Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Gemeenschap. Jaargang 4 (1928)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Gemeenschap. Jaargang 4
Afbeelding van De Gemeenschap. Jaargang 4Toon afbeelding van titelpagina van De Gemeenschap. Jaargang 4

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Gemeenschap. Jaargang 4

(1928)– [tijdschrift] Gemeenschap, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 367]
[p. 367]

De leeas in het taphuis

‘Ben je gek,’ zei Pompius, terwijl hij met Thomas over den Drempel des Overvloeds stapte. ‘Ben je gek, kerel! Er zijn maar twee soorten van menschen: rijken en dieven. Tertium non datur, zeggen de filosofen, en daar kan jij op je beurt donder op zeggen!’

Thomas was lichtelijk onthutst. Niet omdat een dergelijke aanspraak iets ongewoons voor hem was; Pompius was nooit zwijgzaam, en zeker niet wanneer hij den Drempel des Overvloeds naderde of verliet. Gewoonlijk mompelde hij binnensmonds zooiets van ‘zwamneus’, of ‘Daas’ terug, hetwelk hij luider en verstaanbaar vertolkte met: ‘Je hebt gelijk, Pompius! C'est ca! Of course.’

Doch ditmaal had de aanspraak van Pompius hem onthutst, want arm als de Russen zijnde, voelde hij zich uitgemaakt als dief. En dat beviel hem niets, want inderdáád was Thomas een dief. Zijn jeugd had zich gekenmerkt door wispelturigheid in de beschouwing van mijn en dijn,

[pagina 368]
[p. 368]

welke beschouwingswijze zich uitstrekte tot appels, griffels, meikevers, knoopen, centen met een gat, tramboekjes, spruitende bruine boonen, stekeltjes, kortom, alle natte en droge waren, welke behooren tot de drie rijken der natuur.

Deze levensbeschouwing had hem op school de eere-naam van Gladjanus bezorgd, terwijl de hoofdonderwijzer, die Grieksch kende, het op een ouders-avond waagde, hem Kleptomas te noemen, waarover zijn natuurlijke verzorgers dankbaar grinnikten, denkende, dat de bovenmeester een grapje maakte over de klepbroek, waarmee Thomas de eerste maal op school verscheen.

Wonder boven wonder scheen Thomas in de critieke jaren die daarop volgden, zijn leven een weinig te verbeteren. In werkelijkheid werd hij stiekumer en achterbakscher, ten bewijze waarvan het enkele feit moge strekken, dat hij op achttien-jarige leeftijd een juffrouw van het Stationswerk wist te verleiden.

Zijn uitspattingen maakten hem de dieverijen tot een levensbehoefte. Zoo richtte hij een Vereeniging tot Onderlinge Verzekering op, die hierin bestond, dat niet alleen elke particulier zich voor elke gebeurlijkheid bij de maatschappij kon verzekeren, maar dat de maatschappij zich op haar beurt automatisch bij de particulieren verzekerde. hetgeen aldus een belangrijke verlaging in de premie bracht. De V.T.O.V. floreerde... drie maanden lang. Toen leed zii waterschade voor een onnoemelijk bedrag, dat door alle verzekerden moest betaald worden. Dezen weigerden natuurlijk, en het bedrag werd verrekend met hun polis. Bij welke gelegenheid de maatschappij ophield te bestaan.

[pagina 369]
[p. 369]

Hierna was Thomas een autohandel begonnen, waarbij hij Ford-motoren monteerde in Chevrolet-carosseriën, met het gebaar van een juffrouw die Judaspenning steeks in leege granaathulzen. Doch Thomas dreef zijn vervalschingen zóó ver, dat hij eens voor nieuw een Citroën verkocht, die maar honderd meter liep op een oud-model Singer-naaimachine, en ditmaal werd hij ongenadig ontmaskerd door een doodgewone taxi-chauffeur, die zich onder de kijkgrage menigte bevond.

Thomas moest te dezer zake voor de heeren komen, en was binnen twee weken van een ruïneus man tot de ruine van een rijkaard geworden. Hij doorleefde droevige dagen, en juist in dezen tijd leerde hij Pompius kennen, en diens levenswijsheid waadeeren en genieten.

Tot Pompius de bovengenoemde woorden sprak, die Thomas uiteraard moesten treffen tot in het diepste van zijn ziel. Ditmaal gaf hij dan ook niet het gebruikelijke antwoord, maar keek Pompius met groote schelvisch-achtige oogen aan, zoodat deze eenigszins korzelig voortging: ‘Of wou jij soms beweren dat het niet zoo was?’

Thomas zei maar niets meer, en over den Drempel komend, belandden zij in een salet, dat het midden hield tusschen een huiskamer en de verkoopruimte van een tapperij. Er stond een scheeve houten kast, waarop een twintigtal smoezelige flesschen, deels met bedropen etiketten, deels grijzig van stof en spinrag. Er zijn nu eenmaal van die dranken, die je niet elken dag drinkt.

 

Bij de kast stond de dikke baas, die vroeger Kozak geweest was, en Boris Waschmichnicht

[pagina 370]
[p. 370]

heette, en die een verschrikkelijke hekel aan leege glazen had.

In het midden van de kamer stond een ronde tafel onder een olielamp, die walmde tegen het plafond. Daar zaten reeds drie andere vrienden over hun dijen gebogen te pandoeren.

Niemand groette, toen Pompius en Thomas binnentraden. De eenige woorden die men hooren kon waren:

‘Heb jij dat klavere-wijf, Schele?’

‘Bek houe!’

Pompius en Thomas schoven bij. De baas zette twee glaasjes neer, en fluisterde vóór hij inschonk Pompius iets in het oor.

‘Wel Donderdag!’ schreeuwde Pompius, terwijl hij bleek werd om zijn mond.

Een van de kaartspelers keek schuinweg onder zijn pet naar hem op en zei: ‘Dat valt je niet mee, hè?’

Pompius haalde de schouders op, en ging naar de baas toe, die weer bij zijn tapkast stond.

‘Weet je zeker, dat ze dood is? Hoe weet je dat.’

‘Ze was koud,’ antwoordde de baas. ‘Zoo koud as een lijk.’

‘En bewoog ze niet meer?’

‘Stijf, stijf as een lat.’

‘En kon je zien waar die slag was aangekomen?’

‘Een deuk, een deuk as een kuil.’

‘Dat ziet er vies voor me uit!’

‘Mirakels vies,’ zei de baas, en om kracht aan zijn woorden bij te zetten, veegde hij demonstratief zijn roode handen aan zijn voorschoot af.

 

(Wordt voortgezet)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken