met Gottmer's uitgave waard is.
Vanzelfsprekend moesten er talloze kleine veranderingen worden doorgevoerd. De tekst van Pearl Buck was voor ‘Margriet’ waarschijnlijk te erotisch. Voorbeelden: Pearl Buck (op pag. 63 van de Gottmer-uitgave): ‘Zij was nu zo mager als een lat door het sloven en doordat zij al te vaak afgemat was, en al het vlees was van haar lichaam weggeslonken, en haar huid was donkerbruin verbrand met rood slechts in wangen en lippen. Niettemin bleef de melk in haar borsten overvloedig en vol. Sommige vrouwen zijn er, wier voedsel geheel in haar eigen vet wordt omgezet...’ ‘Margriet’ (pag. 68): ‘Zij was nu zo mager als een lat door het sloven en doordat zij al te vaak afgemat was, al het vlees was van haar lichaam weggeslonken, en haar huid was donkerbruin verbrand, slechts haar lippen en wangen waren rood. Sommige vrouwen zetten het voedsel geheel in haar eigen vet om...’ Voor de ‘Margriet’-lezeressen blijft de melk dus niet overvloedig en vol in haar borsten.
Buiten deze kleine plooitjes, die door de redactie werden glad gestreken, zijn er echter hele nieuwe stukken in het verhaal gezet. Andere delen werden geschrapt. Pearl Buck laat haar hoofdfiguur, nadat haar man is verdwenen, verliefd worden op een rentmeester. Deze korte verhouding blijft niet zonder gevolgen. De moeder wordt zwanger, wekt een miskraam op en verliest haar kind. Deze gang van zaken is voor een ‘Margriet’-redacteur uiteraard onaanvaardbaar. Juist zoals in Somerset Maugham's ‘Ashenden’ een zelfmoord in een hartverlamming werd gewijzigd en zoals er delen uit de ‘Margriet’-uitgave van Cronin's ‘De Spaanse Tuinman’ werden verdonkeremaand (reden: de verhouding tussen de tuinman en de kleine jongen mocht in de ogen van sommigen eens homosexuele tendenzen hebben), kwamen ook aan ‘De Moeder’ schaar en lijmpot te pas.
En dit werd het resultaat. Pearl Buck op pag. 112 van de Gottmer-uitgave: ‘En zij kon hem niet voorbijgaan. Neen, toen zij naar binnen ging en wachtte, volgde zij hem tot aan de deur en zag hem staan in de schemering van het vensterloze tempeltje, en in de schemering zag zij zijn ogen glinsteren als van een beest en zij trad binnen. Zij keken elkander aan in het vage licht, twee mensen in een droom, zo radeloos dat geen macht ter wereld hen had kunnen tegenhouden en zij maakten zich gereed voor hetgeen zij moesten doen. Niettemin hield de vrouw een ogenblik stil. Zij keek op in haar droom en zag drie goden in de tempel: de voornaamste god een bezadigde oude man, die recht voor zich uit staarde en aan zijn zijden twee geringere begeleiders, kleine minzame goden van de wegkant voor hen, die op hun tocht toefden ter aanbidding of om beschutting te zoeken. Zij greep het kledingstuk, dat zij ter zijde had gelegd en wierp het over de hoofden der goden, om aldus hun starende ogen te bedekken.’ En nu de gekuiste uitgave van ‘Margriet’: ‘Zij zag hem staan in het halfduister van het vensterloze tempeltje en in de schemering zag zij zijn ogen glinsteren als van een beest. En haar hart werd van een nameloze angst benauwd. In een flits van bezinning zag zij de drie goden: de voornaamste god een bezadigde oude man, die recht voor zich uitstaarde, en aan zijn zijde twee geringere metgezellen, kleine vriendelijke goden voor hen, die op hun tocht toefden ter aanbidding en om beschutting te zoeken. En zij vluchtte weg uit de nabijheid van de man naar de beschermende duisternis van haar woning.’
