Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Gemeenschap. Jaargang 16 (1940)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Gemeenschap. Jaargang 16
Afbeelding van De Gemeenschap. Jaargang 16Toon afbeelding van titelpagina van De Gemeenschap. Jaargang 16

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Gemeenschap. Jaargang 16

(1940)– [tijdschrift] Gemeenschap, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 209]
[p. 209]

Jef Last
Vier gedichten

Zijn liefde
 
O God, ik heb Uw aarde lief
 
en al haar creatuur
 
ik min haar als een vogel zingt
 
in 't zonlicht langs de muur
 
en 'k min het zwarte vee dat Gij
 
drijft uit Uw wolkenschuur
 
over het land en over 't wad
 
in 't stormend onweersuur,
 
maar meer dan al, in vriendenoog
 
min ik Uw liefdes vuur.
 
 
 
O God, ik ga Uw wereld door
 
en vind haar dreven goed
 
en drink uit sap van bes en braam
 
Uw teederheden zoet
 
en vind, daar waar lawine stort,
 
den afdruk van Uw voet,
 
maar in de kussen op mijn mond
 
proef ik Uw liefdes gloed.
 
 
 
O God, ik heb Uw wereld lief,
 
haar vreugden en haar nood,
 
die rijpen doen mijn volle hart
 
en neigen naar Uw schoot
 
totdat het als een vrucht terug
 
als zaad keert in Uw dood,
 
want in de liefde die ik vond
 
was Uw genade groot.
 
 
 
O God, ik vond Uw hand terug
 
in iedre menschenhand
 
Uw adem in hun ademtocht
 
Uw vuurgloed in hun brand
 
en waar ik kuste, kuste ik U
[pagina 210]
[p. 210]
 
en zegende Uw land
 
en waar mijn hand een lichaam raakt
 
raakt ze Uw geheimnis' wand,
 
O God, ik heb veel lief gehad
 
en Gij gingt hand in hand.

Den Haag, 19 October 1939.

Zijn gave
 
Zijn handen legden in Uw lichaam
 
den inhoud aller lieflijkheid
 
en 'k heb mijn voorhoofd aan Uw borsten
 
als aan een kussen neergevleid
 
en 'k proefde in Uw zoete kussen
 
den adem van zijn eeuwigheid.
 
 
 
Zijn handen drukten op Uw slapen
 
het zware stempel van zijn wil
 
maar in Uw handen, rank als knapen
 
speelde zijn luchte kunstnaarsgril
 
toen heeft hij 't laatst Uw mond geschapen
 
en lachte, van bewondring stil.
 
 
 
Zijn hand boetseerde Uwe leden
 
Zijn adem blies U 't leven in
 
Hij schonk U als zijn schoonste gave
 
als aller vreugden aanbegin
 
Hij schonk U uit om ons te laven
 
aan 't koele water van zijn min.

Den Haag, 30 October 1939.

De vriend die niet bestaat
 
In sprakeloze dreven
 
waar slechts de nachtwind gaat
 
speur ik soms achter 't beven
 
der donkre takken even
 
de glans van zijn gelaat.
[pagina 211]
[p. 211]
 
Soms is 't als hoor ik in de
 
storm langs het grijze wad
 
een woord dat mij wil vinden
 
als riep hij in de winden
 
maar 'k weet niet hoe of wat
 
 
 
Soms grijpen zonnestralen
 
mij als een warme hand
 
en 'k voel zijn ademhalen
 
dicht bij mij, tot het dalen
 
der zon achter het land.
 
 
 
Soms schept mijn gróót verlangen
 
zijn stem en zijn gelaat
 
‘Alsof!’... ik liet mij vangen
 
door 't al te groot verlangen
 
en dróóm wie niet bestaat.

Amsterdam, 5 Maart 1940.

De laatste ‘bard’.
 
Zo hulploos is de mens nog nooit geweest.
 
De wolven lopen huilend door de straten
 
er wordt den mens, als voedsel voor zijn geest
 
slechts bloedig vlees, dat honden past, gelaten.
 
 
 
De lafheid zegeviert en d'eigenbate
 
de zelfmoord viert een humoristisch feest
 
uit iedre krant aangrijnzen ons gelaten
 
die 't midden houden tussen clown en beest.
 
 
 
Tot vogelbekdieren zijn wij geworden
 
verbaasd dat wij de zondvloed overleefden
 
In plaats van ei, bebroeden wij ons hart.
 
 
 
Reeds nadert joelende de spot der horden
 
om 't dichterschap waarnaar wij eenmaal streefden
 
en 't vogelbekdier sterft als laatste ‘bard’.

Amsterdam, 12 Maart 1940.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Jef Last


datums

  • 19 oktober 1939

  • 30 oktober 1939

  • 5 maart 1940

  • 12 maart 1940