Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Gemeenschap. Jaargang 5 (1929)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Gemeenschap. Jaargang 5
Afbeelding van De Gemeenschap. Jaargang 5Toon afbeelding van titelpagina van De Gemeenschap. Jaargang 5

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Gemeenschap. Jaargang 5

(1929)– [tijdschrift] Gemeenschap, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 7]
[p. 7]

De leeas in het taphuis of de lotgevallen van Pompius Pompoen

Derde hoofdstuk.

‘Waar voerde het lot mij heen?’ zuchtte Pompius, terwijl hij bedachtzaam die ademtocht gebruikte om 't triestige landschap achter het coupé-raampje onzichtbaar te maken. En toen de grijsheid van water en wei en lucht genoegzaam verneveld was - 't gezicht daarop maakte hem somber en zoog z'n gedachten weg - richtte hij 't oog op de noodrem en vroeg zich af: ‘Waar brengt het lot mij nu?’

Deze laatste verzuchting voelde Pompius op hetzelfde oogenblik als 'n sentimentaliteit, daar hij het kaartje voor de enkele reis Amsterdam-Utrecht veilig in z'n vestjeszak wist. Daarom begonnen z'n gedachten hongerig aan 't verleden. ‘M'n zwager,’ praatte 'n opgewekte stem achter het houten schot, ‘m'n zwager zegt onderlaatst nog tegen me...’

Toen ratelde de trein over een wissel en zonk in Pompius' ziel een nieuw raadsel, dat nooit opgelost zou worden. Ieder uur groeit het geheim.

[pagina 8]
[p. 8]

Afgronden van mensch tot mensch. Wat zei de zwager?

De noodrem bracht Pompius tot rust. Hij voelde nu weer, hoe deze langzaam-waggelende trein hem uit 'n klef verleden naar 'n nieuwe toekomst voerde. Welke duistere kracht had hem de laatste weken door ellende en modder gesleept, welke sinistere bedoeling was er geweest in deze doolhof van dagen? 't Bankje in het Vondelpark zou hij niet meer vergeten. Na 'n radelooze zwerftocht door Amsterdam - waanzinnig draaide en golfde de stad, kwamen en verdwenen de maskers der menschengezichten, loeide en slonk het gedruisch, - was hij terecht gekomen op het bankje onder de treurwilg, waar hij geprobeerd had orde te brengen in de ontreddering. Maar iedere opbouw van z'n gedachten werd vernield door regelmatig-keerende losbarstingen:

‘Wie heeft haar vermoord?’

‘Wie is de leeas?’

Gebogen op het bankje onder de treurwilg - een beeld van ellende - had hij gevochten tegen die twee wurgende vragen, die hem verstikten. Details flitsten schrijnend scherp. 't Spottend gezicht van Waschmichnicht rekte zich in een bezeten grijns.

Pas toen de hoedrand van Pompius bezweek en 'n kil straaltje water langs z'n rug rilde, was hij opgestaan en teruggeslenterd door de regen naar de drukte en het licht.

 

Drie dagen besteedde Pompius voor de beantwoording der twee vragen. Voor 'n dedective-geschiedenis voelde hij niets en had daarom rustig commissaris Zoeklip z'n gang laten gaan.

[pagina 9]
[p. 9]

Kees, de bekende speurhond, had z'n medewerking verleend. De eerste proef mislukte, doordat Kees met de kat van Pompius' buren in een ontzettende ruzie raakte, waarbij Zoeklip zijn hartzwakte heldhaftig tartte en Kees bijna smoorde in de riem. De tweede maal lukte het beter en snuffelde Kees in razend tempo langs hoeken en stoepen en boomstammen tot de natuur sterker bleek dan de leer en 'n rank-trippelend miniatuurhondje met 'n geborduurd rugdekje en 'n statige eigenares hem alle moordlucht vergeten deed voor het bloeiende leven. Zoeklip en Pompius konden toezien, hoe de honden huilden. De derde en laatste keer dronk Kees stiekum van de klare en strekte zich op de plaats van de moord uit in 'n zalige roes. Toen liet Pompius de vraag, die hem gekweld had, rustig verborgen bij de vele vragen, waar hij nooit antwoord op had gevonden en beschouwde alle mogelijkheden gebruikt, alle verdere moeite overbodig. Met de Leeas ging het evenmin voorspoedig. Pompius wist, dat Mina slechts de Nederlandsche taal machtig was, en dan nog slechts de spreektaal van de stad harer geboorte en inwoning. Des te meer trof 't hem, dat zij een woord had gesproken in zijn droom, - toen zij tot hem was gekomen tusschen de bekende bloesemende sterrestruiken en door de veelgeliefde tuin vol nachtegalen - dat hij niet kende en nooit had gehoord. Uit de vage bedoeling van haar waarschuwing begreep hij, dat het woord geen eere-titel beteekende. Maar dan moest hij 't toch in de talrijke meeningsverschillen met haar hebben opgevangen. Pompius bezocht de Universiteits-bibliotheek, waar hij in z'n studententijd wel eens was geweest, en snuffelde. Van het zak-

[pagina 10]
[p. 10]

woordenboekje tot het allergrootste woordenboek: ‘Leeas’ was onvindbaar. Hij doorbladerde alle woordenboeken van alle talen. Hij ondervroeg kennissen. De kennissen zochten mee. Geen taal werd vergeten. Pompius schreef een eerbiedige brief aan de grootste taalkundige der wereld, die 'n Nederlander was. Die stuurde 'n kort, woedend briefje terug over goede manieren en zoo. De leeas hield zich schuil. Pompius helde tot de meening over, dat zijn vrouw hem zelfs in de droom nog bedrogen had. Maar het vreemde woord bleef tergend in z'n gedachten. Pompius probeerde letteromzettingen, maar vond slechts foutief geschreven profetennamen. Ten einde raad besloot hij, niet langer te zoeken. Hij zou goed uit z'n oogen kijken. De sterrebeelden, die z'n vrouw had genoemd, waren hem te onwerkelijk. Dat hoorde zoo bij een droom. Was misschien de Leeas ook de oorzaak van de ordinaire dramatiek der laatste weken? Wie zoo iets uitvond, moest in ieder geval een slecht individu zijn. Wie zoo, in droom en werkelijkheid, zuiver gevoel en barbaarsche trivialiteit mengde, mankeerde iets in het hoofd.

Pompius was verheugd, toen hem een uitnoodiging bereikte 'n congres in Utrecht bij te wonen. Hij liet het verleden achter zich, - wat bond hem nu nog? - en vertrok.

De noodrem tempteerde hem. Van jongsaf had hij de aanvechting gevoeld daaraan te trekken, blindelings, maar hij had de vuisten vaster geknepen en er niet langer naar gekeken. Nu staarde Pompius weer. De Noodrem, Notbremse. Als je er aan trekt, stopt de trein. Als Pompius' eene hand het wil, staat gansch dit raderwerk stil.

[pagina 11]
[p. 11]

Pompius verschuift. Pompius staat op. Pompius steekt de hand uit...

 

Pompius pakt z'n hoed. De trein schuift 't station binnen.

(Wordt voortgezet.)



illustratie

[pagina 12]
[p. 12]


illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken