Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Gemeenschap. Jaargang 1 (1925)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Gemeenschap. Jaargang 1
Afbeelding van De Gemeenschap. Jaargang 1Toon afbeelding van titelpagina van De Gemeenschap. Jaargang 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Gemeenschap. Jaargang 1

(1925)– [tijdschrift] Gemeenschap, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 150]
[p. 150]

Boekbespreking

Vormen. Gedichten van M. Nijhoff. C.A.J. van Dishoeck 1924.

Ergens in deze bundel staat:

 
Steeds dupe van toegeeflijke intrigen,
 
Bewust behaagziek en melancholiek,
 
Weet ik, zonder scrupule, als voor publiek,
 
In iedren oogopslag een ernst te liegen -

Maar ook deze uiting zal wel bewust behaagziek zijn. Zèlfs Nijhoff heeft niet bereikt wat hij graag wilde: zich in z'n kunst volkomen te vermommen. Door de spleten van 't masker branden de ogen van 'n mèns. Wie zich 't onherkenbaarst denkt, geeft zich 't meest bloot. Uit deze bundel blijkt Nijhoff de, niet door 't leven, maar door de litteratuur ontroerde. 't Leven? Och nee. Maar dat schone vers (vol raffinement!) erover!

Aan 't gekrulde c-tje van de cirkel (zie Nijhoff's kritiek op De Sirkel van H. Bruning) hing zich de esteet voor iedereen te kijk. De vorm van dit innig-gekrulde lettertje was poëtieser als dat koele, harde s-slangetje, niet? De vorm! Dat is ook in deze bundel de schoonheid. Wat 'n plastiese kracht. Wat 'n subtiel ritme. Wat 'n klànk. Wat 'n ‘vormen’. Daarom vedelt de page zo sierlik in deze sonnetten.

Doordat 'n groot deel van dit werk, met àl z'n poezie, ons zo leeg laat, kùnnen we ons niet overgeven bij 't lezen van de verzen, die onder de titel ‘Houtsneden’ 't boek openen. De bewuste geraffine'erdheid is in Nijhoff zò gedurig aanwezig, dat 't verlangen naar de kinderlike ongereptheid ons van 'n bijna perverse, literaire houding lijkt.

Dit is zeker: deze verzen werden geschreven door 'n kunstenaar, die de taal volkómen beheerst. Maar 't is even waar: wàt hebben wij aan dit werk? Er zit iets kils in dit vormelik-zuiver boekje.

H.K.

A. Karkavitsas: De Bedelaar: uit 't Niew-Grieks vertaald door J.A. Lambert-van der Kolf. Uitg.: Brusse's Uitg. Mij. Rotterdam.

Dit boek is 'n beschrijving tot in de meest barre détails van een bevolking van onbeschaafde, hoogst bijgelovige boeren, die opgeleid worden voor geraffineerde, barbaarse, onmenselijke bedelaars. 't Is geen verdienste van schrijver noch vertaler, sommige gegevens zó ruw en plat te hebben behandeld; 't veroorzaakte walgelijke gedeelten en 'n valse voorstelling van godsdienst en bijgeloof.

M.O.

J. Greshoff. Mengelstoffen op het Gebied der Fransche Letterkunde. (De schatkamer no. 3) Boosten en Stols, '24.

Greshoff bundelt z'n journalistieke artikelen over Fransche litteratuur, die dateeren van de laatste jaren. Een eerdere bundel verscheen van hem onder den titel: ‘Latijnsche Lente’ in de serie ‘Fransche kunst’ deel V (Sythoff 1918.) Hij maakt het ons gemakkelijk door zich zelf te typeeren (pag. 141.)

‘Ik voel mij in dit boek (Vagabond sentimental van 't Serstevens) terecht als in mijn woning. Kijk, daar is Baccio Cardi, mijn vriend met den amoureuzen naam. Hij heeft den moed om te doen wat ik voor mij zelf in een beklemmende onmacht, blijf wènschen. Hij trekt langs de open wegen van het liefste land der wereld, Italië, zonder zorgen, zonder behoeften, zonder ijdele begeerten. Hij geniet van de zon en als het wat te warm wordt, geniet hij van de schaduw. Hij eet wat er te krijg is en alles smaakt hem .. Hij rust wanneer hij moede is en is hij alleen wat loom, dan legt hij zich neer in de luwte en droomt van de teerste en vurigste liefden.’

We weten dus precies wat we aan Greshoff hebben. Vooral die regel: ‘Hij eet wat er te krijg is en alles smaakt hem,’

[pagina 151]
[p. 151]

is kostelijk. Zoo doet Greshoff met de boeken.

Zijn artikelen gaan bijna allen over de nieuwste litteratuur, met voorliefde over de echte Mont-martre-romanciers. Zijn typeeringen zijn goed: hij kent vele persoonlijkheden en geeft interessante bizonderheden. Zijn oordeelen zijn juist (o.a. over Benoït, dien hij afkeurt, pag. 68 en 146) - als het maar over zijn genre gaat: 't losse en 't bizarre.

Een gezonde kijk ontbreekt hem niet, maar hij is klein van gezichtsveld. Hoogere bewegingen begrijpt hij niet; hij voelt wel aan de grootheid van Claudel (pag. 14), maar kan ze niet verklaren - hij wil niet hebben dat de moralisten ‘La Garçonne’ veroordeelen, maar veroordeelt 't zelf op artistieke gronden (pag. 103), voor hem is natuurlijk de zedewet gescheiden van de kunst. 'n Synthetischen blik heeft hij niet: ziet niet de omwenteling die Baudelaire begon (pag. 37) - en zwijgt geheel over 't katholieke réveil.

Met dat al kunnen we den omnivoor dankbaar zijn: hij bespaart ons de moeite eenige stapels boeken door te lezen: zijn analyses zijn markant en blijven bij.

De bekende abbé = abt komt zelfs bij dezen uitstekenden Fransch-Hollander nog tweemaal voor! (pag. 90, 157).

De uitgave is van Boosten & Stols, en wel in de ‘Schatkamer’, bovendien nog genummerd. Boven alle lof!

 

R.

Patricius Bierbaum: Paus Pius XI. Uitg.: Uitg. Mij. N.V. Lecturis te Eindhoven.

Een boek dat een sterke aanbeveling niet noodig zal hebben om druk te worden gelezen. De heerlijkheid van het Pausdom, en de onschatbare waarde van het Vaderlijk bestier, worden, bij de lezing van dit werk, opnieuw levend, en komen helderder voor de geest te staan. Het boek zal met gemak worden gelezen, is boeiend geschreven, en is vol van historische bijzonderheden, welke niet algemeen bekend zijn.

Een goede vertaling, en goed uitgegeven. Maar waarom werkt de N.V. Lecturis zoo Duitsch?

 

A.K.

Lecturis-Verhalen. Castelle: Het huis in de Dertienmannensteeg. (no. 3). Windthorst: De Boodschap (no. 4).

Boekjes voor een half uur. Hier en daar goed. Missen echter de spanning die het korte verhaal niet kàn ontberen. Waarom herdrukt ‘Lecturis’ niet verhalen van dezelfde grootte, van goede Nederlandsche auteurs? Marie Koenen heeft veel goeds op dit gebied in ‘Opgang’ en andere tijdschriften gelegd.

 

A.K.

Marie Gijsen: Een uit velen. Uitg. W.L. en J. Brusse's Uitg. Mij, Rotterdam.

Een van de weinige romans, waarvan het oprecht te betreuren valt, dat zij niet méér worden gelezen. Marie Gijsen is wezenlijk diep getroffen geworden, en uit de volle, waarachtige diepte van een hart vòl medelijden, werd dit boek geboren.

De zwakke oorlogs-eeho, die hier in de mobilisatie-jaren trilde, heeft te weinig luisteraars gevonden, in de wereld, die schrijft. En er was toch een fel contrast, een nijpend zieleleed, een gelukkige groei soms, (bij karakter-sterke individuen,) vooruit.

Marie Gijsen's roman, is er een van gedurfde conceptie, van zwaar rhytme, van een wellustige tragiek hier en daar. Zij kent te weinig de sereene gelatenheid, het blije Godsvertrouwen; máár, zij schreef uit innerlijke noodwendigheid, gemarteld door het beeld van de nuttelooze dwang: de genummerde mensch, de van zijn grond en gezin weggerukte, simpele stakkerd. Het is een boek van groot medelijden, stroef van geknakte opstandigheid en machteloos verzet, en het blijft een aanklacht tegen de heillooze oorlog, en de pijnlijke voorbereiding.

 

A.K.

[pagina 152]
[p. 152]

‘De Tors’, in zeven zangen, door C.S. Adema van Scheltema, met acht teekeningen van S.A. Rijkmans Kayser, Rotterdam, MCMXXIV. W.L. en J. Brusse's Uitgeversmaatschappij.

Het is smartelijk, nu nog te moeten vaststellen, dat Adema van Scheltema reeds dood was vóór zijn verscheiden, dood voor ieder, die slaap krijgt, waar hij kunst ontdekt van een ijlen, al te gemakkelijken droom - droom die niet is: mystieke verheffing der ziel, klaar schouwen in het bovenzinnelijke.

Dit is de kunst van het vraagteeken. Maar niet het vraagteeken van den man, die alle mogelijkheden heeft door-gedacht en uitgeput, om dan, verpletterd en overweldigd, kreunend aan de aarde te liggen en zijn gezicht te verbergen voor het tartende firmament. Neen, het is dat zacht-gekneusde, bevend-geschreven vraagteeken van den man, die heeft opgegeven, uit zwakheid, ontijdig bekennend dat hij er niet tegen op kan. Adema van Scheltema is na een jeugd van niet al te spontane liedjes (een waarachtige zanger controleert zich niet zoo ciseleerend als hij deed) gebroken, ineengestort. De rococo-krullen vielen stuk en daar kwam hij nimmermeer bovenuit. De nederlaag was definitief, hij bleef innerlijk kapot. De nieuwe poëzie is .... bij de grondslagen gebleven, maar die grondslagen stonden in een boek, niet in een ziel. Het is de tragiek van deze ziel, dat zij de grootste tragiek - het worstelen, lijf aan lijf, met de eeuwigheid - niet heeft gekend, of ontweken.

De lezer vraagt mij, wat dit alles met de literatuur heeft te maken? Zoek ze dan zelf, die literatuur, en vind ze, als ge kunt (‘wat de schoonheid verder op bracht was een matig bedrag’):

 
‘Muze beziel gij mij in deze zangen
 
Waarin geen matelooze jeugd meer juicht,
 
Waar het alleen maar fluistert van verlangen
 
Als 't fluist'rend van uw heerlijkheid getuigt
 
En door uw liefelijke beeld bevangen
 
Zich voor het ruischen van uw vleugels buigt -
 
O moogt gij eens in Liefde en Schoonheid beiden,
 
‘Gelijk gij thans mij leidt, de wereld leiden!’

Intusschen zal de wereld haar zaken alleen wel afdoen. En ook ons is dit te makkelijk, deze liefde, deze schoonheid - deze poëzie. Zelfs als wij moeite doen, het socialisme te vergeten van dezen man, die met de kudde verkoos terug te keeren, omdat hij de heldhaftigheid der groote revolutionairen niet aankon. Hierbij te denken aan de stem van Bakoenin, van Sophia Perovskaja, van Henriëtte Roland Holst en te weten, dat de man, die dicht van:

 
‘Gij lieve stem aan mijne blinde zijde,
 
Die naast den nevel van mijn leven gaat -

dat hij vanuit dien vagen nevel de hevige werkelijkheid in het werk dier titanischworstelende vrouw heeft beschimpt! Wij wenschen niet te treden in ‘die rij van eender zielen’, die ‘zoeken naar eender vergetelheid’. Het is deze verdoemde vergetelheid, welke weer jonge menschen met groote potenties, die naast ons zouden behooren te strijden voor de verlossing van wat goed, edel en waarachtig schoon is, uit de vergiftigde moeraslucht van een door en door verrotte schijnbeschaving, doet boeleeren met de meepsche muze, die een demi-mondaine is geworden waarvoor in geen enkelen tuin meer geneeskrachtig kruid zal wassen, indien er de grond niet radicaal is omgeploegd. In één kloostercel wordt soms meer uitgevochten dan in honderd dezer vergetelheden.

Ter geruststelling van den lezer diene overigens, dat vorm en inhoud nog steeds één zijn.

J.E.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Vormen

  • over Mengelstoffen o.h. gebied der Fransche Letterkunde

  • over De tors


auteurs

  • Albert Kuyle

  • Jan Engelman

  • over Marie Gijsen