De moeder bewaart dank zij ‘Margriet’ haar eer, maar dat heeft gevolgen. De redactie zal de rest van het boek met Argusogen hebben moeten lezen om alle sporen van het verdonkeremaande overspel uit te wissen. We krijgen kleine veranderingen, zoals (op pag. 118 van de Gottmer-uitgave): ‘Bijna verheugde zij zich er over, dat dit er was om haar gedachten af te leiden van haar eigen hart en van het zoete kwaad, dat zij die dag had bedreven’, aldus in het ‘Margriet’-boek: ‘Bijna verheugde zij zich er over, dat dit er was om haar gedachten af te leiden van haar eigen hart en van het kwaad, dat zij die dag had willen bedrijven’. Er komen echter ook ingrijpender veranderingen voor. Pag. 117-118 van Gottmer's boek: ‘Een maand ging voorbij en zij werd bang. Twee maanden gingen voorbij en drie en de oogst kwam, het graan was gedorst en wat onder het zwoegen dag-in dag-uit vrees was geweest, werd nu zekerheid. Er was niet meer aan te twijfelen en zij wist, dat het allerergste haar was overkomen, als moeder van zoons, als vrouw, die geacht was in haar gehucht en zij vloekte de dag van het onweer en haar eigen dwaze hartstocht. Zij had kunnen weten, vurig en gretig en wachtend als haar eigen lichaam was geweest, doortrokken van dat ene verlangen als haar geest was geweest, dat zulk een ogenblik wel vrucht moet dragen. En ook het lichaam van de man was zo sterk en goed en gevuld van de eigen kracht geweest - hoe had zij ooit kunnen denken dat het anders zou zijn? Vreemd was dit moederschap, dat zo heimelijk moest zijn en met zoveel verslagenheid moest worden bepeinsd in de eenzaamheid van de nacht, terwijl de kinderen sliepen. En hoe hevig zij ook door misselijkheden werd overvallen, zij mocht er niets van laten blijken. Vreemd was het, dat zij bij vroegere zwangerschappen nooit misselijk was geweest, terwijl haar thans iedere hap, die zij in haar mond stak, tegenstond. Het was alsof dit zaad in haar lichaam zo
krachtig fors was, dat het welig als onkruid in haar omhoog schoot en meedogenloos met haar lichaam deed wat het wilde en niet het geringste kon zij ervan laten merken. Nacht na nacht zat zij op in bed, te onbehaaglijk zich voelend om te blijven liggen en zij zeide kreunend tot zichzelf: “Ik wilde, dat ik weer alleen was en niet dit nieuwe leven in mij had - ach, ik wilde dat ik weer alleen was zoals eerst, dan zou ik tevreden zijn”.’
Nu gaan we eens kijken wat ‘Margriet’ ervan heeft gebakken. Op pag. 123: ‘Een maand ging voorbij en zij was bang. Twee maanden gingen voorbij, drie zelfs, de oogst kwam, het graan werd gedorst, en wat onder het zwoegen dag-in dag-uit vrees was geweest, werd nu zekerheid. Er was niet meer aan te twijfelen en zij wist dat het allerergste haar kon overkomen, als moeder van zoons, als vrouw, die geacht was in haar gehucht, en zij schreide bitter om de man, die haar verlaten had. Nacht na nacht zat zij op in bed, zich te onbehaaglijk voelend om te blijven liggen, en zij zei kreunend tot zichzelf: “Ik wilde, dat weer alles was als vroeger, dan zou ik tevreden zijn”.’
Niet alleen ‘Margriet’ werkt een onwettig kind weg. Pearl Buck's moeder doet hetzelfde. Het is een langdurige aangelegenheid, die de pagina's 127, 128, 129, 130 en 131 van de Gottmer-uitgave in beslag neemt. Het lukt haar een miskraam op te wekken en eindelijk ‘trad de vrouw van de neef op haar toe met een mat, die zij bij zich had en zij ving datgene op wat er op te vangen was en na een ogenblik fluisterde zij bedroefd: “Het zou een jongen geweest zijn. Je bent een gelukkige moeder om altijd zoons te baren”.’ En een paar regels verder: ‘En toen zij langs een vijver kwamen, wierp de nicht de mat er in’.
‘Margriet’ vermeldt van al deze bedrijvigheid geen Jetter. De redacteur schrapte vijf pagina's en verving die door de zinnen - in de gedragen taal van het origineel ‘Toen werd de moeder ziek, vele dagen en nachten lang. En niemand verwonderde zich over haar ziekte, want had zij niet de diepste afgrond van het lijden aanschouwd?’ Zo brengt ‘Margriet’ de ‘meesterwerken der wereldlitteratuur’ onder het bereik van haar lezeressen. Weet Pearl Buck van het bestaan van deze gecastreerde uitgave af? Denk niet, dat het weekblad zich schaamt voor deze regelmatig terugkerende verkrachtingen. Deze maand beleven we een heuglijk feit. In de laatste nummers van ‘Margriet’ staat deze mededeling: ‘Omdat het feest is bij Margriet! Ja, féést! Want tien jaar geleden begon Margriet met de verspreiding van goede en tòch goedkope boeken. Bij het bereiken van zo'n mijlpaal behoort een feestgeschenk, zo rijk en zo royaal als in Nederland nog niet verscheen. Daarom dit Jubileumboek, een vorstelijke uitgave, waarin 's werelds grootste schrijvers met hun beste verhalen vertegenwoordigd zijn. Een boek van 640 bladzijden, verrijkt met het mooiste dat de wereldlitteratuur in zijn schatkamers heeft.’ Meegedeeld wordt dan dat men in dit f 4,95 (België 90 fr.) kostende boek (‘50 verhalen voor de prijs van één!’) verhalen zal kunnen vinden van Hemingway, O'Henry, Poesjkin, Toergenjew, Conan Doyle, Edgar Allan Poe en (vanzelfsprekend) van de onmisbare Pearl Buck. Wellicht zou het de moeite lonen de verhalen in dit ‘groot en groots boek’ eens met hun oorspronkelijke tekst te vergelijken, maar wie heeft plezier in dit soort monnikenwerk?
De Nederlandse damesbladen zijn bang hun lezeressen op het slechte pad te brengen. De nieuwe Saint Tropez-mode (strakke broeken tot onder de navel) is eensgezind doodgezwegen. Er zijn immers de nodige taboes op het gebied van de kleding. Tot voor kort werden foto's waarop filmsterren in decolleté stonden afgebeeld, keurig bijgewerkt, waarbij de jurken van schouderbandjes werden voorzien. Alleen personen van vorstelijke bloede, zo was de regel, mochten in de bladen gedecolleteerde jurken dragen.
Al deze bezorgdheid voor het zieleheil der lezeressen komt voor een groot deel voort uit een nobel streven de mensen degelijke lectuur te bieden. Op de vraag waarom ‘Margriet’ en ‘Revue’ eigenlijk werden uitgegeven - als ze eens een week niét zouden verschijnen, zou er immers helemaal niets gebeuren; een deprimerende gedachte voor redactie en medewerkers - antwoordde een redacteur: ‘Als onze bladen er niet waren, zouden de mensen “Piccolo” en “De Lach” gaan lezen’. Om hen voor de verderfelijke uitwerking van deze beide duivelse publicaties te behoeden (en uiteraard voor het financieel welzijn der bij de uitgaven betrokkenen) worden de bladen dus wekelijks op de markt gebracht. Het is dan niet meer dan logisch, dat er uit verhalen, boeken en feuilletons ongerechtigheden worden verwijderd, die wellicht in ‘Piccolo’ en ‘De Lach’ op hun plaats zouden zijn, maar niet in de pagina's van ‘Margriet, weekblad voor Moeder en Kind’ en ‘Revue, het Nederlandse familieblad’.
Dat men zijn doel ook wel eens voorbij kan schieten, blijkt uit de reacties van lezers van het streng protestant-christelijke damesweekblad ‘Prinses’ - dat onder zijn leidende figuren een voormalig ‘Margriet’-employé telt - en waarin de verhalen zó braaf, degelijk, kreukvrij en zouteloos zijn, dat zelfs de lezers op gereformeerde grondslag hebben laten weten, dat het zó nu ook weer niet hoeft en dat zij van de inhoud stil en akelig werden.