Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Gemeenschap. Jaargang 15 (1939)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Gemeenschap. Jaargang 15
Afbeelding van De Gemeenschap. Jaargang 15Toon afbeelding van titelpagina van De Gemeenschap. Jaargang 15

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Gemeenschap. Jaargang 15

(1939)– [tijdschrift] Gemeenschap, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 205]
[p. 205]

R.D.G.
O.W. de L.-Milosz

Verleden maand Maart stierf te Parijs op twee- en zestigjarigen leeftijd, doch vrijwel onbekend, de katholieke dichter O.W. de Lubics-Milosz, die, geen Franschman van geboorte, zijn verzen in het Fransch schreef. Hij was diplomatiek vertegenwoordiger van zijn eigenlijke vaderland Litauen, waarheen zijn voorvaderen, een vorstelijk Boheemsch geslacht, in de zestiende eeuw waren uitgeweken. Geboren in 1877, kwam O.W. de L.-Milosz al in zijn dertiende levensjaar naar Frankrijk. Hij ontving een Fransche opvoeding. Hij debuteerde in het Fransch, in 1899, met een bundel, getiteld ‘Les Poèmes de la Décadence’. Metrische strofen wisselden hierin met vrije verzen af, de grondtoon van al de gedichten was bitter-weemoedig, verwant aan Swinburne, Poe, Villiers de l'Isle-Adam, Rimbaud. Het duistere romantisme, dat in het algemeen den Franschen lezer niet trekt, versomberde nog in den volgenden bundel ‘Les Sept Solitudes’ van 1906, waarin de vorm van oude volksballaden werd aangewend om uitdrukking te geven aan een door doodsangst vergiftigde levensbeschouwing. De elementen dezer poëzie lijken herhaaldelijk ontleend aan de zwarte tooverkunst; de dichter spreekt ook telkens over heksen, toovenaars en spoken, hij veraanschouwelijkt dood en ontbinding, hij schijnt zich te verlustigen in het akelige. Aan dezen bundel is de ballade ‘Don Luis’ ontleend. Daarna gaat de aandacht van Milosz naar het buiten-aardsche. Zijn derde bundel heet ‘Les Elements’ - 1911 -. Het leven schijnt hem nu ondraaglijk. Wanhoop worstelt met metaphysieke verlangens. In 1913 wijdt hij een mysteriespel aan ‘Don Miguel Marana’, den historischen Don Juan, die walgend van het leven inkeert tot zijn eeuwigheid. Dan gaat Milosz

[pagina 206]
[p. 206]

zich toeleggen op de studie van den Bijbel. Hij leert Hebreeuwsch, zoekt naar den verborgen zin van de gewijde teksten, schrijft zijn Bijbelsch treurspel ‘Mephiboseth’. Uit deze periode van esoterische Bijbel-studie dateert de ‘Psalm voor de Morgenster’, een grootsch, verward visioen, met wilde beeldstapelingen en vreemde woordkoppelingen op schrift gebracht, zonder leesteekens dan het selah, duister en geheimzinnig, maar voor wie zich moeite geven wil, het te verstaan, een hymne aan Maria, in wie de beloften vervuld en de voorzeggingen tot werkelijkheid worden. Nog verschijnen ‘Poèmes’ in 1915, ‘Adramandoni’ in 1917, de metaphysieke bundel ‘La Confession de Lémuël’ in 1922, ‘Ars Magna’ in 1924, een roman ‘L'AmoureuseImitation’ en eindelijk, in 1938, een bloemlezing uit de latere gedichten, onder den titel ‘Poèmes’, als nummer 12 van Flouquets' ‘Cahiers des Poètes Catholiques’. Een brief van O.W. de L.-Milosz, in facsimile afgedrukt in deze bloemlezing, belijdt: ‘Het katholicisme is de eenige waarheid. Spijts den Weerschijn van een gemeenzame oorspronkelijke Openbaring, die ze ons hier en daar toonen, zijn alle andere leerstellingen valsch. Ik zal niet ophouden te herhalen: alleen het katholicisme is wáár, omdat het de oude Joodsche Wet is in den staat van vervulling en niet meer van loutere belofte, in de goddelijke en menschelijke Persoon van Ieoschoeah Peretz, dat is onze Heer Jesus Christus.’ De duistere beeldspraak, de voor een Franschman ongewone woord-combinaties en begrips-associaties, het geestelijk esoterisme, de levensbeschouwing in een gedurigen crisis-toestand van de ziel, hebben belemmerd, dat het werk van Milosz naar waarde zou worden geschat. Het is niet bij eersten oogopslag toegankelijk, het voert weg uit de wereld van het bekende en vertrouwde, maar het openbaart dichterlijke krachten van een bijzondere orde. De ‘November-Symphonie’, een gedicht in rijmlooze, ‘versets’, moge aantoonen, hoe

[pagina 207]
[p. 207]

de dichter zich met de doodsgedachte, zijn altijddurende kwelling, verzoende.

Don Luis

 
Don Luis verlangde nog éénen keer
 
Naar den Burcht der Gelukkige Jaren weer,
 
 
 
De mantel van rouw en het zwarte paard.
 
 
 
Nooit sloeg in den leêgen avond op aard
 
Een uur met zooveel verschrikking bezwaard.
 
 
 
Dit geluid was zoo huivrig als 't suizen van wind
 
Door huizen, die hij verlaten vindt.
 
 
 
Dit was een klank, zoo diep geschreid,
 
Dat hij van verder kwam dan de tijd.
 
 
 
Aakliger was het dan deurgekraak
 
Dat knarst door een dierbare doodenwaak.
 
 
 
Van welken oever, uit welken droom
 
Die klank van verraad toch tot mij koom?
 
 
 
Hij zet zich fel in mijn hersens neer
 
Met giftige schichten van valsch onweer,
 
 
 
De magere bedelaar ginds op de baan
 
Heeft van dien klank wel het lijf aangedaan.
 
 
 
Een ontmoeting op weg naar de ballingschap,
 
Een verschrikkelijk man, hij verzet geen stap.
 
 
 
Twee oogen zie ik, haast zonder kop,
 
Twee beenen van draad met twee oogen daarop
 
 
 
Zij staren van ver als, vergeten volk,
 
Als verdronkenen diep in een donkere kolk.
 
 
 
Het zwarte paard richt zijn ooren rechtop.
 
 
 
Don Luis wil schreeuwen; zijn bloed wordt koud.
 
De reuk van de stilte is al eeuwen oud.
[pagina 208]
[p. 208]

Psalm voor de morgenster

 
De kudde-beken
 
Storten naar de stallen
 
Andor en Pau van Ezau's land
 
Matred Toled Beith-Aram
 
Sparad van Judea
 
Schaduw is op hen
 
Besterde heugnis
 
Nacht van Isrel in den geest
 
Door schapenoogen voortgeworpen ruimte
 
Ginder blinkt Artizarra reeds
 
Op 't voorhoofd van Iberia de Moeder
 
Haar Schoeriëne-Ieschoeroen
 
Gaat heen schut het gelaat
 
Met nevels mantel
 
Selah
 
Genoeg geblaat naar blank-bezouten hemel
 
Komt mijn murenliksters
 
Naar het zout van den gewoontetranen-muur
 
Over den hysopweg
 
Langs bittre hagen
 
Onder den herdersstaf van ijzer door
 
Schapen des konings
 
Witte negentien en zwarte veertig
 
En vier-en-veertigste
 
Getallen door een herdershand
 
In stavenschrift
 
Op zeekren muur te Beith-lehem gegrift
 
Talrijker zijn zij dan daarboven gij
 
De geitjes van de Levende
 
Zuster en Bruid van 't nieuwe lied
 
Selah
 
De hand der ceders van de zegening
 
Is altijd even langzaam op ons hoofd
 
Gerezen uit het diep der eeuwen
 
Tevergeefs zoekt Naphschi te verschalken
 
Een enkel woord dat nieuw zou zijn
 
Hetzelfde hart als in der vaadren tijd
 
Klopt in het hout, het steen, het water
 
Niets van wat wederkeert is nieuw
 
Al deze dingen sliepen in gesloten boeken
 
Onder mijn handen openden de boeken zich
 
Mijn mooie Judiths gaat
[pagina 209]
[p. 209]
 
Mijn goede dochterkens
 
Onder den herdersstaf van ijzer door
 
Kimah-Kesil en alle Mazaroths
 
En andere hemelen
 
Naamloos zonder getal gehangen 't hoogst
 
In Gods verheven misten
 
Slaat naar de aarde neer
 
Heilige grijzaards
 
Uw verzonken floers-omhangen vuursteen-oogen
 
De Herderin Aïeleth haschahar
 
Daalt naar Guïnath Agoz neer
 
Het lichtdoorlichte melkvat op den schouder
 
Zij roept Olel het kind
 
Bewaker van den leeuwentuin
 
Dat in zijn slaap door adders wordt gestreeld
 
Selah
 
Hier zijn de dingen wat ze waarlijk zijn
 
Oogwimper-wasem
 
Regen-vuren op den rand van 't dak
 
Een handvol sterren in den zak des zaaiers
 
En uwe wielen die het een in 't ander draaien
 
Iehezkéël de gruwbare spiralen
 
Hier zijn de dingen wat zij waarlijk zijn
 
Diep diep is dat
 
Voor wie zich nederbuigt
 
Zal men zich nederbuigen

November-symphonie

 
Het zal net eender zijn als in dit leven. Juist dezelfde kamer.
 
- Ja zeker kind, dezelfde. Bij het eerste licht de vogel in 't gebladert,
 
Bleek als een doode vrouw. Dan staan de keukenmeisjes op.
 
Wij hooren het bevroren ijl geluid van emmers bij de bron.
 
 
 
Verschrikkelijk, verschrikkelijke jeugd! - Leeg hart,
 
Het zal net eender zijn als in dit leven. Schrale stemmen
 
Van arme menschen, winterstemmen uit een oud vuil dorp,
 
De glazenwasscher met zijn beurtgezang,
 
 
 
't Gebroken grootje dat, onder haar vieze muts.
 
De namen roept van visschen, ook de man met blauwe schort
 
Die in zijn hand spuwt door het dragen van zijn vracht vereelt,
 
En onverstaanbaar schreeuwt als de Engel van het oordeel.
[pagina 210]
[p. 210]
 
Het zal net eender zijn als in dit leven. Juist dezelfde tafel,
 
De Bijbel, Goethe, de inkt met al zijn geur van tijd,
 
't Papier, de witte vrouw die leest in de gedachten,
 
De pen en het portret. Mijn kind, mijn kind!
 
 
 
Het zal net eender zijn als in dit leven. Juist dezelfde tuin
 
En even diep, verward, vol schemer. In den middag
 
Menschen, die zich verheugen zullen daar te zijn,
 
Maar die elkaar nooit kenden, noch iets wisten
 
 
 
Omtrent elkander dan dat zij zich moeten kleeden
 
Als voor een feest, en ingaan in den nacht
 
Van de verlorenen, alléén, zonder de liefde, zonder lamp.
 
Het zal net eender zijn als in dit leven. Juist dezelfde laan
 
 
 
En (in den herfst-namiddag) bij de kromming van de laan
 
Dáár waar de mooie weg behoedzaam neerdaalt als de vrouw
 
Die bloemen plukken gaat van beterschap - luister, mijn kind! -
 
Zullen wij dán elkaar ontmoeten als ééns hier
 
 
 
Jij weet dan niet meer wat de kleur was van je kleed van toen
 
Maar ik heb weinig oogenblikken van geluk gekend,
 
Je zult gekleed gaan in bleek violet, mijn mooi verdriet!
 
De bloemen van je hoed zullen bedroefd en klein zijn.
 
 
 
Hun naam zal ik niet weten, want ik wist in 't leven
 
Alleen den naam van een bedroefd, klein bloempje: de vergeet-mij-niet,
 
 
 
Die droomt in diepten van 't Verstekelingenland.
 
Een wees-bloem. Ja, diep hart. Precies als in dit leven.
 
 
 
Het donker pad zal dáár ook zijn, nog nat
 
Van watervallen-weerklank, en ik zal u spreken
 
Over de stad op 't water, den Rabbijn van Bacharach,
 
De Florentijnsche Nachten. En daar zal ook zijn
 
 
 
De lage wrakke muur, waar de reuk sluimerde
 
Van eeuwenoude regens. Wier, gelijk melaatsch,
 
Vettig en koud zal daar zijn holle bloesem heffen
 
In de verstilde beek.
(Vertaling van Anton van Duinkerken)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken