Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Gemeenschap. Jaargang 6 (1930)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Gemeenschap. Jaargang 6
Afbeelding van De Gemeenschap. Jaargang 6Toon afbeelding van titelpagina van De Gemeenschap. Jaargang 6

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Gemeenschap. Jaargang 6

(1930)– [tijdschrift] Gemeenschap, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 222]
[p. 222]

Uit de memoriebladen van Simon Druijf

Daar mijne levensomstandigheden het veroorloven, heb ik, Simon Druyf, mij tot 't schrijven gezet. Mijne lange dienstjaren heb ik achter den rug; 'k speculeerde een weinig met goed gevolg, en bevind mij nu in het ongestoord bezit van een eigen woning, met derzelver lieve lasten, mijne vrouw en onze kinderen. Over deze laatsten wil ik U in de komende tijden meer onderhouden, aangezien zij mijn rechtmatigen trots uitmaken.

Mijn hoofddoel blijve echter, mijne eventueele lezers te verrijken met mijne oordeelen en inzichten over de dingen die ons katholiek-maatschappelijk leven vervullen. Ik waag het, den toets eener gestrenge kritiek te onderstaan, wanneer ik beweer, dat mijne gaven van geest en gemoed recht geven op eene aandachtige lezing mijner oordeelvellingen en inzichten.

Ik heb eenmaal een groot man hooren beweren, dat alléén de samenwerking van geest èn gemoed kans geeft op een gevolgrijke verwezenlijking van onze christenlijke en andere idealen. Nu, ik ben 't daar volledig mee eens. Mijne opbouwende kritiek zal ik naar dien gulden stelregel inrichten, bedenkend hoevelen onzer waarlijk grooten op die manier geslaagd zijn in hun leven en hoe ook ik er steeds wèl mee gevaren ben. Zoo dan, leering en leiding, steunend op bovenstaande zuilen van 't gebouw des levens, dat zij mijn parool! Maar late ik aanvangen!

Beschouwingen naar aanleiding van het buitenlandsch aanbieden van een cadeau door een werkzame sociale groep

Holland heeft zijn bijzondere internationale bekendheid.

[pagina 223]
[p. 223]

Zijn schilderijen en zuivel waren daarvan in de eerste plaats de oorzaak. Edoch, de jaren der Industrie hebben onze nationale schatten soortelijk vermeerderd, niet in het minst met de voortbrengselen der cacao-industrie. Wie kent niet ‘Kwatta’, waarmede ik mij als landweerman en met mij 't gansche leger zich op de been hield, wie der lieflijke Hollandsche mondjes proeft niet daaglijks, buiten de H. Vastentijd, de heerlijkste bonbonsoorten! En ook gij lezer blookert veelvuldiger dan dat gij uw tong plonst in de genoegens eens ouden Klare. En dit terecht, nietwaar! Wij weten immers dat de Industrie 't goed met ons voorheeft. Waarom zouden wij dan haar vertrouwen in ons beschamen? De tijd is immers voorbij, dat tuberculeuze jongedochters op hare bedompte legersteden de bonbons in zilverpapier wikkelden; alles gaat nù zònder aanraking der handen, machinaal. In één woord, ik betreur mijne vaderen, dat zij van deze verteerbare bijjouterieën niet hebben kunnen genieten.

Wie beschrijft echter den hoogen glans mijner voldoening, toen ik vernam, dat eenigen onzer duure jongeren (hope en troetelkinderen der R.K. Staatspartij) - ik bid u lezer(es), versta mij goed; 't waren niet de jongeren, ook niet de jongeren zonder méér, maar de Jongeren-werkgevers - op een pelgrimstocht naar Rome, in de Eeuwige Stad vóór 't aangezicht van heel Italië en de wereld onzen nationalen naam hebben hoog gehouden in een van onze meest nationale producten, te weten: Het Haagsche Hopje. Het is reeds eenigen tijd geleden, maar laast gij het niet in de voorname courant voor zich zelf respecteerende gezinnen, in mijn lijfblad ‘De Maasbode’?

Welnu, ik zal u Uw geheugen weder opfrisschen.

- Gij weet misschien allen, dat de Standsorganisatie, de R.K. Jonge Werkgeversvereeniging ieder jaar buitenlandsche reizen maakte, ter bestudeering van de Economie. Op de láátste reis naar Roma Sacra heeft de leider van 't reisgezelschap, de sympathieke vice-voorzitter Wim Rade-

[pagina 224]
[p. 224]

maker Fr.zn, bij eene audiëntie, verleend door den dictator aller Italjanen, Benito met de gekruiste armen, dezen staatsman vereerd met een doosje hopjes, gefabriceerd door de N.V. Fr. Rademaker's Cacao- en Chocolade-fabriek te Rotterdam. ‘Het was een kleine attentie’, aldus mijn jonge vriend (dien ik een groote toekomst voorspel) voor Zijne Excellentie's levensgezellin. Hoewel ik, als rechtgeaard Nederlander, een verborgen afschuw gevoel voor alle dictatorische grootheden, heb ik toch met bewondering deze suprême geste van Dhr. Rademaker Jr. in de stilte van mijn huiskamer toegejuicht. - Bravo, jonge vriend, zoo dient gij, als wijlen Frederik Hendrik, de zaak van uw vader en die van uw Vaderland.

Ook heb ik gelezen, dat de jeugdige werkgevers onder aanvoering van mijn bewonderden jongen vriend, eenen zwaren krans hebben gelegd op 't graf des Italjaanschen onbekenden soldaat. Vlak nà hun audiëntie bij den H. Vader, had deze ceremonie plaats en ik kan niet nalaten in deze handeling de symbolieke zegelhechting van een zoon van 't oudZouavenvolk aan 't beroemde Concordaat te zien.

Er is nog meer gebeurd, daar in Rome, met mijne jonge vrienden. Zij hebben er zich een heiligen last op de schouders gelegd; zij gaan naar best vermogen zorgen voor 't geld benoodigd voor den bouw van 't Nederlandsch College te Rome. Daartoe zijn zij, na hun terugkomst bij de Maasbode geweest. Mijn favoriet W.R. Fzn heeft langdurig gespeecht; en het resultaat is schoon te noemen.

Want, al heeft laatst een vitzuchtig personage mijne sympathie voor deze R.K.J.W.V.-propaganda tot een voorwerp van zijn spotlust willen maken, mij wijzend op 't feit dat er op de Maasbode-geldenlijst onder het hoofd Actie der Jonge Werkgevers, laatst 3 advokaten prijkten die ieder een gulden hadden gestort; ik weet zeer goed wat een Meester in de Rechten tegenwoordig verdient, en dat is miniem genoeg om de bijdrage van een gulden een schat te doen zijn.

[pagina 225]
[p. 225]

Een brief

Het was mijn plan niet, aan bovenstaande regelen nog iets toe te voegen, ware 't niet, dat mij een Italjaansche brief gewerd. Ik heb n.l. eenen ouden vriend die sedert jaren in Rome verblijft, uit welke stad hij mij geregeld zijne brieven toezendt, die steeds zeer boeiend en belangwekkend zijn, zijnde de geschriften van een man, die in geestelijke en wereldlijke Romeinsche kringen vele connecties bezit.

Langen tijd reeds, had ik niets meer van hem vernomen, en vermoedde dus, dat hij ziek was. Wel gelukkig was dit niet 't geval, maar bezigheden van drukken aard hadden hem, zoo schrijft hij mij, ten zeerste in beslag genomen. In zijn laatste schrijven nu, komt een passage voor, die ik mijnen lezers, om der waarheid wille, niet durf te onthouden, hoewel de inhoud niet volkomen met mijne zienswijze strookt, getuige het onderschrift dat ik dit brieffragment zal doen volgen.

 

Waarde Vriend,

 

Eenige maanden geleden zijn vanuit uw land een clubje jonge zakenlieden gekomen, die den titel voerden ‘Nederlandsche Standsorganisatie der R.K. Jonge Werkgevers’. Op zich zelf is een bezoek van buitenlandsche jongelui aan Italië en aan de hoofdstad met de Vaticaansche Stad geen bijzonderheid, vermeldenswaard genoeg om onder uwe aandacht te brengen. Evenwel, vriend van jaren, dit bezoek heeft zonderlinge resonnancen gewekt in de hoofdstad. Gij weet misschien, dat de Duce hen in audiëntie ontvangen heeft, en dat bij die gelegenheid de kleine man, die hun praeses scheen, hem een doosje bonbons, afkomstig uit een Nederlandsche fabriek (die hier in 't Italjaansche land ook haar vertegenwoordigers schijnt te hebben) heeft aangeboden. Nu moet ge weten, dat die jongeman, volgens 't consigne, geen cadeau had mogen geven, en dat hij zich daar-

[pagina 226]
[p. 226]

door tevens belachelijk maakte in de oogen van hen, die wisten dat zij Vaticaan-gangers waren.

Maar 't mooiste is nog, dat dit doosje nooit mevrouw Mussolini's handen bereikt heeft. Naar de geruchten fluisteren is het naar 't museum van den bewakingsdienst gegaan. Gij moet niet denken dat dit een speciaal geval is, waarvan 't fabrieksproduct-zelve de oorzaak zoude zijn, maar de zorg voor 't welzijn van des Duce's familie eischt, dat er in geen enkel opzicht uitzonderingen worden gemaakt.

Bovendien was de nieuwsgierigheid van Benito-Dictator op deze delegatie getrokken, door een bizonder feit. Vóór hun audiëntie bij des fascisten hoofd hadden uw landgenooten een bezoek gebracht aan 't Campo Santo dell' anima, waar 't lichaam van uwen groten Doctor Schaepman de Verrijzenis des Vleesches wacht.

Aan dit graf werd gesproken, door den geestelijken vader èn door Mhr. W. Rademaker. Het onderwerp van den eerste was Schaepmans brandend idealisme, zijn trouw aan de Idee, de groot-making van 't katholicisme in uwe gewesten, derrière les digues.

Gehoorzamend aan zijn voortdurenden ijver tot spreken, spràk ook dhr. R. Hij zeide ongeveer, dat Doctor Schaepman volledig overeenkomstig het princiep van hem, W. RademakerFzn., had gehandeld door een verstandige combinatie van hoofd en hart. Hij waarschuwde tegen geestdrijverij, tegen den dwang van de Idee.

- Dit laatste nu was Mussolini ter oore gekomen. Hij vond er een bedekte aanklacht tegen zijn regiem in. Doch met nieuwsgierigheid bevangen om den jongeman te zien, die in dit tijdperk der historie zoo vol scheen van de restrictiën eens grijsaards, stond hij toch de audiëntie toe.

Gij, mijn waarde Simon, moet mij eens schrijven, wat de jongelui alzoo verteld hebben over de plaatsen, waar 't leven der Christenheid in duister en weedom een aanvang nam? Over de bewoners dier plaatsen, die zulke geest

[pagina 227]
[p. 227]

drijvers waren dat zij gaarne den geest gaven tusschen enkele leeuwenmuilen? - - - - - - - - - - - - - - - - Mijne lezers, indien de toon van dit recalcitrante proza u gestoord mocht hebben, mijne verontschuldigingen! Mijn vriend is een goed mensch, die, hoewel zijn jaren klimmen, volstrekt niet den jeugdigen tocht des harten heeft verloren. Dit is de oorzaak dat hij zulke taal in den mond voert over 't zout mijns Vaderlands. Ik zal hem antwoorden in mijn geest en gemoed, daar moogt ge zeker van zijn.

 

Uw dienaar: S.D.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken