Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Gemeenschap. Jaargang 2 (1926)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Gemeenschap. Jaargang 2
Afbeelding van De Gemeenschap. Jaargang 2Toon afbeelding van titelpagina van De Gemeenschap. Jaargang 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Gemeenschap. Jaargang 2

(1926)– [tijdschrift] Gemeenschap, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina *24]
[p. *24]


illustratie
HENK WIEGERSMA
GEBOORTE

BIJLAGE VAN ‘DE GEMEENSCHAP’
JAARGANG 1926 NUMMER 12


[pagina 337]
[p. 337]

DECEMBER 1926

NUMMER 12

DE GEMEENSCHAP

ONDER REDACTIE VAN JAN ENGELMAN, HENDRIK KUITENBROUWER, WILLEM MAAS, LOU LICHTVELD EN C. VOS

Kerstmis

Heel ons leven beweegt zich om de liefde. En het is, of juist datgene, waarnaar wij het meeste zoeken: naar oprechte, warme genegenheid, naar diepe, allesgevende liefde, ons met de jaren onmogelijk wordt gemaakt.

Wij traden in de wereld met een heel groot verlangen: goed te zijn en liefde te stichten. Wel heel zeldzaam moet de mensch zijn, in wien dat nooit geleefd heeft, want allen dachten en spraken wij erover als over een zeer gewone menschelijke zaak. Wel was het vreemd, dat alles, wat ouder was, ons zoo egoïstisch leek; doch wij meenden, het wereld-egoïsme in grooten storm neer te zullen slaan en dan: met onze lijven en zielen de nieuwe maatschappij: het Rijk der Liefde te zullen bouwen.

Het ging echter zoo heel, heel anders als wij ons gedroomd hadden. In de plaats der liefde trad verbittering; want allen, allen, die wij liefhadden met een zeer groote liefde, hebben hun eigen huizen gebouwd en eigen centra gesticht: ieder een klein huis en een klein centrum, het eigen ingekluisterd hart. En alles verdween in die geringe ruimte, bij ieder van hen, die wij liefhadden: wat een ijzige koude moet het daarbinnen zijn, omdat wij nimmermeer iets van warmte bespeurd hebben! Zoo werden ook wij kil, ieder op zich; wij verrichtten onze bezigheden, en langzaam sloot zich ook om ons de muur: zoodat de maatschappij een complex van individuën werd, die elkander nog slechts om eigen voordeel zoeken.

Het probleem der liefde: wij willen anderen beminnen, en beminnen tenslotte alleen onszelf; en wij verlangen, dat anderen ons beminnen, terwijl wij ons hart hinderen, daarvoor offers te brengen. Er is geen levensuiting, waarvoor het woord van den Apostel meer geldt

[pagina 338]
[p. 338]

dan voor onze liefde: Het goede, dat ik wil, doe ik niet; maar het kwade, dat ik niet wil, wordt onze daad. Wij kunnen daarvoor geen verklaring geven; hier moet verstandelijk redeneeren zichzelf stukslaan, omdat wijzelf niet beter zijn dan alle anderen: ook wij zijn uitwendig schoon, maar van binnen vol verrotting en bederf.

 

***

 

Zoo is dan de menschenliefde door zichzelf vermoord; overal ontaardt zij in de grofste zelfzucht .... en allen, allen zullen wij worden als de starende, grijze Smith, die schijnbaar geen liefde meer kent en door het vele leed uitzinnig is geworden: urenlang fixeert hij zijn medemenschen, zijn omgeving met wezenloozen blik, want het diepste verlangen van zijn hart: te beminnen en bemind te worden, is een hersenschim gebleken.

Maar ook bij ons zal op het oogenblik van 't sterven een zucht opstijgen uit ons hart: al deden wij heel een leven lang moeite, de liefde in ons te dooden, zij blijft op den bodem van ons binnenste branden als het heilige vuur van den Sionstempel in den modderput.

Omdat die drang naar liefde, als is het ook verborgen, in ons leven blijft, springt onze ziel opnieuw omhoog iederen keer, wanneer wij vermoeden, nieuwe liefde ontdekt te hebben; ons heele wezen wordt weer blij en alles is dan licht en nieuw. Gaan wij weder naar een nieuwe teleurstelling? Denk erom: die liefde kan slechts op één voorwaarde blijvend zijn: wanneer zij is dienende liefde. De liefde der zelfvernietiging, de liefde der overgave. Niet anderen vernielen de liefde in ons: wijzelf zijn de schuldigen, wij, de egoïsten, die oogsten willen wat wij niet zaaiden.

Tot zulk een liefde is de mensch uit eigen krachten niet in staat; vandaar al die mislukkingen, al die tegenslagen, al dat zelfverwijt. Want als menschen zoeken wij immer onszelf: en zoo is de liefde der schepselen een liefde, die heerscht en neemt. Daarom spreken wij veel meer over rechtvaardigheid dan over liefde; en zelfs denken wij aan de eerste deugd alleen, wanneer wij meenen, zelf verongelijkt te zijn. Daarom verdrinken wij in systemen en compromissen; en wij vergeten het woord, dat wij met alles, wat wij hebben, toch niets bezitten, wanneer wij geen liefde in ons dragen.

Die liefde is een deelname aan het Wezen Gods: dat héél Zijn liefde - onbegrijpelijk als de Godheid zelf - toont in de Kribbe. Kerstmis, het feest der dienende liefde, der goddelijke Liefde, leert ons, hoe wij moeten liefhebben: zonder onszelf te zoeken. Dàn eerst krijgt

[pagina 339]
[p. 339]

onze liefde een vaste basis, onwrikbaar en onveranderlijk, omdat zij steunt op God en voortkomt uit God.

Maar bij de kribbe staan wij voor een nieuw probleem der liefde. Niet een pijnigend, waarbij ons hart stilstaat, omdat het onze diepste begeerte dreigt af te snijden; maar ons geheel aantrekkend, omdat de oplossing, de zekere, onfeilbaar zekere oplossing, die begeerte volkomen kan vervullen. Het Christuskind geeft Zich geheel aan ons, maar wij kunnen Het niet ontvangen, zonder dat wij op onze beurt ons gansche wezen Daaraan teruggeven. Wij moeten onze eigenliefde vernietigen, wil Christus komen in ons hart. Want die liefde, oorsprong van zooveel teleurstellingen en zwaar zielsverdriet, streeft naar de verheerlijking van het ik, van het schepsel; maar onze God is een ijverzuchtig God.

Zou het ons zwaar kunnen vallen, onszelven weg te geven om Christus te ontvangen? Onszelven, dat is nog minder dan de herders, want zij hadden een onbedorven hart. Hoe gelukkig zijn wij dan nog met onze ellende, dat God zóó tot ons wil komen, om ons te redden uit den zielenood: onze groote klacht, dat onze liefde geen alverzadigend voorwerp vond, heeft Hij verhoord.

Treden wij dan nader tot de Kribbe en bieden wij onzelf: met heel, heel ons arme hart, om het voortaan in dienst te stellen van God en van den naaste.

 

C.A.T.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken