Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Gemeenschap. Jaargang 7 (1931)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Gemeenschap. Jaargang 7
Afbeelding van De Gemeenschap. Jaargang 7Toon afbeelding van titelpagina van De Gemeenschap. Jaargang 7

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Gemeenschap. Jaargang 7

(1931)– [tijdschrift] Gemeenschap, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 102]
[p. 102]

Redactie:
Conspiratie der kopschuwen

Er broeit sinds lang onder de Nederlandsche katholieken een samenzwering van kopschuwen die, van boven den Moerdijk gekomen, allengs ook onze zuidelijke provincies en zelfs Vlaanderen begint te infecteeren. Deze ghettogeest dateert al uit den tijd van de Hervorming. Het zijn echter niet de bloedige vervolgingen van den eersten Geuzentijd, die deze mentaliteit hebben gekweekt, maar veeleer de latere perioden, waarin het gehate geloof werd geduld. Een ernstig vervolgd geloof, een met geweld bedreigd ras kunnen in hun beslotenheid een groote kracht ontwikkelen. Maar fnuikend is de guerilla eener hatelijke tolerantie. Ondanks pogroms hebben de Oost-Joden, bij al hun armoede, vaak groote dingen gedaan en in elk geval hun volkscultuur prachtig gehandhaafd. Wat wij thans ghetto-geest noemen is een product van westersche verdraagzaamheid. Het is deze geest van onrust en onderling wantrouwen, telkens weer omslaand in zelfoverschatting, die ook zijn stempel heeft gedrukt op de katholieken in landen met protestantsche overheersching. Onrust, omdat achter alle verdraagzaamheid toch steeds de haat voelbaar was, die, zich nimmer ten volle ontladend, zonder aflaten met speldeprikken bleef tergen. Wantrouwen jegens elkander, omdat de gewetensvrijheid maar al te vaak beduidde, dat het ieder vrij stond zijn geweten ter wille van een voordeelige handelstransactie of een goed bezoldigd ambt het zwijgen op te leggen. En zelfgenoegzaamheid als de steeds weer opduikende reactie op dit minderwaardigheidscomplex.

De onrust is allengs gesust. Het gros der Nederlandsche

[pagina 103]
[p. 103]

katholieken schijnt er tegenwoordig volkomen zeker van te zijn, dat het - behalve in het kerkezakje - nimmer een cent, laat staan een druppel bloed voor zijn geloof zal hebben te offeren. En er zijn al brooddronkenen die als verwende kinderen om een martelaarskroon beginnen te drenzen. Maar het onderling wantrouwen woekert nog welig. En nu we het zoo heerlijk ver gebracht hebben dat iedere respectabele katholiek van zijn hoekje op de beurs of zijn plaatsje aan de staatsruif zeker kan zijn, richt dit wantrouwen zich weer, zooals dat in een calvinistisch land betaamt, tegen iederen vorm van cultuur.

In de plaats van Christus' belofte: ‘Waar twee of drie vergaderd zijn in mijn naam, daar ben Ik in hun midden’, stelde Calvijn zijn predestinatie-leer, die in de praktijk veelal hierop neerkwam dat de ‘uitverkorene’ niet kon nalaten te betwijfelen of zijn vis-à-vis wel de ware broeder zou zijn. Niemand immers kan leven met de zekerheid van eigen verdoemenis en zonder, bij de wetenschap dat zijn buurman onherroepelijk verdoemd kàn zijn, uit 's mans gedragingen achter de waarheid te willen komen. Men bedenke daarbij dat de rechtzinnige Calvinist geen enkele door God geopenbaarde aanwijzing op dit punt erkent en daarom maar al te zeer geneigd is zijn menschelijken speurzin te laten werken. De goddelijke willekeur waarin hij gelooft, belet hem aan de vruchten den boom te leeren kennen. Eigenlijk kan het fatsoen van buurmans hoed of de snit van zijn jas hem beter op weg helpen dan de wijze waarop een suspecte broeder de tien geboden in acht neemt.

Dit is de theologische grondslag van de volkomen willekeurige fatsoensmoraal die bij ons en in Amerika louter als sleur geldig is gebleven, ook buiten de calvinistische kringen. Natuurlijk weet iedere katholiek dat dit alles verschrikkelijke ketterij is, maar iets van die zucht om te oordeelen en te veroordeelen - tegen het nadrukkelijk verbod van Christus in en op gronden die met het Christendom niets

[pagina 104]
[p. 104]

te maken hebben - zit iederen Hollander nog in het bloed. De katholieken, die er in hun geloof zulk een sterk verweermiddel tegen hebben, zouden er echter nooit de dupe van zijn geworden als hun onderling wantrouwen niet was aangewakkerd door hun voortdurend bedreigde positie.

De onvermijdelijke reactie hierop was de zelfgenoegzaamheid, die intrad toen de politieke kansen keerden. Men vergat dat de verkregen macht niet op werkelijke ontwikkeling berustte, maar op een toevallig gunstige politieke conjunctuur. Met onze cultureele autonomie is het, ondanks alle politieke en sociale emancipatie, nog zeer treurig gesteld. Op cultureel gebied zijn we nog altijd: wingewest. Men is niet bang geweest, de hoogste staatsambten te bezetten, met de meest gelezen dagbladen te concurreeren, de machtigste sociale organisaties te stichten. Maar Nijmegen wacht nog altijd op zijn belangrijkste faculteiten, de missievrijheid voor Indië is nog niet bedongen, en de katholieke kunstenaar wordt door onze notabelen nog steeds als een ongewenschte vreemdeling beschouwd, tenzij zijn middelmatigheid zoozeer in het oog springt dat hij op de welwillende neutraliteit aanspraak mag maken, die altijd voor nette paganisten en letterlievende dominees beschikbaar is geweest.

Met de lippen zeggen deze lieden dat wij, katholieken, op elk gebied vooraan dienen te staan en dus ook in de kunst. Maar in hun hart zijn zij doodsbang voor iedere mannenmaat van katholieke cultuur, en in eigen kring dulden zij slechts als ‘pis aller’ de tamme imitatie van het werk van ‘andersdenkenden’ uit een vorige periode, waartegen zij nog altijd huizen hoog opzien.

Dit is de conspiratie der kopschuwen, die gezworen hebben, dat zij geen gelegenheid zullen laten voorbij gaan om iedere autonome katholieke cultuur in de kiem te smoren. Zij willen in hun angst immers niets liever dan er naar buiten net zoo uitzien als de ‘andersdenkenden’. En zij vinden

[pagina 105]
[p. 105]

van binnen, waar de zelfgenoegzaamheid aan het woord is, alles in orde zoolang zij maar niets van al dat wereldsche gedoe waarlijk beleven. Deze lieden lezen bij voorkeur geen katholieke schrijvers, maar zij zijn dol blij als een ‘andersdenkende’ een boek schrijft dat door hun beugel kan. Zij zijn ook steeds bereid voor het werk van zulk een paganist of ketter - die het immers zelf maar weten moet - veel door de vingers te zien. En als het een buitenlandsch boek geldt, denken zij er maar liever niet over na of de auteur misschien katholiek zou kunnen zijn, uit vrees dat hun struisvogelpolitiek wel 'ns onhoudbaar kon blijken. Is het niet heel en al in deze lijn als Ina Boudier-Bakker, de incarnatie van den liberalen bourgeois-geest, leest en haar boeken uitstalt voor ‘De Violier’, de Amsterdamsche vereeniging die de bevordering der katholieke cultuur beoogt. ‘De Klop op de Deur’ heeft nu al weken lang een eereplaats in de etalages van religieuze artikelen waar aan literatuur verder slechts zesde-rangs apologie geduld wordt. Maar Van Eeden werd tot aan zijn overgang verketterd omdat hij niet aan dit katholieke ideaal van liberale cultuur beantwoordde en wij durven er niet aan denken hoe het Gezelle zou zijn vergaan, als hij behalve dichter niet tevens priester was geweest. Op zijn best zou men hem hebben doodgezwegen zooals Karel van de Woestijne. Want deze kopschuwe conspirators hebben maar één zorg: er voor te waken dat katholiek Nederland in alle eeuwigheid liever Van Lennep zal lezen dan een dier impertinente jongeren die zich verbeelden dat zij God zouden dienen door zoo goed mogelijk te schrijven.

Als Maritain zegt: ‘L'oeuvre chrétienne veut l'artiste libre, en tant qu'artiste’ dan is er in de buurt van Dordrecht altijd wel een theoloog te vinden die betoogen kan dat dit niet heelemaal klopt en dat het in elk geval veiliger is, schrijvers die zich op dergelijke uitspraken beroepen, ongelezen te laten. Want men heeft hier altijd weer te doen

[pagina 106]
[p. 106]

met een pathologischen afkeer van alles wat naar cultuur, dat is rijker en inniger leven, zweemt. Met den ‘sensus catholicus’ als dooddoener maakt men zich zeer gemakkelijk van de zaak af. Maar wat is die angst in wezen anders dan kleingeloovigheid? Terecht zegt Maritain: ‘Ne dites pas que l'art chrétien est impossible. Dites qu'il est difficile.’

Kleingeloovig is het a priori aan te nemen dat den katholieken schrijver de genade zou worden onthouden, die hij voor zijn zware taak van noode heeft. Evengoed zou men de missie kunnen tegenwerken door voorop te stellen dat de missionarissen niet voor hun werk berekend zouden zijn. Maar wie ontkent dat missie en cultuur de eerste en noodzakelijkste vruchten van ons geloof zijn, zondigt door gebrek aan Godsvertrouwen. En de scherpzinnigste apologie zal nooit kunnen opwegen tegen het wonderwerk dat voor ieder, die niet stekeblind is, apert is in de verbreiding van het geloof onder de heidenen en de kerstening van iedere paganistische cultuur.

Als Europa het amerikanisme boven het Christendom verkiest, zal het met het Christendom zijn cultuur verliezen, die zich zelf reeds lang zou hebben overleefd, wanneer zij niet gedragen was door de Kerk, die - hoe diep ook de ghetto-geest, zelfs in de missie, moge zijn doorgedrongen - tot het einde der dagen de macht zal hebben steeds nieuwe culturen te kerstenen en aldus te bezielen en in stand te houden. De Kerk van Christus zal er niet minder om zijn wanneer binnen een eeuw Indiërs, Negers of Chineezen onze cultureele taak zullen hebben overgenomen. Maar wij, die nu tot het werk zijn geroepen, mogen ons daar niet op verlaten. Het is dus onze plicht, trots alle tegenwerking in eigen kamp, te blijven doen wat wij kunnen om den achterstand van eeuwen in te halen. En wij tarten de samenzwering der kopschuwen, wier angst ons slechts bewijst dat zelfs zij iets van onze activiteit beginnen te bespeuren. Zij kunnen de koppen nog dieper in het zand steken, maar ons kunnen zij niet beletten, de oogen - ook voor hen - wijd open te houden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken